Overwegingen
1. Het door de gemachtigde van eiseres opgestelde beroepschrift, de latere brieven en een ‘pinpointbrief’ staan vol met algemene, weinig inhoudelijke, dikwijls onsamenhangende en inconsistente, fragmentarische en niet of nauwelijks onderbouwde op de onroerende zaak betrekking hebbende stellingen. Daar kan de rechtbank niets mee. De rechtbank zal deze stellingen daarom niet bespreken. De gemachtigde van eiseres heeft op de zitting wel standpunten ingenomen die specifieker op de onroerende zaken betrekking hebben en de rechtbank zal die wel beoordelen. Daarbij bewaakt de rechtbank de goede procesorde, waarbij de beoordeling van standpunten achterwege blijft als de rechtbank of de heffingsambtenaar zich daarop, door het late moment waarop ze zijn ingenomen, onvoldoende heeft kunnen voorbereiden.
2. Op verweerder rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van de objecten op de waardepeildatum (1 januari 2020) niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer. De WOZ-waarde van de objecten is de waarde in het economisch verkeer. De heffingsambtenaar heeft de waarde van de objecten vastgesteld met behulp van de huurwaardekapitalisatiemethode. Die methode staat tussen partijen niet ter discussie. De rechtbank volgt partijen hierin. De huurwaardekapitalisatiemethode kent als variabelen de huurwaarde en de kapitalisatiefactor. De WOZ-waarde van de objecten is bepaald door de huurwaarde te vermenigvuldigen met de kapitalisatiefactor.
3. Eiseres is het niet eens met de vastgestelde waardes en heeft daartegen beroepsgronden ingediend. De rechtbank bespreekt deze beroepsgronden hieronder.
Eiseres stelt dat de rechtbank ten onrechte de eigenaar van objecten [adres 2] , [adres 3] , [adres 4] en [adres 5] niet in de gelegenheid heeft gesteld om als partij aan het geding deel te nemen. De rechtbank overweegt dat deze omstandigheid dateert van na de datum van de uitspraak op bezwaar. Alleen al daarom kan dit niet tot vernietiging van die uitspraak leiden. Met de beantwoording van de vraag of belanghebbende partijen wel of niet hadden moeten worden betrokken in de procedure is bovendien niet het belang van de eisende partij gediend, maar de belangen van die eventuele derde partij.
Het geschil over de niet-woning [adres 1] (UTR 22/4686)
4. In het verweerschrift heeft verweerder vastgesteld dat het beroep van eiser ten aanzien van dit object gegrond moet zijn. De waarde van het object moet volgens verweerder worden vastgesteld op € 495.000,-. Eiseres is het eens met het voorstel van verweerder. Omdat de waarde van het object te hoog is vastgesteld, is het beroep op dit punt gegrond.
Algemene beroepsgronden ten aanzien van alle overige objecten
5. Eiseres voert aan dat rekening moet worden gehouden met een huurkorting van 40% in verband met leegstand als gevolg van de coronacrisis. Vanwege deze bijzondere omstandigheid moet volgens eiseres het object worden gewaardeerd naar de toestandsdatum van 1 januari 2021 zoals bedoeld in artikel 18, derde lid van de Wet WOZ.
6. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. De rechtbank ziet geen aanleiding om uit te gaan van de toestandsdatum van 1 januari 2021. Op grond van artikel 18, derde lid, aanhef en onder c, van de Wet WOZ wordt een toestandsdatum als peildatum gehanteerd als het object een verandering in waarde ondergaat als gevolg van een specifiek voor het object geldende bijzondere omstandigheid. Een ontwikkeling als de coronacrisis kan niet worden aangemerkt als specifiek voor het object geldende bijzondere omstandigheid. De coronacrisis heeft namelijk de gehele maatschappij geraakt en niet alleen het object van eiseres. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiseres verwijst naar de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 juli 2021. Hieruit leidt eiseres af dat een heffingsambtenaar een kapitalisatiefactor bij gerealiseerde verkooptransacties nooit mag berekenen aan de hand van getaxeerde huurwaarden. Dit standpunt is naar het oordeel van de rechtbank niet juist. Huurwaarden mogen voor de berekening van de kapitalisatiefactor wel degelijk getaxeerd worden, zolang deze huurwaarden maar aannemelijk gemaakt worden.Verweerder heeft de getaxeerde huurwaarde onderbouwd met huurcijfers van vergelijkbare objecten, te weten de ingezonden huurcijfers van de referentieobjecten. Deze huurcijfers zijn in lijn met de getaxeerde huurwaarde. Eiseres heeft niets aangevoerd op basis waarvan de rechtbank de conclusie zou kunnen trekken dat de getaxeerde huurwaarden niet juist zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Het geschil over de niet-woning [adres 2] (UTR 22/4688)
8. Eiseres stelt dat de kapitalisatiefactor te hoog is vastgesteld. De kapitalisatiefactor moet namelijk 13,3 zijn in plaats van 13,5. Dit moet hetzelfde zijn als [adres 3] , omdat deze panden zich beiden in hetzelfde bouwblok bevinden. Eiseres beroept zich hierbij ook op het gelijkheidsbeginsel.
