ECLI:NL:RBMNE:2023:1461

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
UTR 22/4179
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring woningaanvraag door gemeente Almere

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Almere, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een urgentieverklaring voor een woning beoordeeld. Eiseres, die eerder in Groot-Brittannië woonde, heeft haar aanvraag ingediend op 9 februari 2022, maar deze werd door het college van burgemeester en wethouders van Almere afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep op 1 december 2022, waarbij zowel eiseres als de gemachtigden van verweerder aanwezig zijn. Eiseres voert aan dat de afwijzing in strijd is met de Huisvestingswet en de Huisvestingsverordening Almere 2019, en dat haar rechten als moeder van een minderjarig kind worden geschonden. De rechtbank overweegt dat de gronden van beroep overeenkomen met de eerder ingediende bezwaargronden en dat deze reeds eerder zijn beoordeeld. De rechtbank concludeert dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de minderjarige dochter van eiseres, maar dat de situatie van eiseres niet zodanig schrijnend is dat toepassing van de hardheidsclausule gerechtvaardigd is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4179

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigden: mr. J.H.S. Biervliet en K.K. Bahora).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag urgentieverklaring voor toewijzing van een woning.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 10 maart 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 12 juli 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Eiseres heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 1 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding
1. Eiseres heeft op 9 februari 2022 een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring. Zij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat zij tot juni 2021 in Groot-Brittannië heeft gewoond met haar minderjarige dochter en ex-partner. Eiseres is daarna door de huisbaas uit huis gezet omdat haar ex-partner, op wiens naam het contract stond, de huur heeft opgezegd. Eiseres wist niet waar zij naar toe kon gaan en is samen met haar dochter naar Nederland teruggekomen. Eiseres verblijft momenteel bij een oude vriendin van haar, maar de vriendin heeft te kennen gegeven dat eiseres binnenkort de woning moet verlaten.

