In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 5 oktober 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor griffierecht. Eiseres, die sinds 2016 onder bewind staat, had op 13 december 2022 een aanvraag ingediend bij het dagelijks bestuur van de RDWI voor bijzondere bijstand in verband met een verzoek tot opheffing van het bewind. De aanvraag werd afgewezen omdat deze te laat zou zijn ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kosten voor het griffierecht zijn ontstaan op 22 november 2022, de datum waarop het verzoekschrift bij de Kantonrechter werd ingediend. De rechtbank oordeelt dat eiseres, ondanks haar bewind, zelf rechtshandelingen kan verrichten en dat zij de aanvraag voor bijzondere bijstand tijdig had moeten indienen. De rechtbank heeft de beroepsgrond van eiseres dat de aanvraag te laat is afgewezen, verworpen.
Eiseres voerde aan dat de kosten van het griffierecht onder de kosten van bewindvoering vallen en dat zij daarom binnen twee maanden na de beschikking van de rechtbank een aanvraag had kunnen doen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de kosten van het griffierecht niet als kosten van bewindvoering worden beschouwd volgens de beleidsregels van verweerder. Eiseres heeft niet aangetoond dat verweerder het beleid inconsistent heeft toegepast en haar argumenten over andere gemeenten zijn niet onderbouwd.
De rechtbank concludeert dat de aanvraag voor bijzondere bijstand voor het griffierecht terecht is afgewezen en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering rechtvaardigen. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. Het beroep is ongegrond verklaard.