9. De rechtbank oordeelt dat de gebruikte referentieobjecten voldoende steun bieden voor de onderbouwing van de berekende kapitalisatiefactor van 13,5. Dat de kapitalisatiefactor bij [adres 3] op 13,3 is gezet, betekent nog niet dat de kapitalisatiefactor bij andere objecten niet hoger kan zijn. Deze kapitalisatiefactor is berekend op basis van reële verkooptransacties. Als de kapitalisatiefactor van onderhavig object wordt vergeleken met die van de referentieobjecten, had verweerder zelfs een hogere kapitalisatiefactor vast kunnen stellen, maar dat heeft verweerder niet gedaan. Daarbij komt dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet opgaat. Een beroep op het gelijkheidsbeginsel kan alleen slagen als bij de meerderheid van identieke objecten de waarde ten onrechte lager is gewaardeerd. Dat sprake is van identieke objecten heeft eiseres ten eerste al niet gesteld en dat is ook niet gebleken. De beroepsgrond slaagt niet.
10. De beroepsgronden van eiser slagen niet. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van het object niet te hoog is vastgesteld. Het beroep is ongegrond.
Het geschil over de niet-woning [adres 3] (UTR 22/4690)
11. Eiseres stelt dat de huurwaarde € 946,- per m² moet zijn. Dat is immers ook de huurwaarde van de [adres 2] . Omdat de huurwaarde te hoog is vastgesteld is de waarde van het onderhavige object ook te hoog vastgesteld.
12. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de huurwaarde te hoog is vastgesteld. Dat de huurwaarde bij [adres 2] € 946,- per m² is, betekent nog niet dat de huurwaarde bij andere objecten niet hoger kan zijn. Voor elk object moet afzonderlijk de huurwaarde getaxeerd worden. De huurwaarde wordt getaxeerd aan de hand van reële huurtransacties. In het geval van het object zijn de reële huurtransacties de [adres 6] , [adres 7] en [adres 8] . Deze huurtransacties zitten allen ruim boven de huurwaarde van het object. De rechtbank ziet daarom geen reden dat de huurwaarde te hoog is vastgesteld. De beroepsgrond slaagt niet.
13. De beroepsgronden van eiseres slagen niet. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van het object niet te hoog is vastgesteld. Het beroep is ongegrond.
Het geschil over de niet-woning [adres 4] (UTR 22/4691)
14. Eiseres stelt dat de kapitalisatiefactor te hoog is vastgesteld. De kapitalisatiefactor moet namelijk 13,3 zijn in plaats van 23,2. Dit moet hetzelfde zijn als [adres 3] , omdat het gaat om een pand aan dezelfde straat.
15. De rechtbank oordeelt dat de gebruikte referentieobjecten voldoende steun bieden voor de onderbouwing van de berekende kapitalisatiefactor van 23,3. Dat de kapitalisatiefactor bij [adres 3] op 13,3 is gezet, betekent nog niet dat de kapitalisatiefactor bij andere objecten niet hoger kan zijn. Deze kapitalisatiefactor is berekend op basis van reële verkooptransacties. Als de kapitalisatiefactor van onderhavig object wordt vergeleken met die van de referentieobjecten is deze lager dat die van de referentieobjecten. De beroepsgrond slaagt niet.
16. Eiseres stelt dat de huurwaarde te hoog is vastgesteld, deze moet € 946,- per m² zijn. Dat is immers ook de huurwaarde van de [adres 2] . Omdat de huurwaarde te hoog is vastgesteld is de waarde van het onderhavige object ook te hoog vastgesteld.
17. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de huurwaarde te hoog is vastgesteld. Dat de huurwaarde bij [adres 2] € 946,- per m² is, betekent nog niet dat de huurwaarde bij andere objecten niet hoger kan zijn. Voor elk object moet afzonderlijk de huurwaarde getaxeerd worden. De huurwaarde wordt getaxeerd aan de hand van reële huurtransacties. In het geval van het object zijn de reële huurtransacties de [adres 4] , [adres 9] en [adres 10] . Bij de vergelijking is dus rekening gehouden met het eigen huurcijfer en die van nog twee andere referentieobjecten. De huurtransacties van de andere twee objecten zitten ruim boven de huurwaarde van het object. De rechtbank ziet daarom geen reden om aan te nemen dat de huurwaarde te hoog is vastgesteld. De beroepsgrond slaagt niet.
18. Eiseres stelt dat verweerder transportakte over had moeten leggen om het eigen verkoopcijfer te controleren.
18. De rechtbank oordeelt als volgt. De vastgestelde waarde van het object is niet gebaseerd op het eigen verkoopcijfer, maar is vastgesteld door middel van de huurwaardekapitalisatiemethode. Het eigen verkoopcijfer is enkel gebruikt als referentieobject om de kapitalisatiefactor mee te onderbouwen. Verweerder heeft dit verkoopcijfer onderbouwt met het koopinlichtingenformulier waaruit een verkoopcijfer van €1.100.000,- volgt. Verweerder mag in beginsel uitgaan van de gegevens die op dit formulier vermeld staan. Mocht eiseres het niet eens zijn met hetgeen op het koopinlichtingenformulier staat, is het aan eiseres om dit gemotiveerd te betwisten door bijvoorbeeld de transportakte zelf in te brengen. Dat heeft eiseres niet gedaan. De heffingsambtenaar mocht daarom voor de onderbouwing van de kapitalisatiefactor uitgaan van het verkoopcijfer vermeld op het koopinlichtingenformulier. De beroepsgrond slaagt niet.
20. De beroepsgronden van eiser slagen niet. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van het object niet te hoog is vastgesteld. Het beroep is ongegrond.
Het geschil over de niet-woning [adres 5] (UTR 22/4692)
21. Eiseres stelt dat de kapitalisatiefactor te hoog is vastgesteld. De kapitalisatiefactor moet namelijk 13,3 zijn in plaats van 13,9. Dit moet hetzelfde zijn als [adres 3] .
22. De rechtbank oordeelt dat de gebruikte referentieobjecten voldoende steun bieden voor de onderbouwing van de berekende kapitalisatiefactor van 13,9. Dat de kapitalisatiefactor bij [adres 3] op 13,3 is gezet, betekent nog niet dat de kapitalisatiefactor bij andere objecten niet hoger kan zijn. Deze kapitalisatiefactor is namelijk een getaxeerde kapitalisatiefactor die wordt getaxeerd aan de hand van reële verkooptransacties. Niet is gebleken dat de kapitalisatiefactor in dit geval te hoog is vastgesteld. De beroepsgrond slaagt niet.
23. Eiseres stelt dat de huurwaarde te hoog is vastgesteld, deze moet € 946,- per m² zijn. Dat is immers ook de huurwaarde van de [adres 2] . Omdat de huurwaarde te hoog is vastgesteld is de waarde van het object ook te hoog vastgesteld.
24. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de huurwaarde te hoog is vastgesteld. Dat de huurwaarde bij [adres 2] € 946,- per m² is, betekent nog niet dat de huurwaarde bij andere objecten niet hoger kan zijn. Voor elk object moet afzonderlijk de huurwaarde getaxeerd worden. De huurwaarde wordt getaxeerd aan de hand van reële huurtransacties. In het geval van het object zijn de reële huurtransacties de [adres 11] , [adres 9] en [adres 10] . De huurtransacties van de referentieobjecten zitten boven de huurwaarde van het object. De rechtbank ziet daarom geen reden om aan te nemen dat de huurwaarde te hoog is vastgesteld. De beroepsgrond slaagt niet.
25. De beroepsgronden van eiseres slagen niet. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van het object niet te hoog is vastgesteld. Het beroep is ongegrond.
Immateriële schadevergoeding
26. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Een vergoeding van immateriële schade wordt op verzoek toegekend indien een procedure over een belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd.In belastingzaken wordt, als de redelijke termijn is overschreden, behoudens bijzondere omstandigheden, verondersteld dat eiseres immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd. De termijn hiervoor vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. Het bezwaarschrift is ontvangen op 16 maart 2021 en door de rechtbank is op 20 november 2023 uitspraak gedaan. Sinds de ontvangst van het bezwaarschrift zijn dus twee jaar en (afgerond naar boven) 9 maanden verstreken.
