ECLI:NL:RBMNE:2023:2104

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
UTR 22/4587
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening WAO-uitkering en toegenomen arbeidsongeschiktheid door nieuwe ziekteoorzaken

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 3 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die een WAO-uitkering ontvangt, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser had in 1998 een WAO-uitkering gekregen vanwege rugklachten, maar in 2021 verzocht hij om een herziening van zijn uitkering, omdat hij stelde dat zijn arbeidsongeschiktheid was toegenomen door fibromyalgie en andere klachten. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, met de argumentatie dat de toegenomen klachten niet voortkwamen uit dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor de WAO-uitkering was verleend. Eiser ging in beroep tegen dit besluit.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv de toegenomen arbeidsongeschiktheid niet had kunnen negeren, omdat de medische rapportages onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank stelde vast dat de rugklachten van eiser in de periode 1999-2004 niet voldoende waren onderzocht in relatie tot de later gediagnosticeerde fibromyalgie. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat het Uwv in een later rapport alsnog een toereikende motivering had gegeven voor de arbeidsongeschiktheid van eiser. De rechtbank veroordeelde het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van eiser en het griffierecht.

Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische beoordeling bij herziening van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en de noodzaak om alle relevante klachten en ziekteoorzaken in de beoordeling mee te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4587

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.H.F. de Jong),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder (het Uwv)
(gemachtigde: mr. E. Witte).

Inleiding

1. Eiser is op 21 september 1998 uitgevallen voor zijn werk als elementensteller/blokkerlijmer vanwege rugklachten. Het Uwv heeft eiser vanaf
20 september 1999 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend voor de duur van maximaal vijf jaar naar een mate van arbeidsongeschiktheid in eerste instantie van 35 tot 45%. Vanwege een opname is de uitkering tussentijds verhoogd naar 80-100%. Vanaf 1 januari 2002 is de arbeidsongeschiktheidsklasse verlaagd naar 15-25%. Eiser heeft in die tijd gewerkt als chauffeur, maar heeft zich voor dat werk op 5 december 2003 moeten ziekmelden.
Vanwege de ziekmelding en de melding toegenomen beperkingen is eiser opnieuw medisch onderzocht, maar de uitkering is niet herzien omdat de beperkingen niet waren toegenomen. De uitkering is per 20 september 2004 onveranderd voortgezet voor de duur van maximaal vijf jaar en naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%. Na een medisch onderzoek in 2006 heeft eiser nog meerdere keren bij het Uwv gemeld dat hij toegenomen klachten heeft. Nadien is de uitkering onveranderd gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
2. Op 26 februari 2021 heeft eiser een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend. Op 9 maart 2021 heeft het Uwv eiser bericht dat eiser geen WIA-uitkering kan krijgen, omdat hij recht heeft op een WAO-uitkering. Het Uwv heeft vervolgens eisers aanvraag behandeld als een verzoek om zijn WAO-uitkering opnieuw te beoordelen. Een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige hebben een onderzoek verricht. Uit die onderzoeken komt de conclusie dat eiser voor 35-45% arbeidsongeschikt is.
3. Op 27 oktober 2021 heeft het Uwv besloten dat eisers WAO-uitkering met ingang van 26 februari 2020 - dat is één jaar voor datum aanvraag - verhoogd wordt naar € 526,62 bruto per maand. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 35 tot 45%.
Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
4. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv hebben in de bezwaarprocedure een nieuw onderzoek gedaan.
In het besluit van 1 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
5. De rechtbank heeft partijen uitgenodigd voor de behandeling van het beroep op de zitting van 6 februari 2023. Kort voor de zitting hebben beide partijen zich afgemeld voor de zitting.