Gronden van beroep die een herhaling van de bezwaargronden zijn

2. Eiseres voert, onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 29 april 2020 [1] aan dat verweerder in strijd handelt met de Huisvestingswet en dat de Huisvestingsverordening Almere 2019 (Huisvestingsverordening) onverbindend moet worden verklaard. Eiseres wijst erop dat in de Memorie van Toelichting [2] (MvT) bij de Huisvestingswet staat dat gemeenten voortaan nog maar voor maximaal vier jaar een huisvestingsverordening mogen vaststellen, deze maatregel daarna moeten evalueren en de noodzaak voor een nieuwe huisvestingsverordening opnieuw moeten onderbouwen. Ook staat in de MvT dat de Huisvestingswet bedoeld is om mogelijkheden te bieden voor de bescherming van kwetsbare groepen. Volgens eiseres heeft verweerder niet aangetoond dat de Huisvestingsverordening hieraan voldoet en is onvoldoende dat in de toelichting bij de Huisvestingsverordening staat dat de vraag naar woningen het aanbod overschrijdt. Ook betoogt eiseres dat haar recht op vrije huisvesting wordt beperkt door de Huisvestingsverordening zonder dat hiervoor een rechtvaardiging bestaat.
3. Eiseres betoogt verder dat verweerder in strijd handelt met artikel 27 in samenhang met artikel 3 van het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Ook doet eiseres een beroep op een uitspraak van de Hoge Raad van 21 september 2012 [3] , op artikel 17 en artikel 31 van het Europees Sociaal Handvest (ESH) en op artikel 10, artikel 12 en artikel 22, tweede lid, van de Grondwet. Volgens eiseres heeft de overheid een zorgplicht en moet de overheid zorgen voor voldoende woongelegenheid en adequate opvang voor kinderen en hun verzorgende ouders. Dit volgt volgens eiseres ook uit jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) over artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en uit twee beslissingen van het Europees Comité voor de Sociale Rechten (ESCR) uit 2009 en 2013 over opvang van uitgeprocedeerde asielzoekers en hun kinderen. Op de Nederlandse overheid en op verweerder rust een positieve verplichting om verder te kijken.
4. De rechtbank stelt vast dat deze beroepsgronden exact overeenkomen met de gronden van bezwaar. Ter zitting heeft de rechtbank gevraagd met welk onderdeel van het bestreden besluit eiseres het niet eens is aangezien zij niet specifiek heeft aangegeven welk onderdeel niet voldoende is gemotiveerd. De gemachtigde van eiseres heeft aangevoerd dat dit een principiële kwestie betreft en dat deze gronden al eerder in andere zaken zijn aangevoerd in afwachting van een uitspraak van de Afdeling. De rechtbank overweegt dat de standpunten van de gemachtigde inderdaad al meerdere keren in de rechtspraak zijn beoordeeld en dat de enkele herhaling van de bezwaargronden geen aanleiding geven om anders te oordelen dan verweerder in het bestreden besluit heeft gedaan. Verweerder heeft de bezwaargronden van eiseres afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen.
5. De rechtbank merkt in dit kader op dat de Afdeling inmiddels bij uitspraak van
11 januari 2023 [4] heeft geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om de Huisvestingsverordening of de bepalingen over urgentie onverbindend te verklaren of buiten toepassing te laten. In de parlementaire geschiedenis van de Huisvestingswet zijn ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat er gebreken zijn in de totstandkoming van de Huisvestingsverordening. Verder heeft de Afdeling geoordeeld dat eerder bij uitspraak van 6 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:361) is geoordeeld dat artikel 3 van het IVRK rechtstreekse werking heeft en in zoverre ertoe strekt dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het desbetreffende kind dienen te worden betrokken. Waar het gaat om het gewicht dat aan het belang van een kind in een concreet geval moet worden toegekend, bevat artikel 3, eerste lid, van het IVRK, gelet op de formulering ervan, geen norm die zonder nadere uitwerking in de nationale wet- en regelgeving door de rechter direct toepasbaar is. Wel moet de bestuursrechter in dit verband toetsen of het bestuursorgaan zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind en daarmee of het bij de uitoefening van zijn bevoegdheden binnen de grenzen van het recht is gebleven.
6. De rechtbank overweegt dat verweerder voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van de minderjarige dochter van eiseres. Die belangen zijn onder ogen gezien, maar hebben verweerder er niet toe gebracht om af te zien van afwijzing van de aanvraag. Daarbij heeft verweerder betrokken dat eiseres en haar minderjarige dochter weliswaar in een onwenselijke situatie verkeren, maar niet dakloos zijn en bij een vriendin van eiseres verblijven.