27. Op de zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de termijn van twee jaar verlengd zou moeten worden. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat, kort samengevat, de duur van deze procedure vooral te wijten is aan de drukke agenda van de gemachtigde van eiseres in combinatie met de hoeveelheid aan zaken die de gemachtigde van eiseres onder zich heeft.
28. De rechtbank is het daarmee eens en ziet reden de redelijke termijn voor deze zaak te verlengen. De reden daarvoor is de volgende. De termijn van twee jaar kan verlengd worden bij bijzondere omstandigheden. Tot de bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen zijn voor verlenging van de redelijke termijn, worden volgens vaste rechtspraak onder meer gerekend:
“[…] de invloed van de belanghebbende en/of diens gemachtigde op de duur van het proces, bijvoorbeeld door het doen van herhaalde verzoeken om verlenging van gestelde termijnen of om uitstel voor (het voldoen aan) uitnodigingen of oproepingen.”
29. De rechtbank is er ambtshalve mee bekend dat de gemachtigde van eiseres geen personeel in dienst heeft. Hij doet alles zelf. De rechtbank is er daarnaast mee bekend dat de gemachtigde van eiseres een zeer groot aantal bezwaar- en (hoger) beroepsprocedures heeft lopen. Dit leidt bij meerdere rechtbanken tot problemen in de planning van zijn zaken.
30. Het grote aantal zaken dat de gemachtigde behandelt, heeft tot gevolg gehad dat hij zeer vaak op een zittingsvoornemen reageerde met het bericht verhinderd te zijn. Daardoor kwam de afdoening van zaken in het gedrang. Vanwege die drukke agenda zijn er, in afwijking van de gebruikelijke werkwijze bij de planning van zaken, afspraken met hem gemaakt. De maandagmiddag is nu sinds 2022 als vast zittingsmoment vastgelegd. De rechtbank realiseert zich dat hiermee voor deze gemachtigde een uitzonderingspositie is gecreëerd. Met het oog op de bewaking van de redelijke afdoeningstermijn voor de zaken van deze gemachtigde heeft de rechtbank zich hiertoe genoodzaakt gezien.
31. Vervolgens is het aantal beroepen dat de gemachtigde van eiseres bij deze rechtbank namens zijn cliënten heeft ingesteld alleen maar toegenomen. Zo heeft hij in het jaar 2021 in totaal 731 beroepen ingediend en in 2022 heeft hij 1.199 beroepen ingediend.
32. In zijn correspondentie wijst de gemachtigde van eiseres er steeds op ‘normaliter elke dag beschikbaar te zijn (op donderdagmiddagen na)’, maar in de praktijk blijkt het moeilijk om op andere dagen zittingen met hem te plannen. Dit was ook juist de reden om een vast zittingsdagdeel met hem af te spreken. De rechtbank heeft niettemin meerdere keren geprobeerd meer zittingsdagen met hem te plannen, naast de vaste maandagmiddag. De rechtbank heeft op 21 november 2022 aan de gemachtigde gevraagd of hij op 13 februari 2023, 14 februari 2023 en 24 februari 2023 beschikbaar was voor een extra zitting. Van die dagen was hij alleen op 14 februari 2023 beschikbaar. Voor de periode maart 2023 tot en met juni 2023 heeft overleg tussen rechtbank en de gemachtigde geleid tot 11 mogelijke extra zittingen. Per e-mails van 2 maart 2023 heeft de rechtbank verder aan de gemachtigde gevraagd op welke dagen hij nog meer beschikbaar is in 2023 voor extra zittingen. Ook heeft de rechtbank aan hem gevraagd om per maand twee extra vaste zittingsdagen af te spreken. Per e-mail van 11 maart 2023 heeft de gemachtigde aangegeven daar niet meer aan mee te willen werken, omdat het “uitermate oncollegiaal van [de rechtbank] is om méér dagdelen te claimen ten koste van [andere rechtbanken/gerechtshoven]”.
33. Over het gehele jaar 2023 was de gemachtigde van eiseres dus beschikbaar voor 64 zittingen van een dagdeel bij deze rechtbank. In de praktijk zijn het er minder omdat de gemachtigde soms een maandagmiddag toch niet kanen er ook feestdagen op maandag vallen. Op een zitting met de gemachtigde van eiseres worden gemiddeld 11 zaken gepland. In theorie zou de rechtbank dan in het meest gunstige geval 64 x 11 = 704 zaken van de cliënten van deze gemachtigde in 2023 kunnen plannen. Dit is bij lange na niet genoeg om alle door hem ingestelde beroepen te behandelen en in de praktijk zijn het er dus ook veel minder.
