Overwegingen
7. De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of eisers kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen namelijk alleen belanghebbenden bezwaar en beroep instellen tegen een besluit. In geval van een aangrenzend perceel wordt belanghebbendheid altijd aangenomen.Het college heeft eisers met het bestreden besluit aangemerkt als belanghebbenden bij de omgevingsvergunning. Vergunninghouders betwisten dit. Volgens vergunninghouders kunnen eisers door de vorm van het perceel en al het tussenliggende groen namelijk géén van de te kappen bomen zien.
8. De rechtbank oordeelt dat het college eisers met het bestreden besluit terecht heeft aangemerkt als belanghebbenden bij de omgevingsvergunning, omdat het perceel van eisers direct grenst aan het perceel van vergunninghouders.
9. Verder ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of eisers wel procesbelang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep. Alle bomen (behalve boom 4) zijn immers al gekapt, zodat eisers dat met hun beroep feitelijk niet meer kunnen voorkomen. De rechtbank overweegt echter dat het beroep van eisers er toe zou kúnnen leiden dat de verleende omgevingsvergunning geen stand houdt. In dat geval zouden de bomen in strijd met artikel 2, eerste lid, van de Bomenverordening Utrechtse Heuvelrug 2013 zijn gekapt. Eisers zouden het college dan kunnen verzoeken om de oorspronkelijke situatie zoveel als mogelijk te laten herstellen. Gelet hierop hebben eisers procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep.
10. Op grond van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geldt dat als in een gemeentelijke verordening is bepaald dat een vergunning nodig is voor het vellen van houtopstand, het verboden is deze activiteit uit te voeren zonder omgevingsvergunning. Artikel 2.18 van de Wabo bepaalt dat voor zover de aanvraag hierop betrekking heeft, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
11.
De Bomenverordening Utrechtse Heuvelrug 2013 is zo’n gemeentelijke verordening. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de bomenverordening is het verboden om zonder omgevingsvergunning van het college een houtopstandte (doen) vellen. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de bomenverordening kan het college de omgevingsvergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen. In het tweede lid is bepaald dat de omgevingsvergunning wordt geweigerd als de belangen van verlening niet opwegen tegen de belangen van behoud van de houtopstand op basis van de natuurwaarden, milieuwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden, waarden van stads- en dorpsschoon, en/of waarden voor recreatie en leefbaarheid. Wat er onder deze waarden moet worden verstaan is nader uitgelegd in de toelichting op de bomenverordening.
12. Op grond van artikel 5, eerste lid, van de bomenverordening is het college tot slot bevoegd om aan de omgevingsvergunning het voorschrift te verbinden dat er binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig het college te geven aanwijzingen, moet worden herplant. De invulling van deze bevoegdheid is verder omschreven in het Herplantbeleid gemeente Utrechtse Heuvelrug 2010.
13. Gelet op het voorgaande is het wel of niet verlenen van een omgevingsvergunning voor het kappen van de bomen een discretionaire bevoegdheid van het college. Dat betekent dat de rechtbank het gebruik maken van die bevoegdheid terughoudend moet toetsen. Het college heeft beoordelingsruimte als het gaat om de genoemde waarden en het opleggen van een herplantplicht. Ook die beoordeling moet door de rechtbank dus terughoudend worden getoetst.
14. Met het bestreden besluit heeft het college de omgevingsvergunning voor het kappen van boom 3, 4, 10, 83, 95, 108, 109, 110 en 130 in stand gelaten, en voor het overige geweigerd. Ten tijde van het bestreden besluit waren boom 3 en 108 al met een noodkap geveld. Het college heeft op de zitting toegelicht dat, dat is gebeurd met toestemming van de burgemeester en dat het bestreden besluit voor deze twee bomen moet worden gezien als een schriftelijke bevestiging daarvan. Verder heeft het college een herplantplicht aan de omgevingsvergunning verbonden voor één beuk (in plaats van boom 109 en 110) en drie inheemse boomsoorten (in plaats van boom 95, 108 en 130). Tot slot is aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden dat boom 4 pas mag worden gekapt als vergunninghouders aanvullend onderzoek hebben laten doen conform het vleermuisprotocol, dat onderzoek door de gemeentelijke adviseur Flora en Fauna is goedgekeurd, en die adviseur daarna uitdrukkelijk schriftelijke toestemming heeft gegeven voor het kappen van boom 4. Het college heeft zich bij het bestreden besluit gebaseerd op de adviezen van de twee bomendeskundigen die in bezwaar onderzoek hebben gedaan.
