In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft de aanvraag op 13 januari 2022 afgewezen, omdat eiser op 8 juli 2021 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft het besluit gehandhaafd met een bestreden besluit op 9 mei 2022. De rechtbank heeft de zaak op 8 december 2022 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het Uwv. Een tolk was ook aanwezig, maar de derde-partij is niet verschenen.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. De rechtbank stelt vast dat het Uwv besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, mits deze rapporten zorgvuldig zijn opgesteld, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Eiser heeft geen medische verklaringen overgelegd die de beoordeling van het Uwv tegenspreken. De rechtbank oordeelt dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig is geweest en dat de vastgestelde beperkingen passend zijn voor eiser. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat zijn beperkingen niet correct zijn meegenomen in de beoordeling.
De rechtbank wijst ook de argumenten van eiser af dat hij de Nederlandse taal niet goed machtig is en dat dit hem belemmert in het uitoefenen van de aangeboden functies. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv voldoende heeft aangetoond dat de geselecteerde functies passen bij de beperkingen van eiser. De rechtbank handhaaft de beslissing van het Uwv en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.