ECLI:NL:RBMNE:2024:1994

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
UTR 23/1152
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak en inzichtelijkheid van taxatiegegevens

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 26 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de WOZ-waarde van zijn woning beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 368.000,- per waardepeildatum 1 januari 2021, wat geldt voor het belastingjaar 2022. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, betwistte deze waarde en stelde dat de heffingsambtenaar onvoldoende inzicht had gegeven in de taxatiegegevens en de onderbouwing van de waarde. De rechtbank behandelt eerst het formele punt over de opgevraagde stukken en oordeelt dat de heffingsambtenaar deze tijdig heeft verstrekt. Vervolgens wordt de hoogte van de WOZ-waarde beoordeeld aan de hand van een taxatiematrix die door de heffingsambtenaar is overgelegd. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld, en dat de referentieobjecten voldoende vergelijkbaar zijn. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1152

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: C. van Abbe),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente], verweerder
(gemachtigde: W.G. Vos).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de hoogte van de WOZ-waarde van de onroerende zaak aan de [adres 1] in [woonplaats] (de woning).
1.1.
De heffingsambtenaar heeft met de beschikking van 28 februari 2022 op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de WOZ-waarde vastgesteld op
€ 368.000,-. De waarde is vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2021 en geldt voor het belastingjaar 2022. De WOZ-beschikking is opgenomen in het aanslagbiljet van dezelfde datum. In dit aanslagbiljet heeft de heffingsambtenaar aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd. De WOZ-waarde is daarvoor als heffingsmaatstaf gehanteerd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft met de uitspraak op bezwaar van 16 januari 2023 (de bestreden uitspraak) het bezwaar ongegrond verklaard en de waarde van de woning en de daarop gebaseerde aanslag gehandhaafd.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de bestreden uitspraak. De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een taxatiematrix.
1.4.
Het beroep is behandeld op de online zitting van 19 februari 2024. Eiser heeft zich op de zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door dhr. [taxateur] , taxateur.

