ECLI:NL:RBMNE:2022:3695

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
15 september 2022
Zaaknummer
22/1335
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht en bewijsvoering van eisers

In deze zaak hebben eisers, die eerder een bijstandsuitkering ontvingen, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Dit besluit betrof de intrekking van hun bijstandsuitkering en de terugvordering van eerder verstrekte bijstand. De rechtbank heeft op 14 september 2022 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank oordeelde dat eisers de inlichtingenplicht hadden geschonden door niet te melden dat zij mede-eigenaar en medebestuurder waren van een onderneming in Marokko. Dit leidde tot de conclusie dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Echter, de rechtbank oordeelde ook dat de intrekking van de bijstandsuitkering niet gerechtvaardigd was, omdat eisers voldoende bewijs hadden geleverd dat zij geen inkomsten uit de onderneming hadden en dat de onderneming feitelijk niet meer bestond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde het recht op bijstand voor eisers vanaf 1 mei 2019. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1335

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 september 2022 in de zaak tussen

[eiser] (eiser) en [eiseres] (eiseres), uit [woonplaats] , hierna: eisers

(gemachtigde: mr. B.J.M. de Leest),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht(verweerder),
(gemachtigde: E.H. Siemeling).

Inleiding

In het besluit van 20 november 2020 (het primaire besluit I) heeft verweerder de bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) van eisers vanaf 1 mei 2019 ingetrokken en de ten onrechte verstrekte uitkering over de periode van 1 mei 2019 tot en met 31 oktober 2020 teruggevorderd. Het gaat om een bedrag van € 4.308,98.
In het besluit van 16 december 2020 (het primaire besluit II) heeft verweerder de bijzondere bijstand voor de maandelijkse kosten voor bewindvoering vanaf 1 mei 2019 ingetrokken en de ten onrechte verstrekte bijstand over de periode van 1 mei 2019 tot en met 31 oktober 2020 teruggevorderd. Het gaat om een bedrag van € 3.222,18.
Eisers hebben tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt. In het besluit van 19 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar deels gegrond verklaard. Verweerder heeft besloten af te zien van terugvordering. De intrekking van het recht op algemene en bijzondere bijstand blijft wel in stand.
4. Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 5 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder.
OverwegingenAchtergrond
5. Eisers ontvingen eerder een bijstandsuitkering. In het besluit van 23 oktober 2011 heeft verweerder deze ingetrokken vanaf 21 februari 2008 en teruggevorderd over de periode van 21 februari 2008 tot en met 31 oktober 2011, omdat bleek dat eiser mede-eigenaar was van het bedrijf [bedrijf] in Marokko (hierna: de onderneming). Verweerder heeft toen een bedrag van € 63.940,16 teruggevorderd.
6. Verweerder heeft eisers in het besluit van 11 november 2016 opnieuw een bijstandsuitkering toegekend vanaf 20 september 2016. In het besluit van 30 januari 2018 heeft verweerder de bijstandsuitkering van eisers ingetrokken per 1 september 2017 en teruggevorderd over de periode van 1 augustus 2017 tot en met 30 september 2017 vanwege inkomsten uit werk.
7. In het besluit van 19 juli 2019 heeft verweerder eisers weer een bijstandsuitkering toegekend per 1 mei 2019.
Standpunt verweerder
8. Op 25 september 2020 heeft verweerder van het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) een rapportage ontvangen. In de IBF-rapportage is opgenomen dat eiser nog steeds mede-eigenaar en medebestuurder is van de onderneming en hierin 1360 aandelen heeft. Het ingebrachte kapitaal in de onderneming is 700.000 dirham. Het huidige aandeel van eiser in de onderneming is onbekend. Verweerder heeft daarom het recht op algemene en bijzondere bijstand ingetrokken vanaf 1 mei 2019. Eisers hebben de inlichtingenplicht geschonden door niet te melden dat zij inkomsten en/of vermogen in Marokko hebben. Er is geen boekhouding overgelegd, waardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen. Verweerder ziet in het bestreden besluit af van terugvordering vanwege dringende redenen.
Standpunt eisers
9. Eisers vinden dat zij de inlichtingenplicht niet hebben geschonden. Zij vinden dat zij informatie over een onderneming die feitelijk niet meer bestaat niet bij de aanvraag hoefden te verstrekken. Verder vinden eisers dat het recht op bijstand wel is vast te stellen. Zij stellen dat uit de overgelegde documenten duidelijk volgt dat in de onderneming vanaf 2011 geen activiteiten meer worden verricht en dat zij geen inkomsten uit de onderneming hadden. Zij kunnen daarom geen boekhouding overleggen. Eisers wijzen er daarbij op dat een enkele inschrijving in het handelsregister niet aan het verlenen van bijstand in de weg staat. Dit volgt uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep. [1] Ter onderbouwing van hun standpunt hebben eisers de volgende documenten overgelegd:
