ECLI:NL:RBMNE:2024:1436

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
UTR 23/5103, UTR 23/5104 en UTR 23/5105
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaren tegen compensatie kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, op 13 maart 2024, wordt een beroep behandeld dat eiseres heeft ingesteld tegen de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres stelt dat de Belastingdienst niet tijdig heeft beslist op haar bezwaren van 7, 8 en 9 september 2022 tegen de definitieve beschikkingen compensatie kinderopvangtoeslag. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat dit niet nodig werd geacht. De rechtbank overweegt dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit beroep kan worden ingesteld, zodra het bestuursorgaan in gebreke is en twee weken zijn verstreken na een schriftelijke ingebrekestelling. Eiseres heeft op 8 september 2022 een bevestiging van haar bezwaarschrift ontvangen, waardoor de rechtbank het standpunt van de Belastingdienst niet volgt dat het bezwaar niet ontvankelijk zou zijn. De rechtbank concludeert dat de beslistermijn is overschreden en dat de beroepen gegrond zijn. De rechtbank draagt de Belastingdienst op om binnen zes weken na de uitspraak besluiten op de bezwaren bekend te maken. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 218,75 en het betaalde griffierecht van € 50,- moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 23/5103, UTR 23/5104 en UTR 23/5105

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P. Salim),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over de samenhangende beroepen die eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaren van 7 september 2022,
8 september 2022 en 9 september 2022 tegen de definitieve beschikkingen compensatie kinderopvangtoeslag (UHT-DHR, UHT-DC-I A en UHT-DH5 A).
Op 1 november 2023 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [3]
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres heeft nagelaten een bezwaarschrift in te dienen tegen beschikking UHT-DC-I A. De ingebrekestelling is volgens hem daarom niet-ontvankelijk en het beroep tegen het niet tijdig beslissen is om die reden ook niet-ontvankelijk.
4. Omdat eiseres op 8 september 2022 een uploadbevestiging van het bezwaarschrift heeft ontvangen van verweerder, volgt de rechtbank verweerder niet in zijn standpunt dat eiseres geen bezwaarschrift heeft ingediend en de ingebrekestelling daarmee niet-ontvankelijk is. Verweerder heeft niet tijdig op het bezwaar beslist en omdat twee weken zijn verstreken sinds verweerder in gebreke is gesteld, is het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit terecht ingediend en ontvankelijk.
5. Tussen partijen is verder niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden in de zaken UTR 23/5103 en UTR 23/5105. Eiseres heeft meer dan twee weken na de ingebrekestellingen, te weten bij brieven van 19 oktober 2023, beroepen ingesteld tegen het niet tijdig nemen van besluiten op haar bezwaren.
6. De beroepen zijn gegrond.
Verweerder moet alsnog besluiten nemen
7. Omdat verweerder nog geen (nieuwe) besluiten heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. [4] In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen. [5]
8. Op 23 augustus 2023 [6] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) uitspraak gedaan over de termijn waarop verweerder alsnog een besluit bekend moet maken in dit soort zaken. In deze uitspraak heeft de Afdeling nadere beslistermijnen vastgesteld die voortaan in beginsel bij beroepen gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit (op bezwaar) in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen aan verweerder zullen worden gegeven. De rechtbank neemt deze termijnen over en hanteert daarom vanaf 23 augustus 2023 de termijnen die door de Afdeling zijn vastgesteld. In zaken waarin verweerder een besluit op bezwaar moet nemen geldt een nadere beslistermijn van twaalf weken na de datum van het verweerschrift om een besluit op bezwaar bekend te maken. Van deze twaalf weken moeten ten minste zes weken zijn gelegen na de dag van verzending van de uitspraak op het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Als de twaalf weken ten tijde van de uitspraak op het beroep al zijn verstreken of als verweerder geen verweerschrift heeft ingediend, geldt een termijn van zes weken na de dag van verzending van de uitspraak om een besluit op bezwaar bekend te maken.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken. Dit betekent het volgende.
10. Omdat er inmiddels twaalf weken zijn verstreken sinds verweerder het verweerschrift heeft ingediend, stelt de rechtbank de termijn waarop verweerder besluiten op bezwaar bekend moet maken op uiterlijk zes weken na verzending van deze uitspraak.
11. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde beslistermijn overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.
Bestuurlijke dwangsom
11. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [7]
13. Eiseres heeft in het beroep tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC-I A verzocht om de dwangsom vast te stellen. In de beroepen tegen de beschikkingen met kenmerken UHT-DHR en UHT-DH5 A heeft verweerder al tweemaal een dwangsom toegekend en volgens eiseres moet dat ook in de beschikking met kenmerk UHT-DC-I A gebeuren.
14. Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat hij slechts éénmaal een dwangsom verschuldigd is, omdat sprake is van samenhangende zaken.
15. De rechtbank geeft verweerder hierin gelijk. In beginsel is een bestuursorgaan per niet tijdig genomen besluit een dwangsom verschuldigd. Die hoofdregel geldt echter niet als besluiten inhoudelijk zodanig met elkaar samenhangen dat een redelijke toepassing van de artikelen 4:17, eerste lid, en 8:55d, tweede lid, van de Awb met zich brengt dat verweerder slechts één dwangsom heeft verbeurd of kan verbeuren. [8]
16. Daarvan is hier sprake. De drie beschikkingen zijn gegeven naar aanleiding van één aanvraag van eiseres. Zij vinden hun grondslag in dezelfde bepaling van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Het toetsingskader is dus hetzelfde en het feitencomplex komt ook (grotendeels) overeen. Dat verweerder drie afzonderlijke besluiten heeft genomen, doet aan die samenhang niet af. Een redelijke toepassing van artikel 4:17 van de Awb brengt met zich mee dat dus slechts één dwangsom wordt verbeurd. Omdat in de zaken UTR 23/5103 en UTR 23/5105 dwangsommen zijn toegekend, zal de rechtbank zich hierover niet verder uitlaten.
Proceskosten en griffierecht
16. Omdat de beroepen gegrond zijn, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht en onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 4 september 2023 [9] als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,-), bij een wegingsfactor 0,25. Toegekend wordt € 218,75.
18. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden. In de zaken UTR 23/5104 en UTR 23/5105 heeft de griffier, gelet op het bepaalde in artikel 8:41, derde lid, van de Awb, ten onrechte meermaals griffierecht geheven. De griffier zal het teveel betaalde griffierecht in de zaken UTR 23/5104 en UTR 23/5105 aan eiseres terugbetalen. Omdat de beroepen gegrond zijn, moet verweerder het (overige) door eiseres betaalde griffierecht wel vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk zes weken na de dag van verzending van de uitspraak besluiten op de bezwaren bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 218,75;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
5.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
7.Artikelen 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
8.Zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van de Afdeling van 3 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1746.