ECLI:NL:RBMNE:2022:43

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 januari 2022
Publicatiedatum
11 januari 2022
Zaaknummer
UTR 21/3347
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van hoofdverblijf en inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiser had beroep ingesteld tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet, die door verweerder was ingetrokken met terugwerkende kracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op basis van een anonieme melding een onderzoek heeft ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening aan eiser. Dit onderzoek heeft geleid tot de conclusie dat eiser in de periode van 7 september 2014 tot en met 6 januari 2019 niet zijn hoofdverblijf had in de gemeente waar hij bijstand ontving. Eiser heeft verklaard dat hij voornamelijk bij zijn partner woonde, maar de rechtbank oordeelt dat de onderzoeksresultaten, waaronder getuigenverklaringen en waterverbruik, voldoende bewijs leveren dat eiser niet op het uitkeringsadres woonde. De rechtbank concludeert dat eiser zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat hij niet langer op het uitkeringsadres woonde. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van het te veel ontvangen bedrag van € 61.229,65.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3347

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. O. Smits),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht , verweerder

(gemachtigde: E.H. Siemeling).

Procesverloop

In het besluit van 4 maart 2020 (primair besluit) heeft verweerder het recht op bijstand van eiser op grond van de Participatiewet (Pw) ingetrokken met ingang van 7 september 2014 tot en met 6 januari 2019 en de ten onrechte verstrekte bijstand over de periode van 7 september 2014 tot en met 31 oktober 2018, een bedrag van € 61.229,65, van eiser teruggevorderd.
In het besluit van 23 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 10 november 2021 met behulp van een telefoonverbinding op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en eiser verzocht het document te overleggen waaruit zou blijken dat op 9 november 2017 een huisbezoek heeft plaatsgevonden. Eiser heeft deze stukken op 15 november 2021 ingediend. Verweerder heeft op 17 november 2021 op de stukken gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