Overwegingen

De aanleiding voor deze procedure
2. Eiser is eigenaar van de woning, een geschakelde woning uit 1974. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van 116 m². De woning beschikt over een garage van 15 m². De woning ligt op een perceel van 293 m².
2.1.
Partijen verschillen van mening over de waarde van de woning per 1 januari 2021. Eiser bepleit een lagere waarde, namelijk € 316.000,-. De heffingsambtenaar handhaaft in beroep de vastgestelde waarde van € 368.000,-. Naast de hoogte van de WOZ-waarde is in geschil of de heffingsambtenaar op verzoek van eiseres alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan hem heeft gestuurd.
Beoordeling van het procedurele geschil
3. De rechtbank bespreekt eerst het formele punt over de op de zaak betrekking hebbende stukken. Daarna gaat zij in op het geschil over de WOZ-waarde.
Beroep op artikel 40 Wet WOZ
3.1.
In beroep is door eiser aangevoerd dat de taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren van de woning en van de door de heffingsambtenaar aangevoerde referentieobjecten zijn opgevraagd, maar niet door hem zijn ontvangen. Eiser stelt dat de heffingsambtenaar geen inzicht heeft gegeven in de waarde van alle objectonderdelen van de gehanteerde referentieobjecten en de woning en hoe de onderlinge verschillen gecorrigeerd zijn. Ten slotte heeft de heffingsambtenaar volgens eiser niet inzichtelijk gemaakt of en hoe de indexering van de verkoopcijfers toegepast worden en uiteindelijk hoe de heffingsambtenaar aan een eindwaarde van de referentieobjecten is gekomen. Doordat deze aspecten niet inzichtelijk zijn gemaakt is er sprake van een schending van artikel 40 van de Wet WOZ.
3.2.
Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser erkend dat de onderliggende stukken en opgevraagde gegevens zijn verstrekt door de heffingsambtenaar. De gemachtigde van eiser heeft daarentegen wel gesteld dat omdat tussen bezwaar en beroep de door de heffingsambtenaar gehanteerde onderbouwing is veranderd, dit maakt dat de inzichtelijkheid alsnog ontbreekt.
3.3.
De rechtbank stelt vast dat de door eiser verzochte stukken die ter onderbouwing lagen aan de vastgestelde WOZ-waarde van de woning door de heffingsambtenaar zijn verstrekt. De rechtbank oordeelt dat er in zoverre geen sprake is van een schending van artikel 40 van de Wet WOZ. Ten aanzien van het standpunt van eiser dat de inzichtelijkheid ontbreekt omdat tussen bezwaar en beroep de onderbouwing is veranderd, overweegt de rechtbank als volgt. Het staat de heffingsambtenaar vrij om in elk stadium van de procedure de waarde opnieuw te onderbouwen. [1] De heffingsambtenaar mag in beroep nog een nieuw taxatierapport opmaken, nieuwe vergelijkingsobjecten aanvoeren of de WOZ-waarde voor een voorliggend belastingjaar wijzigen. In beroep heeft de heffingsambtenaar een taxatiematrix overgelegd ter onderbouwing van de vastgestelde waarde. Deze onderbouwing ligt nu ter toetsing voor. De rechtbank bespreekt deze onderbouwing hierna.
Beoordeling van de hoogte van de WOZ-waarde
Beoordelingskader
4. De waarde die op grond van de Wet WOZ moet worden vastgesteld is de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die zou zijn betaald door de meest biedende koper als de onroerende zaak op de meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding te koop is aangeboden. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
4.1.
De waarde van een woning wordt vaak het beste benaderd door de verkoopprijs van de eigen woning als deze kort voor of na de waardepeildatum (een jaar daarvoor of daarna) is verkocht. Meestal is er geen recent eigen verkoopcijfer beschikbaar om de WOZ-waarde te bepalen. Dan wordt de waarde bepaald door middel van de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde van de woning wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentieobjecten hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank de argumenten die eiser heeft aangevoerd en waarmee de waarde wordt betwist, meewegen.
4.2.
Om de waarde van de woning te onderbouwen heeft de heffingsambtenaar in beroep een taxatiematrix overgelegd, waarin de woning wordt vergeleken met vier verkopen in [woonplaats] , te weten:
  • [adres 2] , verkocht op 1 oktober 2021 voor € 485.000,-;
  • [adres 3] , verkocht op 1 juli 2021 voor € 428.000,-;
  • [adres 4] , verkocht op 1 september 2021 voor € 460.000,-;
  • [adres 5] , verkocht op 31 maart 2021 voor € 445.000,-.
Volgens de heffingsambtenaar valt uit de verkoopprijzen van deze referentieobjecten af te leiden dat de WOZ-waarde van de woning van eiser niet te hoog is vastgesteld.
De beoordeling van de zaak
5. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de taxatiematrix en de toelichting die daarop tijdens de zitting is gegeven aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Om tot dat oordeel te komen neemt de rechtbank in aanmerking dat de in de taxatiematrix genoemde referentieobjecten goed bruikbaar zijn, omdat zij in dezelfde omgeving liggen, niet te ver van de waardepeildatum zijn verkocht en wat bouwjaar, doelmatigheid en uitstraling betreft voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. Met de taxatiematrix heeft de heffingsambtenaar inzichtelijk gemaakt dat in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentieobjecten.
5.1.
Wat eiser in beroep aanvoert, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Dat legt zij hierna uit.
