In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 4 augustus 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een fastfoodrestaurant in Almere. Verzoekster, die sinds 20 mei 2021 een exploitatievergunning heeft, verzocht om schorsing van een besluit van de burgemeester van Zeist, die de exploitatievergunning voor twaalf weken had geschorst vanwege slecht levensgedrag van drie leidinggevenden. De voorzieningenrechter oordeelde dat er spoedeisend belang was bij de gevraagde voorziening, aangezien de schorsing van de vergunning een aanzienlijke financiële impact had op verzoekster en haar werknemers.
De voorzieningenrechter beoordeelde of de burgemeester terecht had besloten tot schorsing van de vergunning. Hierbij werd gekeken naar de drie eerdere weigeringsbesluiten die aan het schorsingsbesluit ten grondslag lagen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester niet voldoende had gemotiveerd waarom de leidinggevenden niet voldeden aan het vereiste van 'niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn'. Dit was met name problematisch voor het tweede weigeringsbesluit, dat evident onterecht was genomen, omdat de betreffende persoon geen antecedenten had.
Daarnaast oordeelde de voorzieningenrechter dat de burgemeester geen belangenafweging had gemaakt en niet had aangetoond dat de schorsing in overeenstemming was met de Dienstenrichtlijn. De voorzieningenrechter besloot daarom het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en schorste het besluit van de burgemeester tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan verzoekster.