Overwegingen
1. Eiser woont aan de [adres] in [plaats] en is huurder van de woning. Verweerder heeft van de politie informatie ontvangen over de woning. Op 22 december 2020 heeft de politie naar aanleiding van een Meld Misdaad Anoniem (MMA-)melding de woning van eiser doorzocht. Van deze huiszoeking is op 23 maart 2021 een bestuurlijke rapportage opgesteld. In de bestuurlijke rapportage staat vermeld dat in de woning in totaal 73,98 gram MDMA, 161,29 gram Amfetamine, 2,13 gram Cannabis en 8,98 gram Fenmetrazine is aangetroffen. Ook werden gripzakjes en ponypacks aangetroffen. In de woning werd een persoon aangehouden, van wie later bleek dat hij met toestemming van eiser daar woonde. Verweerder heeft in de resultaten van de doorzoeking aanleiding gezien om op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet en zijn beleidbij het primaire besluit de woning van eiser voor de duur van drie maanden te sluiten.
2. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat de werking van het primaire besluit wordt geschorst totdat er op het bezwaar is beslist. Bij uitspraak van 15 juni 2021 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek afgewezen.Op 21 juni 2021 is de woning feitelijk gesloten voor een periode van drie maanden.
3. Allereerst is de rechtbank van oordeel dat eiser een procesbelang heeft. De periode van de sluiting van de woning is weliswaar verstreken, maar als gevolg van de sluiting heeft eiser niet in de woning kunnen verblijven. Hiermee is een inbreuk gemaakt op zijn woonrecht.Om die reden heeft eiser voldoende belang voor een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
4. Eiser heeft aangevoerd dat het bestreden besluit niet op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, omdat het bestreden besluit voor de hoorzitting en voor de toezending van het advies van de commissie bezwaarschriften is genomen. Het bestreden besluit is namelijk op 5 augustus 2021 gedagtekend, terwijl de hoorzitting op 31 augustus 2021 heeft plaatsgevonden en de commissie bezwaarschriften haar advies op 13 september 2021 aan verweerder heeft uitgereikt.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het hier om een fout gaat. Er moet van de datum van ondertekening van het besluit worden uitgegaan. Onder aan het besluit staat de datum van 14 september 2021 als datum van ondertekening. Dit is de datum waarop het besluit is genomen en dit is nadat het advies van de commissie bezwaarschriften is uitgebracht. Verder verwijst verweerder ook naar een e-mail in het dossier, waaruit blijkt dat het bestreden besluit op 14 september 2021 aan eiser (digitaal) bekend is gemaakt.
6. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van onzorgvuldige besluitvorming. Verweerder heeft voldoende aangetoond dat de dagtekening van 5 augustus 2021 een fout betreft en dat van 14 september 2021 als datum van het besluit moet worden uitgegaan. Uit het bestreden besluit blijkt verder dat het besluit gebaseerd is op het advies van de commissie bezwaarschriften dat na de hoorzitting van 31 augustus 2021 is uitgebracht. Dat er sprake is van een (kenbare) foute dagtekening, betekent niet dat de besluitvorming van verweerder onzorgvuldig is.
7. Eiser voert aan dat verweerder niet bevoegd was om zijn woning te sluiten, omdat onvoldoende is gebleken dat de aangetroffen substanties in de woning dezelfde zijn als de substanties die zijn onderzocht en positief zijn getest. Volgens eiser is er sprake van een discrepantie tussen de informatie in het proces-verbaal van bevindingen van de doorzoeking van de woning en het proces-verbaal van onderzoek naar de verdovende middelen. Daarom kan volgens eiser niet worden uitgesloten dat de geteste drugs die positief zijn bevonden niet afkomstig zijn uit zijn woning. Verweerder heeft weliswaar in bezwaar navraag gedaan bij de politie, maar dat heeft volgens eiser alleen nog maar meer vragen opgeroepen.
8. De rechtbank is van oordeel dat het betoog van eiser dat verweerder niet bevoegd was om de woning te sluiten, niet slaagt. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter mag een bestuursorgaan in beginsel afgaan op de juistheid van een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal en de daarop gebaseerde bestuurlijke rapportage, tenzij er aanleiding bestaat voor zodanige twijfel aan de juistheid van de bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De door eiser naar voren gebrachte verschillen of ongerijmdheden tussen het proces-verbaal van bevindingen van de doorzoeking van de woning en het proces-verbaal van onderzoek naar de verdovende middelen zijn van dien aard dat dit geen twijfel doet ontstaan over de juistheid van de bevindingen over de in de woning aangetroffen drugs. De processen-verbaal komen in die zin met elkaar overeen dat daaruit kan worden afgeleid dat de in deze processen-verbaal vermelde drugs uit de woning van eiser komt. Daarbij heeft de rechtbank gekeken naar de plek in de woning waar de drugs zijn aangetroffen, de aantallen/eenheden drugs en de soorten drugs. Dat er iets mis zou zijn met een SIN-nummer en/of een Sealbagnummer betekent niet dat niet mag worden uitgegaan van de juistheid van de bestuurlijke rapportage. Dit kan anders zijn in het strafrecht, maar in een bestuursrechtelijke procedure gelden geen strafrechtelijke bewijsregels.