Beoordeling voorrang bij economische binding met Almere
7. Ten aanzien van de algemene voorwaarde voor urgentieverlenging genoemd in het vierde lid van artikel 11 van de Huisvestingsverordening voert eiseres aan dat zij een economische binding heeft met de gemeente Almere, omdat zij haar bijstandsuitkering van de gemeente Almere ontvangt. Daarnaast heeft zij, voordat zij naar Engeland vertrok, vijf jaar in [gemeente] gewoond. Gelet hierop is eiseres van mening dat zij een economische binding heeft met Almere.
8. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit reeds bevestigd. Nadat de rechtbank dit op zitting met de gemachtigde van eiseres heeft besproken, voerde deze ter zitting aan dat hij dat niet zo heeft gelezen in het bestreden besluit maar als dat er staat hij van mening is dat dit een nader standpunt betreft ten opzichte van het primaire besluit, dat moet leiden tot gegrondverklaring van het bezwaar en een vergoeding van de proceskosten voor die fase oplevert.
9. De rechtbank stelt vast dat uit het kopje ‘Economisch gebonden aan Almere’ in het bestreden besluit duidelijk blijkt dat verweerder meent dat sprake is van een economische binding. Dit standpunt betreft een aanvulling van het eerdere primaire besluit, waarin slechts over de in artikel 11, vierde lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingsverordening genoemde voorwaarde van (twee jaar onafgebroken ingezetene zijn) in negatieve zin is geoordeeld. Verweerder heeft in het bestreden besluit langs de lat van artikel 1, onder a, van de Huisvestingsverordening en artikel 14, derde lid, van de Huisvestingswet getoetst of sprake is van economische binding in het geval van eiseres. Dit enkele gegeven maakt niet dat het bestreden besluit had moeten leiden tot gegrondverklaring van het bezwaar en een proceskostenvergoeding, nu in bezwaar hierover door eiseres niets is aangevoerd en het verweerder vrij staat haar besluitvorming in het bestreden besluit nader te motiveren, alvorens wederom tot afwijzing van de aanvraag te komen.
Beoordeling van de urgentiegrond ‘sociale redenen; dakloos met minderjarige kinderen’
10. Eiseres voert verder aan dat het niet realistisch of redelijk is om door middel van een door haar ex-partner ondertekende verklaring aan te geven wat de duur van de relatie was en wanneer de relatie is beëindigd, zoals verweerder suggereert in het bestreden besluit. Vast staat dat eiseres en haar partner een affectieve relatie hebben gehad waaruit een kind is geboren. Vervolgens is de huurovereenkomst ontbonden. Eiseres is daarna in een dakloze positie terechtgekomen. Zij heeft daarna ervoor gekozen om terug te komen naar Nederland. Bovendien bekommert de ex-partner zich niet over het lot van eiseres en haar minderjarig kind waardoor de bereidheid van het opstellen van een dergelijke verklaring niet aanwezig is. Eiseres en haar dochter hebben ook geen contact met de ex-partner en er is geen sprake van een zorgregeling.
11. De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 11, tweede lid, onder c, in samenhang gelezen met nummer drie van bijlage II, sub b, onder i, van de Huisvestingsverordening bepaalt dat bij echtscheiding of beëindiging van samenwoning aangetoond moet worden dat:
- (…) Het recht is geclaimd om in de huidige woning te blijven;
- De claim op de woning niet is toegekend;
- De woningenzoekende de zorg heeft over de kinderen en deze staan bij, in dit geval, eiseres in de Basisregistratie Personen geregistreerd;
- De samenwoning minimaal twee jaar bestond; en
- Er is sprake van een rechtstreekse relatie tussen verbreking van de relatie en de dreigende dakloosheid met minderjarige kinderen.
12. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat uit de vereiste stukken moet blijken of zichtbaar moet zijn dat eiseres haar best heeft gedaan om het Engelse huurcontract te kunnen overleggen omdat ze moet aan tonen dat deze op naam stond van haar ex en of zij pogingen heef ondernomen om in die woning te mogen blijven. De gemachtigde van eiseres heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat de uitleg van verweerder onredelijk is en dat eiseres snel moest schakelen omdat zij anders dakloos zou raken. Bovendien betrof het geen woningcorporatie, maar een particuliere verhuurder die de huur met de ex-partner als huurder heeft opgezegd.
