ECLI:NL:RBMNE:2022:5087

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 december 2022
Publicatiedatum
2 december 2022
Zaaknummer
21/5079
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om immateriële schadevergoeding wegens onrechtmatige stopzetting van ZW-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om immateriële schadevergoeding van verzoekster, die haar ZW-uitkering onterecht stopgezet zag. Het Uwv had de ZW-uitkering van verzoekster met ingang van 13 augustus 2019 beëindigd, en dit besluit werd later door de rechtbank als onrechtmatig beoordeeld. De rechtbank had zelf in de zaak voorzien door de uitkering per 21 januari 2020 te beëindigen. Verzoekster diende een verzoek in voor schadevergoeding van € 1.000,-, maar het Uwv wees dit verzoek af. Tijdens de zitting op 15 augustus 2022 heeft verzoekster aanvullende medische informatie overgelegd, maar de rechtbank concludeerde dat verzoekster niet aannemelijk had gemaakt dat zij immateriële schade had geleden door het onrechtmatige besluit. De rechtbank oordeelde dat de stress en spanning die verzoekster ervoer niet voldoende waren voor het toekennen van een schadevergoeding. Ook de claim dat haar eer of goede naam was aangetast, werd door de rechtbank als onvoldoende onderbouwd beschouwd. Uiteindelijk werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, en er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/5079

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 december 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. A. Stoel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(Het Uwv)
(gemachtigde: S.N. Westmaas-Kanhai).

Inleiding

In het besluit van 13 juli 2019 heeft het Uwv de ZW [1] -uitkering van verzoekster met ingang van 13 augustus 2019 stopgezet. In het besluit van 20 november 2019 (het onrechtmatige besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en is 13 augustus 2019 gehandhaafd als beëindigingsdatum. De rechtbank heeft in de uitspraak van 8 maart 2021 [2] geoordeeld dat het besluit van 20 november 2019 onrechtmatig is omdat het Uwv ten onrechte geen nieuwe aanzegtermijn in acht heeft genomen. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien door de ZW-uitkering per 21 januari 2020 te beëindigen.
Het Uwv heeft op 8 april 2020 de ZW-uitkering van de periode tussen 13 augustus 2019 en 21 januari 2020 aan verzoekster uitbetaald.
Verzoekster heeft daarna schriftelijk bij het Uwv een verzoek om immateriële schadevergoeding ingediend. Het Uwv heeft het verzoek van verzoekster afgewezen in de brief van 22 juli 2021. Verzoekster heeft vervolgens de rechtbank verzocht het Uwv te veroordelen tot vergoeding van € 1.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op de zitting van 15 augustus 2022. Verzoekster is verschenen samen met haar gemachtigde. Ook de gemachtigde van het Uwv is verschenen.
Op de zitting heeft verzoekster nadere medische informatie overgelegd. Naar aanleiding van deze medische informatie heeft de rechtbank het onderzoek aangehouden en het Uwv in de gelegenheid gesteld om te reageren op deze medische informatie. Van deze gelegenheid heeft het Uwv gebruik gemaakt door een schriftelijke reactie in te dienen. Verzoekster heeft op de schriftelijke reactie van het Uwv gereageerd.
Op 28 oktober 2022 heeft de rechtbank het onderzoek met instemming van partijen zonder nadere zitting gesloten.