9. De rechtbank stelt vast dat de hoeveelheid harddrugs die in de woning van eiser is aangetroffen moet worden aangemerkt als een handelshoeveelheid. Op grond van artikel 13b van de Opiumwet heeft verweerder gelet hierop de bevoegdheid om de woning te sluiten. Verweerder hanteert ten aanzien van de uitoefening van deze bevoegdheid beleid. Niet in geschil is dat verweerder overeenkomstig zijn beleid heeft gehandeld door de woning gedurende een periode van 3 maanden te sluiten.
10. De rechtbank zal nu het besluit aan de norm van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht toetsen.Daarbij zal de rechtbank ingaan op de vragen of het besluit noodzakelijk is om het doel te bereiken en of de maatregel evenwichtig is. Bij de evenwichtigheid zal worden ingegaan op de verwijtbaarheid van eiser en de gevolgen van de sluiting voor eiser.
11. Eiser meent dat noodzaak van de sluiting ontbreekt, omdat er sprake is van tijdsverloop. Tussen het aantreffen van de vermeende drugs en de sluiting van de woning zit vijf maanden. Daarnaast stelt eiser dat het risico op nieuwe overtredingen sterk is verminderd door de inval van de politie en door de aanhouding van degene die gebruik heeft gemaakt van de woning en die de drugs in de woning heeft gebracht. Verder hebben zich geen nieuwe overtredingen meer voorgedaan, waarmee is aangetoond dat de woning geen drugspand meer is.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder sluiting van de woning noodzakelijk heeft mogen achten. Over de woning is een MMA-melding binnengekomen, waaruit blijkt dat er vanuit de woning drugs werden verhandeld. De politie heeft in de woning een grote hoeveelheid harddrugs aangetroffen die de handelshoeveelheid ruimschoots overschrijdt. Daarnaast zijn er in de woning verschillende aan drugsgerelateerde attributen aangetroffen. Op grond van deze bevindingen heeft verweerder mogen concluderen dat er vermoedelijk in of vanuit de woning drugs werden verhandeld en dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel.Met de sluiting van de woning heeft verweerder tot doel gehad om de bekendheid van de woning als drugspand weg te nemen, waarmee de woning aan het drugscircuit wordt onttrokken. De rechtbank is het eens met eiser dat van de huiszoeking door de politie en de aanhouding van vorengenoemde persoon een effect kan uitgaan wat betreft preventie, maar dat kan niet gelijk worden gesteld met het effect dat verweerder met sluiting van de woning heeft beoogd, namelijk de bekendheid van de woning als drugspand wegnemen. Dit kan alleen met een sluiting worden bereikt die enige tijd duurt. Dat sprake is van tijdsverloop tussen de geconstateerde feiten en de sluiting betekent dus niet dat er in dit geval geen sprake meer is van een noodzaak om de woning te sluiten. Daarvoor is het tijdsverloop nog te kort.
13. Eiser voert aan dat de sluiting van zijn woning niet evenredig is. Volgens eiser heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de menselijke maat en verwijst in dit verband naar de conclusie van de advocaat-generaals Widdershoven en Wattel van 7 juli 2021.Eiser meent dat hem geen persoonlijk verwijt kan worden gemaakt, omdat hij geen betrokkenheid heeft bij de aanwezigheid van de drugs in de woning. Eiser was daar niet van op de hoogte. Hij is ook (onherroepelijk) vrijgesproken door de politierechter. Verweerder kan hem ook niet verantwoordelijk houden voor wat in de woning is aangetroffen. Verder stelt eiser dat de sluiting van de woning vergaande gevolgen heeft. Eiser is zijn woning voorgoed kwijtgeraakt. Hij kan niet in de woning terugkeren, omdat de huurovereenkomst is ontbonden.
14. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de sluiting van de woning niet onevenwichtig is. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat er geen sprake is van een situatie waarin de persoonlijke verwijtbaarheid van eiser ontbreekt. In dat verband is van belang dat eiser als huurder verantwoordelijk is voor wat zich in de woning afspeelt.Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat er op verschillende plekken in de woning en in het zicht drugs zijn aangetroffen. De stelling van eiser dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs, brengt de rechtbank niet tot het oordeel dat de aanwezigheid van drugs hem minder kan worden verweten. Het had op de weg van eiser gelegen om toezicht te houden op wat er zich in zijn woning afspeelde. Temeer nu hij op de hoogte was van de omstandigheid dat aan de aangehouden persoon eerder een taakstraf was opgelegd. Dat eiser onherroepelijk is vrijgesproken betekent niet dat hem ten aanzien van de aanwezige drugs in zijn woning geen verwijt kan worden gemaakt. Verder heeft verweerder zich rekenschap gegeven van het feit dat de huurovereenkomst van eiser is ontbonden, maar heeft daarin terecht geen aanleiding gezien om niet tot woningsluiting over te gaan. De ontbinding van de huurovereenkomst is namelijk niet zozeer een gevolg van de woningsluiting, maar van het feit dat er een grote hoeveelheid drugs in de woning is aangetroffen. Op de zitting heeft de woningcorporatie toegelicht dat er een procedure was gestart om de huurovereenkomst van eiser te ontbinden als verweerder niet tot sluiting van de woning was overgegaan. Wat eiser verder nog heeft aangevoerd over de conclusie van de advocaat-generaals Widdershoven en Wattel brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
15. Verweerder was bevoegd om de woning voor een periode van drie maanden te sluiten. De nadelige gevolgen van de sluiting van de woning zijn voorts voor eiser niet onevenredig in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
16. Het beroep is ongegrond.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.