34. De rechtbank stelt daarom vast dat de hoeveelheid zaken van de gemachtigde van eiseres en de momenten waarop hij beschikbaar is voor zittingen niet op elkaar aansluiten. Veel zaken kunnen niet of niet tijdig op zitting worden behandeld, omdat hij geen ruimte heeft in zijn agenda. De handelwijze van de gemachtigde van eiseres leidt noodzakelijkerwijs tot het oplopen van de duur van de behandeling van de door hem ingestelde beroepen en daarmee tot het overschrijden van de redelijke termijn. Deze handelwijze kan eiseres worden toegerekend. Gelet op het aantal door de gemachtigde van eiseres ingediende beroepen, afgezet tegen zijn beperkte beschikbaarheid voor zittingen is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn moet worden verlengd met 12 maanden. Dit leidt tot de conclusie dat in dit geval de redelijke termijn niet is overschreden en dat het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
Griffierecht en proceskostenvergoeding
35. Omdat het beroep ten aanzien van de [adres 1] (UTR 22/4686) gegrond is, moet de heffingsambtenaar het door eiser betaalde griffierecht vergoeden. De rechtbank ziet verder aanleiding om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten van eiseres in bezwaar en beroep.
35. Op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht is de rechtbank bij uitsluiting bevoegd om een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep en van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Dit is verder uitgewerkt in het Besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht (Bpb). Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb kan een veroordeling in deze kosten betrekking hebben op de kosten van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
37. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Bpb en de bijlage bij het Bpb wordt het bedrag van de rechtsbijstandskosten vastgesteld door aan de verrichte proceshandelingen punten toe te kennen overeenkomstig lijst (A) en die punten te vermenigvuldigen met de waarde per punt (B) en met de toepasselijke wegingsfactoren (C). De toepasselijke wegingsfactoren zijn in onderdeel C van de bijlage van het Bpb onderverdeeld in wegingsfactoren ten aanzien van het gewicht van de zaak (C1) en wegingsfactoren ten aanzien van samenhangende zaken (C2).
38. Voor het gewicht van de zaak kent onderdeel C1 van de bijlage bij het Bpb de volgende indeling:
Gewicht
Factor
Zeer licht
0,25
Licht
0,5
Gemiddeld
1
Zwaar
1,5
Zeer zwaar
2
39. In de toelichting bij het Bpb staat dat het gewicht van een zaak wordt bepaald door het – al dan niet in geld uit te drukken – belang en de ingewikkeldheid. Het werd niet wenselijk geacht om de rechter aan nadere criteria voor de bepaling van het gewicht te binden. Het opnemen van de wegingsfactoren in onderdeel C1 van het Bpb berust volgens de toelichting op de overweging dat enerzijds het met een gemachtigde voeren van bagatelprocedures niet moet worden aangemoedigd, en, anderzijds, dat de vergoeding evenredig dient te zijn met de prestatie van de gemachtigde.
40. De bestuursrechter moet zelf, op grond van een eigen waardering beoordelen in welke gewichtscategorie een zaak valt.
41. De rechtbank is van oordeel dat de waardering van niet-woningen op grond van de Wet WOZ tot de categorie ‘licht’ behoort. De rechtbank vindt het belang van een reguliere WOZ-zaak namelijk beperkter en vindt dit soort zaken ook minder ingewikkeld dan een gemiddelde bestuursrechtelijke zaak. Het belang en de ingewikkeldheid zijn de criteria die het gewicht van de zaak bepalen volgens de toelichting van het Bpb. Dat WOZ-zaken van minder gewicht zijn, komt ook tot uitdrukking in de bestaande zittingsplanning van de rechtbank, waarbij op een reguliere zitting van een halve dag 7 zaken worden behandeld, tegenover drie reguliere bestuursrechtelijke zaken.
42. In deze zaak gaat het over de WOZ-waarde van een niet-woning. Dat betekent dat de rechtbank een wegingsfactor van 0,5 hanteert. In afwijking van het Bpb, maar in lijn met de rechtspraak van de Hoge Raad hanteert de rechtbank een waarde per punt van € 837,-. Dit leidt tot de volgende proceskostenveroordeling. Voor rechtsbijstand wordt € 1.133,- toegekend (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 296,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).