Ingetrokken beroepsgrond
6. Eiser stelt dat voor de referentie aan de
[adres 6]geldt dat de grootte van de bijgebouwen niet inzichtelijk is gemaakt. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser deze beroepsgrond ingetrokken. De rechtbank zal deze grond dan ook niet verder bespreken.
Referenties uit de bezwaarfase
7. Eiser stelt dat de referenties
[adres 7]en
[adres 8]onvoldoende vergelijkbaar zijn voor wat betreft staat van onderhoud en voorzieningen en om die niet bruikbaar zijn. Omdat de heffingsambtenaar in beroep een nieuwe onderbouwing van de waarde met nieuwe referentieobjecten heeft overgelegd en de door eiser bedoelde referentieobjecten zijn komen te vervallen, laat de rechtbank deze beroepsgrond verder buiten beschouwing.
Inzichtelijkheid van de bijgebouwen
8. Eiser stelt dat de heffingsambtenaar de waarde van de bijgebouwen van de referentie aan
[adres 2]niet inzichtelijk heeft gemaakt. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser nader toegelicht te doelen op de gronduitsplitsing. Volgens eiser is het onduidelijk hoe de onderdelen zijn gewaardeerd en hoe de uitsplitsing in elkaar zit voor wat betreft grond en stenen.
8.1.
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat er voldoende informatie is verstrekt over hoe de onderdelen zijn gewaardeerd. Volgens de heffingsambtenaar beschikte eiser over de benodigde informatie zoals grondoppervlakte en de grondstaffel.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat door de heffingsambtenaar voldoende inzichtelijk is gemaakt hoe de bijgebouwen zijn gewaardeerd en hoe de bijgebouwen zijn gewaardeerd. Voor zover eiser stelt dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd gaat die stelling volgens de rechtbank niet op. De verschillende waardes van de onderdelen zijn wel degelijk kenbaar gemaakt door het grondoppervlak te noemen en daarbij een staffel te overleggen. Ook worden de verschillende onderdelen benoemd in de bijlage. Naar het oordeel van de rechtbank had het daarmee duidelijk kunnen zijn voor eiser hoe de splitsing en waardering heeft plaatsgevonden. De beroepsgrond slaagt niet.
Staat van onderhoud en voorzieningen
9. Eiser stelt dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de gedateerde voorzieningen in de woning en de matige onderhoudstoestand. Zo beschikt de woning over voorzieningen die gemoderniseerd dienen te worden en is er sprake van scheurvorming, slecht voegwerk en slecht schilderwerk in de woning. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser deze beroepsgrond aangevuld met de toelichting dat onvoldoende inzichtelijk is hoe de verschillende kwalificaties ‘matig’ en ‘eenvoudig’ zich vertalen in de uiteindelijke m2-prijs.
9.1.
De taxateur heeft op de zitting toegelicht dat de kwalificaties ‘matig’ en ‘eenvoudig’ uiteindelijk terug te zien zijn in de eindwaarde. De m2-prijs van de woning is een stuk lager dan die van de gebruikte referenties. De rechtbank volgt de uitleg van de taxateur. Daarbij neemt zij in aanmerking dat onderhavige woning de laagste m2-prijs heeft en er veel ruimte zit tussen de m2-prijs van de woning en de referentieobjecten. Daarbij wijst de rechtbank bijvoorbeeld op de m2-prijs van
[adres 2] .De woning heeft dezelfde KOUDV-factoren, een slechtere ligging, maar is toch € 392,- duurder per m2. De beroepsgrond slaagt niet.
Eigen aangedragen referenties
10. Eiser verwijst naar een tweetal transacties van de volgens hem goed vergelijkbare objecten (
[adres 9]en
[adres 10]). Volgens eiser heeft de heffingsambtenaar ten onrechte in zijn waardebepaling geen rekening gehouden met deze marktcijfers.
10.1.
De taxateur heeft op de zitting toegelicht dat de referenties aan
[adres 9]en
[adres 10]kwalificeren als klushuizen en daardoor te veel afwijken van onderhavige woning. Zo heeft de woning aan nummer [adres 9] sterk gedateerde voorzieningen met onder andere een badkamer uit de bouwtijd. De woning aan nummer [adres 10] dient gerenoveerd en gemoderniseerd te worden. Bovendien, zo stelt de heffingsambtenaar zich op het standpunt, staat het hem vrij om voor die referenties te kiezen die hij het meest geschikt acht om de vastgestelde waarde te onderbouwen.
10.2.
De rechtbank volgt de heffingsambtenaar in de stelling dat het hem vrij staat te kiezen voor die woningen die hij het meest geschikt acht. In het belastingrecht is sprake is van een vrije bewijsleer. Dit betekent dat partijen in een geschil over de WOZ-waarde vrij zijn om, ter onderbouwing van de door hen voorgestane waarden, een bewijsmiddel te kiezen. De heffingsambtenaar is daarom niet gehouden bij de taxatie in beroep gebruik te maken van dezelfde gegevens die bij het nemen van de primaire beschikking door middel van een modelmatige waardebepaling zijn gebruikt. Het staat de heffingsambtenaar vrij om te kiezen voor die woningen die hij het meest geschikt acht [2] en het is de rechtbank niet gebleken dat de heffingsambtenaar daarvoor niet de beste vergelijkingen heeft gekozen. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Mennen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 5 november 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:4018.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van Gerechtshof Leeuwarden van 29 november 2002, ECLI:NL:GHLEE:2002:AF1499 en de uitspraak van Gerechtshof Leeuwarden van 10 februari 2006, ECLI:NL:GHLEE:2006:AV1715.