- Het vonnis van het van het Hof van Beroep in Marrakesh van 13 juli 2018;
- Een verklaring van een advocaat uit Marrakesh van 24 april 2019;
- Processen-verbaal van betekening van 20 en 21 januari 2021;
- Een verzoekschrift tot ontbinding van de vennootschap van 29 januari 2021;
- Een verklaring van het Buurtteam van 14 december 2021.
Eisers vinden dat verweerder gelet op al deze informatie meer onderzoek had moeten doen.
Beoordeling door de rechtbank
10. De te beoordelen periode loopt van 1 mei 2019 tot en met 20 november 2020 (datum primaire besluit I) respectievelijk 16 december 2020 (datum primaire besluit II).
10. Uit de gegevens van het IBF volgt dat eiser staat ingeschreven in het handelsregister in Marokko als mede-eigenaar en bestuurder van de onderneming. Een inschrijving in het handelsregister is een gegeven, dat voor het verlenen van bijstand relevant is. Het is immers vaste rechtspraak dat een inschrijving in het handelsregister een indicatie is dat op geld waardeerbare werkzaamheden worden verricht. [2] Eisers hebben niet bij verweerder gemeld dat eiser als mede-eigenaar en bestuurder van de onderneming geregistreerd staat. De rechtbank oordeelt dat eisers, door dit niet te melden, de inlichtingenplicht hebben geschonden.
12. Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en zo ja in hoeverre eisers in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeerden. Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat zij, als zij destijds wel aan de inlichtingenplicht hadden voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand hadden. Eisers zijn hier naar het oordeel van de rechtbank in geslaagd. Daartoe wordt het volgende overwogen.
13. De rechtbank overweegt dat een enkele inschrijving in het handelsregister niet in de weg staat aan het verlenen van bijstand. [3] De rechtbank oordeelt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het recht van eisers op bijstand in de te beoordelen periode niet meer is vast te stellen. Eisers hebben aannemelijk gemaakt dat tussen de vennoten veel conflicten zijn ontstaan. Zij hebben elkaar over en weer beschuldigd van verduistering. Dit heeft geleid tot een strafzaak waarin de Marokkaanse rechtbank in 2015 uitspraak heeft gedaan. Het overgelegde vonnis van het Hof van Beroep in Marrakesh van 13 juli 2018 ziet op het hoger beroep in deze strafzaak. Uit het vonnis volgt dat één van de vennoten, de heer [A] , zich tot enig bestuurder van de onderneming heeft benoemd, zich alle winsten en inkomsten uit de onderneming heeft toegeëigend en weigert om de administratie van de onderneming over te leggen. De rechtbank oordeelt dat eisers hiermee voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat eiser in de te beoordelen periodes geen activiteiten meer verrichtte in de onderneming en eiser geen inkomsten uit de onderneming had. Dit wordt ondersteund door het verzoek tot ontbinding van de onderneming. Eiser heeft ter zitting verder toegelicht dat hij er tot op heden niet in is geslaagd zich uit te schrijven uit het handelsregister en/of de onderneming te laten ontbinden, omdat dit geld kost en hij daar de financiële middelen niet voor heeft.

Conclusie en gevolgen

14. Er bestond naar het oordeel van de rechtbank gelet op het voorgaande geen toereikende grondslag om het recht op algemene en bijzondere bijstand vanaf 1 mei 2019 in te trekken. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank neemt nu zelf een beslissing en herroept de primaire besluiten. [4] Dit betekent dat eisers vanaf 1 mei 2019 hun recht op algemene en bijzondere bijstand behouden. De rechtbank bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.
15. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van
€ 541,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 759,-. De rechtsbijstand door de gemachtigde levert in bezwaar 2 punten op (1 punt voor het indienen van de
-samenhangende- bezwaarschriften en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting). De bijstand in beroep levert eveneens 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Toegekend wordt dus € 2.600,-

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept de besluiten van 20 november 2020 en 16 december 2020 en bepaalt dat deze
uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.600,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 september 2022.
de rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

4.Met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb.