Overwegingen
1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Eiseres heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling, te weten bij brief van 15 december 2023, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar.
4. Het beroep is gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
5. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak.In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen.
6. Op 23 augustus 2023heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) uitspraak gedaan over de termijn waarop verweerder alsnog een besluit bekend moet maken in dit soort zaken. In deze uitspraak heeft de Afdeling nadere beslistermijnen vastgesteld die voortaan in beginsel bij beroepen gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit (op bezwaar) in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen aan verweerder zullen worden gegeven. De rechtbank neemt deze termijnen over en hanteert daarom vanaf 23 augustus 2023 de termijnen die door de Afdeling zijn vastgesteld. In zaken waarin verweerder een besluit op bezwaar moet nemen geldt een nadere beslistermijn van twaalf weken na de datum van het verweerschrift om een besluit op bezwaar bekend te maken. Van deze twaalf weken moeten ten minste zes weken zijn gelegen na de dag van verzending van de uitspraak op het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Als de twaalf weken ten tijde van de uitspraak op het beroep al zijn verstreken of als verweerder geen verweerschrift heeft ingediend, geldt een termijn van zes weken na de dag van verzending van de uitspraak om een besluit op bezwaar bekend te maken.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken. Dit betekent het volgende.
8. Omdat er inmiddels meer dan zes weken zijn verstreken sinds verweerder het verweerschrift heeft ingediend, en hij gelet op de datum van deze uitspraak anders niet de door de Afdeling gehanteerde minimum termijn van zes weken de tijd heeft, stelt de rechtbank de termijn waarop verweerder een besluit op bezwaar bekend moet maken op uiterlijk zes weken na verzending van deze uitspraak.
9. De rechtbank zal in deze uitspraak aan verweerder een dwangsom opleggen voor het geval hij de hiervoor genoemde beslistermijn overschrijdt. De vraag ligt voor hoe hoog die dwangsom moet zijn.
10. Verweerder heeft in het verweerschrift namelijk aangevoerd dat deze procedure samenhangt met de bezwaarprocedure over de definitieve herbeoordeling kinderopvangtoeslag. Eiseres heeft ook ten aanzien van dat besluit beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar.Volgens verweerder gaat het om hetzelfde rechtsbelang en hij verzoekt de rechtbank dan ook om de op te leggen dwangsom gelijk te verdelen over de twee ingestelde beroepen.
11. De rechtbank oordeelt echter dat hier geen sprake is van samenhangende zaken. In beginsel is een bestuursorgaan per niet tijdig genomen besluit een dwangsom verschuldigd. Die hoofdregel geldt echter niet als besluiten inhoudelijk zodanig met elkaar samenhangen dat een redelijke toepassing van de artikelen 4:17, eerste lid en 8:55d, tweede lid, van de Awb met zich brengt dat verweerder slechts één dwangsom heeft verbeurd of kan verbeuren.
12. De bedoelde samenhang ontbreekt in dit geval. Het gaat hier om het niet tijdig beslissen op twee bezwaarschriften gericht tegen twee beschikkingen. De beschikking van 8 juni 2023 met kenmerk UHT-DCH betreft de compensatie bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De beschikking van 8 juni 2023 met kenmerk UHT-O OGS B betreft de tegemoetkoming opzet/grove schuld als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, van de Wht.
13. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde beslistermijn voor het beslissen op het bezwaar gericht tegen het besluit (UHT-O OGS B) van 8 juni 2023 overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.
Proceskosten en griffierecht
14. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht en onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 4 september 2023als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,-), bij een wegingsfactor 0,25. Toegekend wordt € 218,75.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.