12.1.De rechtbank ziet dat verweerder ook het eigen huurcontract niet heeft overgelegd, maar er is volgens de rechtbank ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de huurovereenkomst had moeten overleggen. Het gaat namelijk om een stuk dat eiseres zelf in haar bezit heeft. Eiseres is dus voldoende in staat geweest om de juistheid van de gegevens die aan de onderbouwing van de huurwaarde ten grondslag liggen te controleren en te betwisten en dat heeft eiseres ook gedaan. De enkele betwisting van eiseres van de hoogte van het eigen huurcontract vormt voor de rechtbank echter onvoldoende aanleiding om aan de juistheid van het gehanteerde eigen huurcijfer van € 62.450 te twijfelen. Verweerder heeft in reactie op de betwisting van eiseres toegelicht dat het totale jaarhuurcijfer € 93.200 bedraagt en dat dit bedrag is gecorrigeerd voor de huurvrije periodes en huurkortingen, wat resulteert in een gecorrigeerde huurprijs van € 62.450. De rechtbank kan deze toelichting volgen. Dat de gebruiker van de onroerende zaak, [bedrijf 4] B.V., feitelijk slechts de helft heeft hoeven betalen van de huur, wat door verweerder echter is betwist, heeft eiseres niet (met concrete gegevens) onderbouwd. Verweerder kon daarom uitgaan van de gegevens die bij hem bekend waren. Ten aanzien van de parkeerplaatsen heeft verweerder op de zitting overtuigend uitgelegd dat hij bij de bepaling van de huurwaarde ook daar rekening mee heeft gehouden. Eiseres heeft haar stelling dat er geen rekening mee is gehouden niet verder uitgewerkt, waardoor de rechtbank geen reden heeft om te twijfelen aan de uitleg van verweerder.
13. Eiseres heeft ten aanzien van de huurwaarde van de onroerende zaak aan de [adres 1] (welke in gebruik is bij [bedrijf 1] B.V.) aangevoerd dat de huurwaarde van € 79 p/m² te hoog is, omdat de onroerende zaak is gelegen op de tweede bouwlaag. Volgens eiseres zijn de eerste en tweede verdieping van dergelijke complexen (de rechtbank begrijpt dat eiseres daarmee doelt op het [locatie 1] als complex), minder waard. Eiseres wijst er in dit verband de onroerende zaken aan dat de eerste bouwlaag van de onroerende zaken [adres 2] , [adres 6] en [adres 7] een lagere huurwaarde p/m² van € 54 hebben. Verweerder had daar ook voor de onroerende zaak aan de [adres 1] aansluiting bij moeten zoeken.
14. De beroepsgrond slaagt niet. Verweerder heeft in reactie op de stelling van eiseres toegelicht dat de waardering van € 79 p/m² betrekking heeft op de primaire ruimtes, de ‘nuttige’ in het oog springende meters. Deze meters zijn doorgaans op de begane grond gelegen. Bij de onroerende zaak aan de [adres 1] is de primaire ruimte echter gelegen op de tweede verdieping, omdat dit object alleen een entree op de begane grond heeft. Omdat de onroerende zaken waar eiseres naar verwijst hun primaire ruimtes op de begane grond hebben, hebben de verdiepingen van die objecten volgens verweerder een lagere huurwaarde p/m2. De rechtbank vindt deze toelichting begrijpelijk. Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerder daarbij onjuiste uitgangspunten heeft gehanteerd. De beroepsgrond slaagt niet.
15. Eiseres wijst er verder op dat in het overzicht in bijlage 1 bij het taxatierapport de huurwaarde p/m² voor alle onroerende zaken is bepaald op € 79 p/m². Dit kan volgen volgens eiseres niet kloppen, omdat uit de opbouw van de getaxeerde waardes van de onroerende zaken blijkt dat verweerder juist een onderscheid maakt tussen verdiepingen met een huurwaarde van € 54 p/m² en verdiepingen met een huurwaarde van € 79 p/m².
16. Verweerder heeft hier overtuigend over uitgelegd dat dit komt omdat in bijlage 1 waar eiseres op wijst de huurwaarde p/m² ITZA wordt weergegeven. Dat in die bijlage de huurwaarde van € 54 p/m² voor de niet-primaire ruimtes niet terugkomt is daarom te begrijpen. In de opbouw van de getaxeerde waarde wordt vervolgens een onderscheid gemaakt tussen de primaire ruimtes en de overige ruimtes. Zoals hiervoor overwogen kan de rechtbank dit onderscheid volgen. De beroepsgrond slaagt niet.