Beoordeling van de beroepsgronden
15. Eisers hebben de rechtbank onder meer gevraagd om zich te buigen over:
- de verzoeken aan het college om een deel van het perceel de functieaanduiding ‘Bos’ te geven;
- verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om openbaarmaking van onder meer de principeaanvraag van 12 mei 2020 voor het realiseren van vier woningen op het perceel;
- het volgens eisers te intensief snoeien door vergunninghouders van bomen waarvoor de gevraagde omgevingsvergunning is geweigerd, en het verzoek om handhaving daartegen;
- het kappen van de bomen door vergunninghouders in het broedseizoen;
16. De rechtbank stelt voorop dat zij op grond van artikel 8:69, eerste lid, van de Awb uitspraak moet doen op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek op de zitting. Daarbij is echter het uitgangspunt dat dit binnen de grenzen moet blijven van het besluit dat aan de rechtbank is voorgelegd.De hiervoor genoemde beroepsgronden zien echter op aspecten waarover de omgevingsvergunning niet gaat. De rechtbank laat deze beroepsgronden daarom buiten beschouwing.
17. Eisers voeren aan dat de bezwaarfase niet correct is gevolgd. Zij zijn door het college namelijk niet meer in de gelegenheid gesteld om te reageren op de op 24 februari 2022 geactualiseerde Quick scan flora en fauna van Laneco, terwijl deze Quick scan door het college vervolgens wél aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd.
18. De rechtbank oordeelt dat het college verplicht was om de geactualiseerde Quick scan in bezwaar aan eisers ter beschikking te stellen.Het college heeft dat niet gedaan, zodat sprake is van een gebrek in de voorbereiding van het bestreden besluit. Voor de vraag welke rechtsgevolgen de rechtbank daaraan verbindt, vindt de rechtbank doorslaggevend of eisers door het gebrek in hun belangen zijn geschaad. Vooropgesteld zij dat eisers hierdoor genoodzaakt waren om in beroep te gaan. In beroep heeft het college de geactualiseerde Quick scan echter alsnog overgelegd en hebben eisers daar alsnog op kunnen reageren. Daarmee is het gebrek in beroep hersteld. De rechtbank ziet daarom aanleiding om het gebrek te passeren onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Dat betekent dat deze beroepsgrond slaagt, maar niet leidt tot een vernietiging van het bestreden besluit.
19. Eisers voeren aan dat het college de beslistermijn in bezwaar heeft overschreden.
20. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Voor zover eisers met deze grond willen bereiken dat het college dwangsommen verschuldigd is, stelt de rechtbank vast dat niet is gebleken dat eisers het college schriftelijk in gebreke hebben gesteld. Het overschrijden van de beslistermijn door het college in bezwaar kan daarom niet leiden tot dwangsommen.De beroepsgrond slaagt niet.
21. Eisers voeren aan dat het college vooringenomen heeft gehandeld door het bestreden besluit op 4 april 2022 al in de ochtend per e-mail bekend te maken aan vergunninghouders, en pas aan het einde van de middag per e-mail bekend te maken aan eisers. Dit heeft er mede toe geleid dat vergunninghouders de tijd hadden om de bomen op 5 april 2022 in de vroege ochtend al te laten kappen, nog voordat de voorzieningenrechter op verzoek van eisers de kans had om een ordemaatregel te treffen. Eisers vinden deze handelswijze van het college zeer kwalijk, en zien niet waarom de bekendmaking van het besluit aan alle partijen per e-mail niet op hetzelfde moment had gekund.