Overwegingen

Achtergrond
Eiser ontving vanaf 29 mei 2012 tot 7 januari 2019 een bijstandsuitkering op grond van de Pw naar de norm voor een alleenstaande. De uitkering is op verzoek
van eiser per 7 januari 2019 stopgezet, omdat hij vanaf dat moment voldoende inkomsten uit arbeid had.
Eiser staat sinds 18 oktober 2005 ingeschreven op het adres [adres] in [plaats] (uitkeringsadres). Eiser heeft drie kinderen met mevrouw [vrouw] ( [mevrouw] .). De kinderen zijn geboren op [geboortedatum] 2014, op [geboortedatum] 2016 en op [geboortedatum] 2017. De kinderen wonen alle drie bij [mevrouw] . in [plaats] op het adres van [adres] . Eiser en [mevrouw] . zijn getrouwd naar Marokkaans recht.
Naar aanleiding van een anonieme melding op 24 januari 2018 is het vermoeden ontstaan dat eiser niet op het uitkeringsadres zijn hoofdverblijf heeft. De sociale recherche Gooi en Vechtstreek (sociale recherche) heeft een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan eiser verleende bijstand. De sociale recherche heeft in de periode van 1 februari 2018 tot 14 oktober 2019 waarnemingen verricht bij de woning van [mevrouw] . in [plaats] . De auto van eiser is bij veel van deze waarnemingen aangetroffen. Ook heeft de sociale recherche de gegevens van het waterverbruik op het uitkeringsadres en het adres van [mevrouw] . geraadpleegd. Hierbij bleek dat het waterverbruik op het uitkeringsadres in de periode van december 2007 tot en met 15 november 2017 ongeveer de helft van de gemiddelde norm voor een alleenstaande volwassene bedroeg. In de periode van 15 november 2017 tot en met 9 november 2019 was het waterverbruik op het uitkeringsadres daarentegen juist bovengemiddeld hoog voor een alleenstaande. Het waterverbruik in de woning van [mevrouw] . is vanaf augustus 2015 fors toegenomen en komt overeen met de norm voor een vijfpersoonshuishouden. Verder heeft de sociale recherche de gegevens van eisers Fit for Free abonnement opgevraagd. In de periode van 21 augustus 2014 tot en met 16 januari 2019 heeft eiser 230 keer in [plaats] gesport en 9 keer in [plaats] . Daarnaast heeft de sociale recherche informatie bij de politie opgevraagd. Ook heeft de sociale recherche acht buren, eiser en [mevrouw] . gehoord. De onderzoeksresultaten zijn neergelegd in het proces-verbaal met nummer 180002 (hierna: het onderzoeksrapport).
Standpunt verweerder
Verweerder heeft naar aanleiding van het onderzoeksrapport de uitkering van eiser ingetrokken en de bijstand over de periode van 7 september 2014 tot en met 31 oktober 2018 teruggevorderd. Uit het onderzoeksrapport blijkt volgens verweerder dat eiser in de periode van 7 september 2014 tot en met 6 januari 2019 niet zijn hoofverblijf in de gemeente [plaats] had. Dit heeft eiser niet gemeld bij verweerder. Eiser heeft hiermee in strijd gehandeld met de op hem rustende inlichtingenverplichting. Verweerder vordert daarom een bedrag van € 61.229,65 terug. Dit betreft de te veel ontvangen uitkering (€60.892,26) en een oude schuld (€ 337,39)
Standpunt eiser
5. Eiser stelt dat hij in de te beoordelen periode zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Het waterverbruik in de woning van eiser en [mevrouw] . is niet dusdanig laag/hoog dat op basis daarvan conclusies kunnen worden getrokken over de woonplaats van eiser. Verder vindt eiser dat uit zijn eigen verklaringen onvoldoende blijkt dat hij bij [mevrouw] . zou wonen. Eiser vindt dat verweerder zijn ‘bekennende’ verklaring uit verband heeft getrokken. Uit het verslag van het gehoor is niet duidelijk hoe verweerder aan eiser heeft uitgelegd wat het begrip ‘centrum van maatschappelijk leven’ inhoudt. Hierdoor is onduidelijk op basis van welke uitleg eiser heeft ‘bekend’. Uit de getuigenverklaringen kan niet worden afgeleid dat eiser zijn hoofdverblijf bij [mevrouw] . had. Eiser en [mevrouw] . hebben namelijk een knipperlicht relatie, maar gedragen zich naar de buitenwereld toe als een gezin. Eiser was dagelijks in [plaats] voor de kinderen en het is niet vreemd dat de buren daarom dachten dat hij bij [mevrouw] . woonde. Ook verklaren niet alle buren dat eiser er altijd is. Getuige [naam] verklaart dat eiser een onregelmatig ritme van komen en gaan heeft. De verklaringen van de buren op het uitkeringsadres kunnen niet doorslaggevend zijn, omdat iedereen opmerkt dat de mensen in de flat op zichzelf zijn en weinig contact met elkaar hebben. Ook uit de omstandigheid dat eiser steeds in [plaats] sportte kan niet worden afgeleid dat hij zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had. Eiser was immers vanwege de kinderen dagelijks in [plaats] . Uit de verklaring van [mevrouw] . en het huisbezoek op 15 maart 2017 en 9 november 2017 blijkt volgens eiser dat hij op het uitkeringsadres zijn hoofdverblijf had. Bij beide huisbezoeken werden geen spullen van eiser in de woning van [mevrouw] . aangetroffen. [mevrouw] . heeft verder verklaard dat het niet werkt om met eiser samen te wonen. Alleen in de periodes dat het goed ging tussen eiser en [mevrouw] . bleef eiser soms maximaal drie keer per week slapen. Subsidiair stelt eiser dat de intrekkings- en terugvorderingsperiode gewijzigd moet worden naar 16 maart 2017 tot en met 6 januari 2019.
Beoordeling door de rechtbank
6. De te beoordelen periode loopt van 7 september 2014 tot en met 6 januari 2019.
7. Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is een besluit tot herziening of intrekking van het recht op bijstand een belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op verweerder. Dit betekent dat verweerder de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
8. Het recht op bijstand bestaat alleen in de gemeente waar de bijstandbehoevende zijn woonplaats heeft. [1] Dit betekent dat eiser alleen recht heeft op een bijstandsuitkering van verweerder als hij in [plaats] zijn woonplaats heeft. Voor het antwoord op de vraag waar iemand zijn woonplaats heeft, is bepalend de plaats waar hij/zij daadwerkelijk woont en waar het centrum van zijn/haar maatschappelijk leven zich bevindt. De inschrijving in de BRP is hierbij niet doorslaggevend. De vraag waar iemand woonplaats heeft moet worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. [2]
9. Tussen partijen is in geschil of eiser de inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat hij niet langer zijn hoofdverblijf had in de gemeente [plaats] .
10. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de onderzoeksresultaten voldoende feitelijke grondslag voor de conclusie dat eiser in de te beoordelen periode niet zijn hoofdverblijf had in de gemeente [plaats] . De rechtbank kent hierbij zwaarwegende betekenis toe aan de verklaringen van eiser zelf. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij vanaf de geboorte van zijn eerste kind bij [mevrouw] . in [plaats] woonde en alleen in [plaats] overnachtte als hij en [mevrouw] . ruzie hadden. Eiser heeft het verslag van het gehoor na doorlezing ondertekend. Eiser heeft als antwoord op de vraag of hij vanaf de geboorte van zijn eerste kind in [maand] 2014 het merendeel van de tijd bij [mevrouw] . doorbracht bijvoorbeeld verklaard:
‘Ik was vanaf de geboorte tot nu toe het merendeel bij [kind 1] in [plaats] . Ik bleef er overdag om haar te helpen en ondersteunen met de opvoeding van de kinderen. Als we wel eens ruzie hadden dan ging ik wel eens terug naar [plaats] . Dat was incidenteel.’ [3] Eiser heeft deze verklaring afgelegd voordat tijdens het gehoor aan eiser het begrip ‘centrum van maatschappelijk leven’ was uitgelegd. De rechtbank volgt daarom niet dat eiser zoals hij stelt deze verklaringen alleen heeft afgelegd op basis van een onbekende uitleg van het begrip centrum van het maatschappelijk leven. Nadat het begrip centrum van het maatschappelijk leven aan eiser was uitgelegd, verklaart eiser:

