ECLI:NL:CRVB:2017:1580
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering met betrekking tot woonplaats en inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant ontving sinds 9 november 2010 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de appellant woonde, heeft de bijstand per 1 februari 2014 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd, omdat de appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat hij niet in de gemeente woonde. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen het besluit van het college gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de boete die aan de appellant was opgelegd, verlaagd.
In hoger beroep heeft de Raad de feiten en omstandigheden opnieuw beoordeeld. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in de periode van 9 november 2010 tot 25 februari 2014 niet feitelijk zijn woonplaats had in de gemeente waar hij bijstand ontving. De Raad heeft de onderzoeksbevindingen van het college, waaronder verklaringen van de appellant zelf en gegevens over zijn verblijf, als voldoende onderbouwd beschouwd. De Raad heeft geoordeeld dat het college terecht de bijstand heeft ingetrokken en de kosten heeft teruggevorderd.
Ten aanzien van de opgelegde boete heeft de Raad geoordeeld dat het college de boete op een te hoog bedrag had vastgesteld. De Raad heeft de boete verlaagd naar € 1.179,36, rekening houdend met de omstandigheden van de appellant. De Raad heeft het college veroordeeld in de proceskosten van de appellant en het griffierecht vergoed.