17. Eiseres’ stelling dat de onroerende zaak aan de [adres 1] (gebruiker: [bedrijf 1] B.V.) onjuist is getypeerd als een winkelruimte, omdat deze in gebruik is als fitnessruimte, vormt voor de rechtbank geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de verweerder bij de waardebepaling onjuiste uitgangspunten heeft gehanteerd. Dat geldt ook voor de stelling van eiseres dat verweerder de onroerende zaak aan de [adres 4] (gebruiker: [bedrijf 2] B.V.) niet had moeten typeren als een winkelruimte, omdat feitelijk sprake is van een overdekte marktplaats. De rechtbank oordeelt dat niet zozeer relevant is hoe de onroerende zaak wordt gebruikt, maar welke gebruiksmogelijkheden een onroerende zaak (voor een potentiële koper en/of huurder) heeft. Eiseres heeft niet gesteld dat de onroerende zaken niet potentieel bruikbaar zijn als winkelruimtes en gelet op de ligging in het winkelcentrum heeft de rechtbank ook geen aanleiding om dat te veronderstellen. Voor zover eiseres heeft willen betogen dat de onroerende zaken niet met de referentieobjecten kunnen worden vergeleken omdat zij feitelijk anders worden gebruikt, volgt de rechtbank eiseres daarom niet in haar betoog.
18. Eiseres stelt onder verwijzing naar het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 juli 2021, dat de door verweerder bepaalde kapitalisatiefactoren van de referentieobjecten niet kunnen worden gebruikt als onderbouwing van de kapitalisatiefactoren van zijn onroerende zaken, omdat bij de berekeningen gebruik is gemaakt van getaxeerde huurwaardes in plaats van daadwerkelijk gerealiseerde huurwaardes.
19. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. De rechtbank verwijst in dit verband naar haar uitspraak van 7 april 2022. Daarin heeft de rechtbank overwogen dat huurwaardes voor de berekening van de kapitalisatiefactor wel degelijk getaxeerd mogen worden, zolang deze huurwaardes maar aannemelijk worden gemaakt. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval sprake. De getaxeerde huurwaardes van de referentieobjecten aan de [adres 8] , [locatie 2] en [adres 9] bedragen per m² gelet op de getaxeerde huurwaardes per jaar en de totale verhuurbare vloeroppervlaktes respectievelijk € 83 (€ 323.000 / 3.915 m²), € 72 (€ 973.700 / 13.509 m²) en € 75 (€ 272.000,- / 3615 m²). Het gerealiseerde huurcijfer van de eigen onroerende zaak aan de zaak aan de [adres 5] bedraagt gelet op de gerealiseerde huursom per jaar en de totale verhuurbare vloeroppervlakte € 66 p/m². (€ 62.450 / 922 m²). Van een te hoge inschatting van de huurwaardes van de referentieobjecten en daarmee mogelijk te laag ingeschatte kapitalisatiefactoren, is gelet op voornoemde bedragen geen sprake. Eiseres heeft verder ook niets aangevoerd op basis waarvan de rechtbank de conclusie zou kunnen trekken dat de getaxeerde huurwaardes niet juist zijn.
20. Eiseres voert aan dat de kapitalisatiefactoren van de referentieobjecten en daarmee ook de kapitalisatiefactoren van de onroerende zaken te hoog zijn vastgesteld door verweerder. De verkoopprijzen zijn namelijk kunstmatig hoog gehouden, omdat investeren in vastgoed zeer aantrekkelijk is geweest, vanwege de negatieve rente op banktegoeden sinds maart 2020. Verweerder heeft dit betwist. Volgens hem heeft eiseres haar stelling niet onderbouwd.
21. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de verkoopprijzen van de referentieobjecten niet-marktconform zijn. Niet gebleken is dat de verkoopprijzen niet overeenstemmen met hun waardes in het economisch verkeer. Dat er mogelijk persoonlijke motieven voor beleggers een rol hebben gespeeld bij het al dan niet kopen van vastgoed, waardoor de verkoopprijzen zijn opgedreven maakt niet dat de verkoopprijzen niet de marktwaarde vertegenwoordigen.
22. De grond van eiseres dat verweerder uitgaat van een te laag leegstandsrisico, slaagt niet. Zo al sprake zou zijn van een zeker leegstandsrisico, dan is dit verdisconteerd in de rondom de waardepeildatum gerealiseerde verkoopprijzen van de drie vergelijkingsobjecten. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd, biedt geen aanknopingspunt voor een ander oordeel.
23. De rechtbank concludeert dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde WOZ-waardes van de onroerende zaken niet te hoog zijn. Het beroep is ongegrond.
Verzoek immateriële schadevergoeding
24. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) voor de behandeling van haar bezwaar en beroep.
25. De rechtbank overweegt dat de behandeling door de rechtbank niet binnen een redelijke termijn is geweest als de uitspraak niet binnen twee jaar na de ontvangst van het bezwaarschrift is gedaan.De rechtbank stelt op basis van de uitspraak op bezwaar vast dat het bezwaarschrift bij verweerder is binnengekomen op 12 februari 2021. Van een overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar is gelet op de datum van deze uitspraak op 23 november 2022, geen sprake. De rechtbank wijst het verzoek om een immateriële schadevergoeding daarom af.
26. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.