13. Anders dan door eiseres naar voren is gebracht is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden die horen bij deze sociale urgentiegrond ‘dakloos met minderjarig kinderen’. Verweerder heeft in het bestreden besluit uitgebreid gemotiveerd waarom eiseres niet voldoet aan de gestelde voorwaarden. Daarbij heeft verweerder van belang mogen vinden dat eiseres niet heeft aangetoond hoe de zorg over haar minderjarige dochter is verdeeld tussen haar en haar ex-partner. Dat eiseres heeft gesteld dat er geen sprake is van een zorgregeling en er geen contact is met de ex-partner, leidt niet tot een ander conclusie omdat eiseres dit niet heeft aangetoond middels bewijsstukken. Hoe logisch de situatie voor haar misschien ook is, deze moet wel objectief beoordeeld kunnen worden. De rechtbank volgt verweerder verder dat eiseres ook niet heeft aangetoond dat het huurcontract alleen op de naam van haar ex-partner stond en dat het niet is gelukt om op grond van het huurrecht de woning in Engeland op haar naam te krijgen. De enkele stelling dat het onredelijk is dat zij geen urgentieverklaring heeft gekregen is daartoe onvoldoende. Eiseres dient haar standpunten met stukken dan wel met een aanvullende motivering te onderbouwen. Dit heeft zij niet gedaan.
Beoordeling van de medische urgentiegrond
14. Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat de huidige woonsituatie veel stress en spanningen met zich meebrengt. Dit uit zich in slapeloze nachten. Uit het overgelegde medicatieoverzicht blijkt dat eiseres Temazepam slikt dat voorgeschreven wordt bij slapeloosheid. Ook uit het roljournaal van de huisarts blijkt dat eiseres moeite heeft met slapen. Zij is ervan overtuigd dat dit te maken heeft met de inwoonsituatie. Ter zitting heeft eiseres benadrukt dat er sprake is van een levensontwrichtende situatie gelet op de bij haar ontstane stress als gevolg van het niet hebben van een eigen plek en de medicatie die zij in dat kader gebruikt.
15. De rechtbank overweegt dat om voor urgentie vanwege medische redenen in aanmerking te komen, sprake moet zijn van een ernstige medische reden waarbij het medisch probleem langdurig is en de situatie dermate ontwrichtend is dat deze alleen kan worden opgelost met een woning op korte (maximaal drie tot vier maanden) termijn. Eiseres moet aannemelijk maken dat er sprake is van zulke medische omstandigheden. Net als verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiseres dat niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank volgt verweerder dat uit het journaal van de huisarts blijkt dat eiseres veel stress ervaart door de inwoonproblematiek en dat dit aansluit bij haar eigen verklaringen, maar dat niet met stukken is aangetoond dat eiseres of haar dochter onder behandeling staan van een arts of een medisch specialist. Met andere woorden: niet is aangetoond dat sprake is van onhoudbare medische situatie.
Beoordeling van de hardheidsclausule
16. Eiseres voert verder aan dat verweerder niet inhoudelijk heeft gemotiveerd waarom de hardheidsclausule niet wordt toegepast. Volgens eiseres is haar situatie schrijnend en heeft zij een woonruimte nodig omdat zij daadwerkelijk dakloos dreigt te raken met een minderjarig kind. Eiseres meent dat verweerder dit onvoldoende heeft betrokken en niet nader heeft onderbouwd.
17. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat de situatie van eiseres geen aanleiding geeft om de hardheidsclausule toe te passen. De rechtbank begrijpt dat de huidige situatie van eiseres onwenselijk is en dat eiseres voor haarzelf en haar dochter een andere woonsituatie nastreeft, maar dat maakt niet dat verweerder aan haar een urgentie had moeten verlenen. Verweerder heeft toegelicht dat de hardheidsclausule een uitzondering op een uitzondering is. Verweerder voert daarom een restrictief beleid gezien het grote aantal aanvragen om urgentie en het in verhouding daarmee geringe aantal woningen dat daarvoor beschikbaar is. De rechtbank volgt verweerder dat eiseres niet middels stukken heeft aangetoond wat zij zelf heeft ondernomen om aan andere huisvesting te komen. Verweerder heeft erop gewezen dat in Almere veel vergelijkbare situaties voorkomen en woningzoekenden om verschillende redenen inwonend zijn bij familie/kennissen en te kampen hebben met ruimtegebrek en sociale/medische problemen. Gelet hierop heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat de situatie van eiseres niet zodanig schrijnend is dat toepassing van de hardheidsclausule geboden is. Eiseres is momenteel niet dakloos en bovendien is niet gebleken van betrokkenheid van maatschappelijke instellingen. De rechtbank is het met verweerder eens dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt hoe haar situatie zich onderscheidt van die van andere mensen in de regio die eveneens in een niet-benijdenswaardige situatie verkeren.

Conclusie en gevolgen

18. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de urgentieaanvraag van eiseres terecht heeft afgewezen.
19. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Sari, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Kamerstukken II, 2009-2010, 32271, nr. 3.