22. De rechtbank stelt vast dat het college het bestreden besluit volgens de daarvoor geldende regels bekend heeft gemaakt. Daarmee kan de beroepsgrond van eisers niet leiden tot een vernietiging van het besluit. Voor zover eisers menen dat het college onrechtmatig heeft gehandeld, kunnen zijn zich tot de burgerlijke rechter wenden.
23. Eisers voeren verder aan dat het college zich heeft gebaseerd op onvolledige en achterhaalde gegevens. De motivatie voor het kappen van de bomen van vergunninghouders ontbreekt in de aanvraag. Bovendien is tot op heden niet inzichtelijk welke bomen zijn geveld en welke bomen door vergunninghouders (ingrijpend) zijn gesnoeid, noch wat de conditie is van de bomen op het perceel.
24. De rechtbank volgt eisers hierin niet. De rechtbank ziet dat vergunninghouders in de aanvraag per boom hebben gemotiveerd waarom zij die willen kappen. Uit het dossier blijkt verder dat het college juist vanwege de feitelijke wijzigen op het perceel (door de storm en snoeiwerkzaamheden) de actuele situatie ter plaatse steeds opnieuw heeft laten beoordelen door een andere, onafhankelijke bomendeskundige. De Quick scan is ook juist om die reden geactualiseerd. De beroepsgrond slaagt niet.
Adviezen bomendeskundigen
25. Eisers voeren aan dat het college zich in redelijkheid niet op de adviezen van de bomendeskundigen heeft mogen baseren, omdat zij alleen de te kappen bomen hebben beoordeeld. Ten onrechte is daar volgens eisers niet bij betrokken dat de bomen deel uitmaken van het achttiende-eeuwse sterrenbos behorende bij buitenplaats Sparrendaal (een rijksmonument), en dat die unieke bosvegetatie in directe verbinding staat met Nationale Park de Utrechtse Heuvelrug. De bomen dienen bovendien als ecologische doorvoerroute voor diverse dieren naar andere delen van de wijk. Volgens eisers doet het college te weinig om dit oude stukje bos te behouden. Eisers hadden liever gezien dat het college bij het bestreden besluit had aangesloten bij de boomtechnische beoordeling van 5 oktober 2020 van Copijn boomspecialisten, die in opdracht van vergunninghouders is opgesteld. In dit rapport zijn de bomen volgens eisers veel uitgebreider en beter beoordeeld.
26. De rechtbank volgt eisers hierin niet. Het is vaste rechtspraak dat het bestuursorgaan op het advies van een deskundige mag afgaan als dat advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is, en de getrokken conclusies daarop aansluiten.Naar het oordeel van de rechtbank is dat hier het geval. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft vastgesteld, zijn de bomendeskundigen steeds uitgegaan van de meest actuele stand van zaken op het perceel. Zij zijn ter plaatste geweest en hebben de conditie, stabiliteit en breukvastheid, stamdiameter, grootte, levensverwachting en locatie van de bomen vastgesteld. Vervolgens hebben zij alle waarden gekwalificeerd, waarbij de bomen niet alleen individueel maar ook als zone zijn betrokken. Eisers hebben geen concrete aanknopingspunten gegeven voor twijfel aan de zorgvuldigheid en begrijpelijkheid van de adviezen. De rechtbank vindt het redelijk dat de bomendeskundigen bij hun beoordeling alleen de groenstructuur op het perceel zelf hebben bekeken, en niet (zoals eisers voorstaan) de bosstructuur in de omgeving. De bomen maken echter geen deel meer uit van het oude sterrenbos [locatie 1] . De bomen staan nu op een woonperceel en hoeven daarom ook alleen in het licht daarvan te worden beoordeeld. Dat de bomen dienen als ecologische doorvoerroute voor diverse dieren is door de bomendeskundigen onderkend en betrokken bij het vaststellen van de herplantplicht. De rechtbank kan het college er tot slot in volgens dat hij is uitgegaan van de adviezen van de bomendeskundigen in plaats van de boomtechnische beoordeling van Copijn, nu die beoordeling ten tijde van het bestreden besluit niet meer actueel was gelet op alle wijzigingen op het perceel. De beroepsgrond slaagt niet.