Overwegingen

Het geschil
Volgens verzoekster heeft het Uwv onterecht geen immateriële schadevergoeding aan haar toegekend. Doordat zij pas om 8 april 2020 de ZW-uitkering heeft ontvangen waar zij recht op had, heeft verzoekster geleden onder stress, schaamte en spanning. Daarnaast is de gezondheidssituatie van verzoekster door het onrechtmatige besluit verslechterd. Zij is teruggevallen in middelengebruik. Door het onrechtmatige besluit is verzoekster aangetast in haar eer en goede naam en is zij in haar persoon aangetast door het geestelijk leed dat zij hierdoor heeft ervaren.
Beoordelingskader
Op grond van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.
Bij de beantwoording van de vraag of voldoende aanleiding bestaat om immateriële schadevergoeding toe te kennen, moet naar vaste rechtspraak [3] van de Centrale Raad van Beroep zoveel mogelijk aansluiting worden gezocht bij het civielrechtelijk schadevergoedingsrecht. Voor nadeel dat niet uit vermogensschade bestaat heeft een verzoekster overeenkomstig artikel 6:106, eerste lid, van het BW recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien verzoekster in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast. De wetgever heeft daarbij oog gehad op ernstige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer alsook op andere persoonlijkheidsrechten van de benadeelde. Verder moet worden bedacht dat in gevallen als deze in de regel wel sprake zal zijn van een meer of minder sterk psychisch onbehagen en van een zich gekwetst voelen door een onrechtmatig besluit of daarmee gelijk te stellen handeling van een bestuursorgaan.
4. De rechtbank moet dus beoordelen of verzoekster door het onrechtmatige besluit in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast doordat verzoekster tussen 13 augustus 2019 en 8 april 2020 geen ZW-uitkering heeft ontvangen waar zij tussen 13 augustus 2019 en 21 januari 2020 recht op had.
Oordeel rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij door het onrechtmatige besluit immateriële schade heeft opgelopen. Indien iemand geestelijk letsel op heeft gelopen dan is sprake van de hiervoor genoemde ‘aantasting in zijn persoon op andere wijze’. Volgens verzoekster is daar in haar situatie sprake van en om dat te onderbouwen heeft zij op de zitting haar huisartsenjournaal overgelegd. Hieruit blijkt volgens haar dat zij door het onrechtmatige besluit geestelijk letsel heeft opgelopen waarvoor de immateriële schadevergoeding toegekend moet worden. De rechtbank kan die conclusie niet volgen. Uit het huisartsenjournaal blijkt dat verzoekster in het verleden bekend was met een middelenverslaving. Uit het huisartsenjournaal blijkt verder dat verzoekster op 8 mei 2019 een doorverwijzing wilde naar een verslavingskliniek vanwege een terugval in het gebruik van harddrugs. Dit is drie maanden voor het onrechtmatige besluit. Op 4 september 2019 heeft verzoekster wederom contact met haar huisarts vanwege haar problematische middelengebruik. De directe aanleiding dat verzoekster zich op 4 september 2019 meldt is dat het middelengebruik problemen met zich meebrengt en haar partner nu ook dezelfde middelen gebruikt. Vervolgens blijkt uit het contact op 5 april 2022 dat verzoekster een terugval heeft gehad in middelengebruik door het overlijden van haar vader.
6. Uit deze medische informatie blijkt dat de terugval in middelengebruik voorafgaand was aan het onrechtmatige besluit. Uit het huisartsenjournaal volgt niet dat het onrechtmatige besluit de aanleiding is voor de terugval van verzoekster in het middelengebruik. Uit het huisartsenjournaal blijkt juist dat er andere redenen de oorzaak zijn van de terugval. Uit het huisartsenjournaal volgt dus geen causaal verband tussen het gestelde geestelijke letsel en het onrechtmatige besluit. Er is ook verder ook geen andere (medische) informatie naar voren gebracht waaruit blijkt dat het onrechtmatige besluit heeft geleid tot aantasting van de persoon van verzoekster. De rechtbank begrijpt daarbij wel dat verzoekster stress, schaamte en spanning kan hebben ervaren door het onrechtmatige besluit omdat zij een aantal maanden onterecht geen ZW-uitkering heeft ontvangen. Psychisch onbehagen, zoals gevoelens van stress, schaamte of spanning, is alleen niet voldoende voor het toekennen van een immateriële schadevergoeding.
7. De rechtbank volgt verzoekster ook niet voor zover zij aanvoert dat zij door het onrechtmatige besluit in haar eer of goede naam is aangetast. Ook daarvoor geldt dat verzoekster dit onvoldoende heeft onderbouwd.
8. Om deze redenen kan de gevorderde immateriële schadevergoeding niet worden toegewezen.

Conclusie

9. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. T.E.G. van Heukelom, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Ziektewet.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2749.