Ja ik begrijp dat ik was het merendeel bij [kind 1] overdag, maar als we ruzie hadden dan ging ik met de auto in de avond wel terug naar [plaats] . We hebben best wel eens ruzie gehad tussen de geboorte in september 2014 maar dan was ik toch bij [kind 1] overdag om de kinderen te verzorgen. (…) De woning in [plaats] wilde ik niet opgeven. Ik had dan geen zekerheid meer als we toch uit elkaar zouden gaan. Vanaf september 2014 nam ik ook kleding mee naar haar huis toe en dat bleef daar dan in huis liggen. En dat werd daar dan natuurlijk gewoon gewassen en dat bleef dan liggen. En als we dan ruzie kregen dan nam ik al mijn kleding en persoonlijke spullen weer mee.’ [4] Verder heeft eiser verklaard:
Samenvattend, zijn [kind 1] en ik vanaf de geboorte van [kind 2] samen geweest en hebben we geleefd als gezin op het adres van [kind 1] . Natuurlijk zijn we wel eens uit elkaar geweest en ging ik terug naar [plaats] , maar het merendeel verbleef ik bij [kind 1] en onze gezamenlijke kinderen in huis.’ [5]
11. Daar komt nog bij dat de verklaringen van eiser worden ondersteund door de overige onderzoeksbevindingen. Er zijn drie buren van [mevrouw] . gehoord. Zij bevestigen allen dat eiser al meerdere jaren in de woning van [mevrouw] . bij zijn gezin in [plaats] woont. Deze verklaringen bevestigen dus dat wat eiser zelf heeft verklaard. Eén getuige, die van 2008 tot 2018 naast het uitkeringsadres woonde, gaf aan dat zij twijfelde of eiser nog op het uitkeringsadres woont. Ze zag eiser bijna nooit en had eiser in al die jaren maar twee of drie keer gezien. Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat eiser in de te beoordelen periode op een enkele keer na steeds in [plaats] sportte. Ook ligt het waterverbruik op het uitkeringsadres van eiser een stuk lager dan gemiddeld voor een eenpersoonshuishouden, terwijl het waterverbruik op het adres van [mevrouw] . hoger ligt dan gemiddeld. Deze gegevens ondersteunen de conclusie dat het centrum van het maatschappelijk leven van eiser in de periode in geding zich niet meer in [plaats] bevond en dat hij niet meer feitelijk in [plaats] woonde. [6]
12. Dat eiser in [plaats] pinde en dat [mevrouw] . verklaard heeft dat het niet werkt om met eiser samen te wonen is in het licht van het voorgaande onvoldoende voor de conclusie dat eiser in de te beoordelen periode zijn hoofdverblijf wel had in de gemeente [plaats] . Ook de omstandigheid dat bij het huisbezoek van 17 maart 2017 en 9 november 2017 geen spullen van eiser zijn aangetroffen in de woning van [mevrouw] . leidt niet tot een andere conclusie. De huisbezoeken zijn namelijk slechts momentopnames. Daarbij acht de rechtbank ook van belang dat eiser zelf verklaard heeft dat hij bij ruzies al zijn spullen mee naar [plaats] nam en dat getuigen verklaard hebben dat [mevrouw] . bij ruzies al eisers spullen op straat zette.
13. Uit het voorgaande volgt dat de onderzoeksbevindingen voldoende feitelijke grondslag bieden voor het standpunt van verweerder dat eiser in de te beoordelen periode niet zijn hoofdverblijf had in de gemeente [plaats] . Eiser heeft niet bij verweerder gemeld dat hij niet langer zijn hoofdverblijf in de gemeente [plaats] had. Dit betekent dat eiser de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Verweerder heeft daarom terecht het recht op bijstand ingetrokken. [7]
14. Tegen de terugvordering heeft eiser geen afzonderlijke beroepsgronden ingediend.
15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 12 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie artikel 40, eerste lid, van de Pw.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 11 oktober 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT8937.
3.Pagina 39 van het onderzoeksrapport.
4.Pagina 40 van het onderzoeksrapport.
5.Pagina 47 van het onderzoeksrapport.
6.Zie ook de uitspraak van de CRvB van 18 april 2017 ECLI:NL:CRVB:2017:1580
7.Artikel 54, derde lid, van de Pw