27. Eisers voeren aan dat de herplantplicht voor één beuk en drie inheemse bomen (volgens eisers ‘kleine kerstboompjes’) geen recht doet aan de waarden die met het kappen van de bomen verloren gaan. Het aangetaste kronendak en daarmee de onderbroken eekhoornsnelweg wordt hiermee onvoldoende hersteld, waarbij de bomen ook nog eens mogen worden herplant aan de randen van het perceel. Verder moet de beuk volgens eisers op tenminste vijf meter afstand van de grens met hun perceel komen staan.
28. De rechtbank volgt eisers niet. Het uitgangspunt in het herplantbeleid is dat er een herplantplicht wordt opgelegd bij het verlenen van een omgevingsvergunning als de te kappen boom één of meer van de waarden
in bijzondere matevertegenwoordigt, en er
voldoende ruimteis om een nieuwe boom terug te plaatsen en tot volle wasdom te laten komen. Het college is bij het opleggen van de herplantplicht eveneens afgegaan op de adviezen van de bomendeskundigen. Uit de adviezen volgt dat het opengevallen kronendak met de herplant van één beuk (in plaats van boom 109 en 110) en drie inheemse boomsoorten (in plaats van boom 95, 108 en 130) op de door de bomendeskundigen aangewezen locaties, voldoende wordt gedicht. Voor boom 3, 4, 10 en 83 is geen herplantplicht opgelegd. Van deze vier bomen vertegenwoordigt alleen boom 83 een waarde in bijzondere mate: de boom heeft een bovengemiddelde natuurwaarde. Uit de adviezen blijkt echter dat het effect op het kronendak met het wegvallen van deze boom klein is en de bomen in de directe nabijheid juist meer ruimte krijgen om zich te ontwikkelen. Omdat de beuk en de drie inheemse bomen het kronendak volgens de bomendeskundigen al herstellen is er dan ook geen herplantplicht voor boom 83 opgelegd. De rechtbank kan dit volgen. De stelling van eisers dat de herplant onvoldoende verstrekkend is, legt tegenover het oordeel van de bomendeskundigen onvoldoende gewicht in de schaal. Dat geldt temeer voor de nietonderbouwde stelling van eisers dat de beuk op tenminste vijf meter afstand van de grens met hun perceel moet komen staan. De beroepsgrond slaagt niet.
29. Eisers vinden dat het college geen juiste belangenafweging heeft gemaakt. Met name voeren eisers aan dat vergunninghouders met het kappen van de bomen geen tuin willen creëren voor eigen gebruik, maar alvast ruimte willen maken voor het bouwen van woningen op hun perceel in de toekomst.
30. De rechtbank volgt eisers hierin evenmin. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de bomenverordening moet het belang bij behoud van de waarden van de bomen worden afgewogen tegenover het belang bij het kappen van de bomen. De aanvraag is door het college voor een groot deel afgewezen, omwille van het belang bij behoud van de waarden van tien van de twintig aangevraagde bomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat hij ondanks de waarden van de negen overige vergunningplichtige bomen wél een omgevingsvergunning wil verlenen, maar dan alleen wanneer er één beuk en drie inheemse bomen worden herplant. Niet valt in te zien waarom het college hier gelet op zijn grote beleidsruimte, niet toe heeft kunnen besluiten. Daarbij heeft het college de aanvraag naar het oordeel van de rechtbank terecht op zichzelf beoordeeld, inclusief de daarin door vergunninghouders gegeven motivatie voor de kap. Eventuele bouwmogelijkheden op het perceel zijn daarbij terecht buiten beschouwing gelaten. De beroepsgrond slaagt niet.
31. Gelet op al het voorgaande heeft het college de omgevingsvergunning naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen verlenen. Het beroep is ongegrond en de rechtbank laat het bestreden besluit in stand.
32. Omdat eisers genoodzaakt waren om in beroep te gaan vanwege het onder rechtsoverweging 18 geconstateerde gebrek in de voorbereiding van het bestreden besluit, bepaalt de rechtbank dat het college het door eisers betaalde griffierecht van € 184,-- aan eisers vergoedt. Van proceskosten is de rechtbank niet gebleken.