Overwegingen

Het bestreden besluit
6. Het Uwv heeft zijn standpunt gebaseerd op de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep Goldhoorn van 27 juni 2022. In die rapportage is overwogen dat de rugklachten de klachten waren op grond waarvan de WAO-uitkering is toegekend.
De andere klachten van eiser - de fibromyalgie en de spanningsklachten - zijn nieuwe klachten die ontstaan zijn na 2004 en daarom niet zijn verzekerd voor de WAO. De toegenomen beperkingen uit een andere ziekteoorzaak moeten voor de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid buiten beschouwing blijven. Volgens het arbeidskundig onderzoek kan eiser 35,4% minder verdienen dan het loon dat hij verdiende voordat hij uitviel en om die reden is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 35 tot 45%.
Het standpunt van eiser
7.1
Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij had al veel eerder fibromyalgie dan rond 2017 waar het Uwv nu van uit is gegaan. Zijn aspecifieke rugklachten kunnen in retrospectief op grond van de later gediagnosticeerde fibromyalgie verklaard worden. Hij betwist daarom ook dat de spanningsklachten rond 2006 vooral het gevolg waren van psychosociale problematiek en dat de klachten aan zijn rechterschouder alleen het gevolg waren van een ongeval. Terugkijkend herkent eiser diverse aan fibromyalgie gerelateerde gewrichtsklachten, zoals de pijn in en rond de schouder, de elleboog, de pols en de enkel. Vanwege die klachten is hij qua houding gaan compenseren, waardoor zijn rugklachten zijn ontwikkeld en waarvoor hij in 1999 een WAO-uitkering heeft gekregen. Eiser stelt dat hij vanaf dan dus niet alleen al verzekerd was voor klachten ten gevolge van de fibromyalgie, maar ook voor de toename van de fibromyalgieklachten in de periode daarna.
7.2
Eiser wijst daarnaast op de medische rapporten uit 2004 ten tijde van de vijfjaarbeoordeling waaruit blijkt dat er sprake was van meer dan alleen rugklachten en dat die klachten achteraf bezien allemaal zijn toe te schrijven aan de fibromyalgie. Daarom hadden ook de spanningsklachten, die mede samenhingen met de lichamelijke klachten, en de toename daarvan in de beoordeling toegenomen arbeidsongeschiktheid moeten worden meegenomen.
7.3
Eiser wijst er voorts op dat hij in 2003 nog gewerkt heeft als vrachtwagenchauffeur. Als zou komen vast te staan dat de fibromyalgieklachten pas rond die tijd zijn gaan manifesteren dan is hij op grond van zijn werkzaamheden daarvoor verzekerd geweest.
Het beoordelingskader
8. Als meer dan vijf jaar na de toekenning of herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, waarbij is vastgesteld dat iemand minder dan 45% is, iemand meer arbeidsongeschikt is geworden, vindt een herziening van de uitkering plaats zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken 104 weken heeft geduurd. Herziening vindt alleen plaats als de toename van de arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor de WAO-uitkering is verstrekt. [1]
9. Het Uwv mag besluiten over arbeidsongeschiktheid baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapportages en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan eiser om aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een arts nodig.
Beoordeling door de rechtbank
10. De rechtbank stelt voorop dat het Uwv het verzoek van eiser terecht heeft opgevat als een verzoek om de WAO-uitkering te herzien vanwege zijn melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Het verzoek is terecht niet opgevat als een verzoek om terug te komen op het besluit om geen WIA-uitkering toe te kennen.
11. In deze zaak is in geschil of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de fibromyalgieklachten van eiser en de schouder- en spanningsklachten buiten beschouwing blijven bij de beoordeling of de WAO-uitkering van eiser moet worden herzien.
12. Niet gebleken is dat sprake is geweest van een onzorgvuldig onderzoek. Eiser is verschenen op het spreekuur van de primaire verzekeringsarts. In de bezwaarprocedure is eiser gehoord en onderzocht door de verzekeringsarts bezwaar en beroep Goldhoorn. Deze heeft alle beschikbare medische informatie betrokken in het medisch oordeel en is in het rapport van 27 juni 2022 ingegaan op de bezwaargronden.
13. De rechtbank overweegt dat uit artikel 37 van de WAO volgt dat toename van arbeidsongeschiktheid door een andere ziekteoorzaak dan waarvoor de lopende uitkering is verleend, niet verzekerd is. Dit geldt vanaf het moment dat de uitkering van de verzekerde voor het eerst wordt berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%. Voor eiser ligt dat moment op 1 januari 2002, bij de herziening van zijn uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25 %. De geclaimde toegenomen arbeidsongeschiktheid moet daarom voortvloeien uit dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor hij op 1 januari 2002 een WAO-uitkering kreeg. [2] Bij twijfel of de toename komt door dezelfde ziekteoorzaak of niet, gaat het voordeel van de twijfel naar eiser. [3]
