ECLI:NL:RBMNE:2024:1269

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
23/3411 en 23/3886 UTR
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaren tegen compensatie kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, op 5 maart 2024, zijn de beroepen van eiseres gegrond verklaard. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de definitieve beschikkingen van de Belastingdienst/Toeslagen met betrekking tot de compensatie kinderopvangtoeslag, maar de Belastingdienst had niet tijdig beslist op deze bezwaren. Eiseres had haar bezwaren op 25 januari 2023 en 22 februari 2023 ingediend, maar de Belastingdienst heeft pas op 18 en 31 augustus 2023 verweerschriften ingediend. De rechtbank oordeelde dat de beslistermijn was overschreden en dat de Belastingdienst alsnog een besluit moest nemen binnen zes weken na de uitspraak. Tevens werd er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank stelde vast dat de dwangsom voor deze zaak op € 1.442,- kwam, omdat de termijn inmiddels was verstreken. Eiseres kreeg ook een vergoeding voor de proceskosten van € 218,75 en het betaalde griffierecht van € 50,- werd aan haar vergoed. De rechtbank nam in haar overwegingen de termijnen over die door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waren vastgesteld voor soortgelijke zaken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 23/3411 en 23/3886

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. R. Grijpstra),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder,

(gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over de beroepen die eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaren van 25 januari 2023 en 22 februari 2023 tegen de definitieve beschikkingen compensatie kinderopvangtoeslag (UHT-DC-I A en UHT-DH5 A) van 17 januari 2023.
Op 18 augustus 2023 en 31 augustus 2023 heeft verweerder verweerschriften ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [3]
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Eiseres heeft meer dan twee weken na de ingebrekestellingen, te weten bij brieven van 27 juli 2023 en 22 augustus 2023, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaren.
4. De beroepen zijn gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
5. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. [4] In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen. [5]
6. Op 23 augustus 2023 [6] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) uitspraak gedaan over de termijn waarop verweerder alsnog een besluit bekend moet maken in dit soort zaken. In deze uitspraak heeft de Afdeling nadere beslistermijnen vastgesteld die voortaan in beginsel bij beroepen gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit (op bezwaar) in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen aan verweerder zullen worden gegeven. De rechtbank neemt deze termijnen over en hanteert daarom vanaf 23 augustus 2023 de termijnen die door de Afdeling zijn vastgesteld. In zaken waarin verweerder een besluit op bezwaar moet nemen geldt een nadere beslistermijn van twaalf weken na de datum van het verweerschrift om een besluit op bezwaar bekend te maken. Van deze twaalf weken moeten ten minste zes weken zijn gelegen na de dag van verzending van de uitspraak op het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Als de twaalf weken ten tijde van de uitspraak op het beroep al zijn verstreken of als verweerder geen verweerschrift heeft ingediend, geldt een termijn van zes weken na de dag van verzending van de uitspraak om een besluit op bezwaar bekend te maken.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken. Dit betekent het volgende.
8. Omdat er inmiddels twaalf weken zijn verstreken sinds verweerder de verweerschriften heeft ingediend, stelt de rechtbank de termijn waarop verweerder een besluit op de bezwaren bekend moet maken op uiterlijk zes weken na verzending van deze uitspraak.
9. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde beslistermijn overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.
Bestuurlijke dwangsom
10. Eiseres heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [7]
11. Verweerder stelt zich op het standpunt dat in deze zaken slechts eenmaal een dwangsom verschuldigd is. De rechtbank stelt voorop dat in beginsel per niet tijdig genomen besluit een dwangsom verschuldigd is, maar dat die hoofdregel niet geldt als besluiten inhoudelijk zodanig met elkaar samenhangen dat een redelijke toepassing van de artikelen 4:17, eerste lid, en 8:55d, tweede lid, van de Awb met zich brengt dat verweerder slechts één dwangsom heeft verbeurd of kan verbeuren. [8]
12. Naar het oordeel van de rechtbank hangen beschikkingen over dezelfde aanvrager die zijn gegeven op grond van dezelfde bepaling van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) zodanig inhoudelijk samen, dat verweerder slechts één dwangsom verbeurt als hij niet tijdig beslist op de bezwaren tegen die beschikkingen. Bij die beschikkingen is immers sprake van dezelfde herstelregeling, hetzelfde toetsingskader en (grotendeels) hetzelfde feitencomplex. Als dergelijke beschikkingen betrekking hebben op verschillende toeslagjaren, is dat op zichzelf onvoldoende om de inhoudelijke samenhang te doorbreken.
12. De beschikkingen betreffen beide de compensatie als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wht. Hieruit volgt dat in deze zaken verweerder slechts eenmaal een dwangsom verbeurt. Omdat de dwangsomtermijn inmiddels volledig is volgelopen, wordt de hoogte vastgesteld op het maximumbedrag van € 1.442,-.
Proceskosten en griffierecht
12. Omdat de beroepen gegrond zijn, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht en onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 4 september 2023 [9] als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,-), bij een wegingsfactor 0,25. Toegekend wordt € 218,75. De rechtbank beschouwt de beroepen als één zaak op grond van artikel 3 van het Bpb, omdat in iedere zaak door dezelfde gemachtigde een nagenoeg identiek beroepschrift is ingediend. Van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Bpb, is niet gebleken.
15. Omdat de beroepen gegrond zijn, moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht (in zaak UTR 23/3411) van € 50,- vergoeden. Het ten onrechte geheven en betaalde griffierecht van € 50,- in de zaak UTR 23/3886 wordt door de griffier teruggestort.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een besluit op de bezwaren bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 218,75;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
5.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
7.Artikelen 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 3 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1746.