14. De rechtbank overweegt ten eerste dat de verzekeringsartsen van het Uwv hebben beoordeeld of de toegenomen klachten van eiser te koppelen zijn aan de klachten die tijdens de arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen van eiser in de periode 1999-2004 hebben geleid tot (herziening van) zijn WAO-uitkering. Zij hebben hiermee een ruimere periode gehanteerd dan strikt noodzakelijk, omdat dus slechts gekeken hoefde te worden naar het moment waarop het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser onder de 45% kwam. Dit is in het voordeel van eiser. De rechtbank verbindt daar daarom geen gevolgen aan.
15. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de WAO-uitkering in 1999 aan eiser is toegekend vanwege zijn chronische rugklachten. Uit de medische rapportages uit de periode 1999-2004 komen alleen de aspecifieke rugklachten naar voren. Niet wordt gesproken over andere klachten, zo ook niet over de spanningsklachten. In zoverre kan de rechtbank de verzekeringsartsen volgen. Ten aanzien van de beoordeling van de rugklachten is de rechtbank van oordeel dat het medisch rapport van 27 juni 2022 dat ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit niet een voldoende overtuigende motivering bevat dat de rugklachten in de periode 1999-2004 niet veroorzaakt werden door fibromyalgie. Goldhoorn heeft in dat rapport overwogen dat rugklachten veel voorkomende klachten zijn in het kader van fibromyalgie, maar dat niet gesteld kan worden dat de rugklachten toen veroorzaakt werden door fibromyalgie. Een verdere onderbouwing voor deze conclusie ontbreekt. De rechtbank vindt dit te summier en onvoldoende. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit omdat het in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht niet berust op een deugdelijke motivering.
16. De rechtbank ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit wel in stand te laten, omdat in beroep Goldhoorn in een nader rapport van 2 december 2022 alsnog toereikend heeft gemotiveerd waarom de rugklachten van eiser in 1999-2004 niet kunnen worden toegeschreven aan de later gediagnosticeerde fibromyalgie. Goldhoorn licht gemotiveerd toe dat de rugklachten, die eiser al voor 2004 in wisselende mate had, en de schouderklachten van de linkerschouder, veel voorkomend zijn en op zichzelf geen voorbode zijn voor fibromyalgie. Eiser had in die tijd niet de huisarts geraadpleegd en de verzekeringsarts had in 2004 ook geen objectiveerbare afwijkingen gevonden. Voor het stellen van de diagnose fibromyalgie moet langere tijd sprake zijn van uitgebreide pijnklachten van spieren en aanhechtingen van spieren vaak gecombineerd met aspecifieke andere klachten. Goldhoorn overweegt dat eisers klachten in 2004 op zichzelf staande klachten van rug en schouder waren. Op dat moment was fibromyalgie niet vastgesteld en ook niet passend in het klinische beeld. Bij onderzoek door de reumatoloog in 2009 zijn er geen verschijnselen van gewrichtsontstekingen en is er een goede bewegelijkheid van de wervelkolom. Eiser heeft dan wel zeer pijnlijke tenderpoints en dat is kenmerkend voor fibromyalgie, maar in 2004 was dat nog niet naar voren gekomen uit medisch onderzoek. Volgens Goldhoorn hadden die ernstig pijnlijke tenderpoints toen al moeten zijn opgevallen bij medisch onderzoek.
De rechtbank kan deze nadere motivering goed volgen.
17. Tegen het arbeidskundige aspect heeft eiser geen beroepsgronden aangevoerd. Uitgaande van de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst van 27 september 2021, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toereikend en inzichtelijk gemotiveerd dat de geduide functies passend zijn bij de belastbaarheid van eiser. Gelet op het loon dat eiser in die (voorbeeld)functies zou kunnen verdienen ten opzichte van zijn vroegere loon, heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser terecht gesteld op 35 tot 45%.
Conclusie en gevolgen
18. Het beroep tegen het bestreden besluit is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
19. Omdat het besluit pas in beroep is voorzien van een toereikende medische onderbouwing bestaat aanleiding om het Uwv te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift), met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
20. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het Uwv aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,-;
- bepaalt dat het Uwv aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 50,- dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Artikel 37 van de WAO.
2.Zie ook de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 29 juli 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD8946, en 22 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1585.
3.Zie ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2476.