ECLI:NL:RBMNE:2024:338

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
UTR 21/4732
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen voorlopige aanslag zuiveringsheffing met verzoek om immateriële schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil over een voorlopige aanslag zuiveringsheffing van € 193,44 die aan eiser was opgelegd. Eiser, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels MRE, heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij de gemachtigde van de heffingsambtenaar, mr. W.G. Vos, een verweerschrift heeft ingediend. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 15 december 2023.

De rechtbank oordeelt dat eiser procesbelang heeft bij het beroep, ondanks dat er een definitieve aanslag is opgelegd die onherroepelijk is geworden. De rechtbank stelt vast dat de beroepsgronden van eiser voornamelijk gericht zijn op de WOZ-waarde, terwijl deze niet relevant zijn voor de aanslag zuiveringsheffing. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende heeft gereageerd op de grieven van eiser en dat het beroep ongegrond is.

Eiser heeft ook verzocht om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelt dat de redelijke termijn met 12 maanden moet worden verlengd vanwege de handelwijze van de gemachtigde van eiser, die heeft geleid tot vertraging in de behandeling van de zaak. Uiteindelijk wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen, en de rechtbank bevestigt dat de voorlopige aanslag terecht is opgelegd. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4732

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente], verweerder
(gemachtigde: mr. W.G. Vos).

Inleiding

1. Met de beschikking van 28 februari 2021 heeft de heffingsambtenaar een voorlopige aanslag zuiveringsheffing van € 193,44 aan eiser opgelegd voor de [adres] in [plaats] . De aanslag heeft betrekking op het belastingjaar 2021.
1.1.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking. In de uitspraak op bezwaar van 11 november 2021 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De zaak is behandeld op de digitale zitting van 15 december 2023. De gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar hebben deelgenomen aan de zitting.

Overwegingen

Heeft eiser procesbelang?
2. De heffingsambtenaar heeft of de zitting de vraag opgeworpen of eiser nog wel belang heeft bij zijn beroep tegen de voorlopige aanslag, omdat er op 31 maart 2022 een definitieve aanslag zuiveringsheffing is opgelegd die in rechte onaantastbaar is geworden. Tegen de definitieve aanslag heeft eiser geen bezwaar gemaakt.
2.1.
De rechtbank oordeelt dat eiser wel procesbelang heeft, ook al is er een definitieve aanslag zuiveringsheffing is opgelegd die onherroepelijk is geworden. De rechtbank verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BK1034). Daarin oordeelt de Hoge Raad dat een belanghebbende belang bij een oordeel van de rechter heeft over de vraag of een voorlopige aanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd, omdat uit een voorlopige aanslag een betalingsverplichting volgt die door de heffingsambtenaar indien nodig met wettelijke dwangmiddelen kan worden afgedwongen. Dat geldt ook als naderhand een definitieve aanslag is opgelegd die onherroepelijk is komen vast te staan.
Is de voorlopige aanslag zuiveringsheffing terecht opgelegd?
3. Er is beroep ingesteld tegen een voorlopige aanslag zuiveringsheffing, maar het beroepschrift is algemeen geformuleerd en bevat enkel gronden die WOZ-gerelateerd zijn. Hier kan dus niet uit worden opgemaakt waarom eiser zich niet kan vinden in de voorlopige aanslag. De enige grond die betrekking heeft op de inhoud van deze zaak, is dat er niet adequaat is gereageerd op de grieven die eiser tijdens de hoorzitting naar voren heeft gebracht. Daar is de rechtbank het niet mee eens. In de uitspraak op bezwaar gaat de heffingsambtenaar duidelijk in op wat er is gezegd op de hoorzitting. Eiser heeft op de hoorzitting gesteld dat het verbruik minder dan 44 m3 is, omdat het pand leegstaat. In de uitspraak op bezwaar reageert de heffingsambtenaar op deze stelling met de toelichting dat het pand niet leegstaat, omdat er vijf mensen staan ingeschreven op dit adres, dat de hoeveelheid ingenomen water in het kalenderjaar bepalend is voor de hoogte van de aanslag, maar omdat dat zij het waterverbruik over 2021 nog niet hebben kunnen vaststellen, de hoogte van de voorlopige hebben gebaseerd op de laatste bekende definitieve aanslag (2019). De heffingsambtenaar is in de uitspraak op bezwaar daarmee voldoende ingegaan op dat wat eiser op de hoorzitting naar voren heeft gebracht. Het beroep is daarom ongegrond.
Immateriële schadevergoeding
4. Eiser heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
4.1.
Voor de duur van een bezwaar- en beroepsprocedure wordt een periode van in totaal 2 jaar als redelijke termijn gezien. De termijn hiervoor vangt aan op het moment waarop de heffingsambtenaar het bezwaarschrift ontvangt. Het bezwaarschrift is ontvangen op 9 maart 2021 en de rechtbank doet 26 januari 2024 uitspraak. Sinds de ontvangst van het bezwaarschrift zijn dus twee jaar en (afgerond naar boven) 11 maanden verstreken. In deze zaak ziet de rechtbank echter aanleiding om de termijn te verlengen. Onder verwijzing naar rechtsoverwegingen 15 tot en met 22 van de uitspraak van deze rechtbank van 20 november 2023 (ECLI:NL:RBMNE:2023:6191) stelt de rechtbank vast dat de hoeveelheid zaken van de gemachtigde van eiser en de momenten waarop hij beschikbaar is voor zittingen niet op elkaar aansluiten. Veel zaken kunnen niet of niet tijdig op zitting worden behandeld, omdat hij geen ruimte heeft in zijn agenda. De handelwijze van de gemachtigde van eiser leidt noodzakelijkerwijs tot het oplopen van de duur van de behandeling van de door hem ingestelde beroepen en daarmee tot het overschrijden van de redelijke termijn. Deze handelwijze kan eiser worden toegerekend. Gelet op het grote aantal door de gemachtigde van eiser ingediende beroepen, afgezet tegen zijn beperkte beschikbaarheid voor zittingen is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn moet worden verlengd met 12 maanden. Dit leidt tot de conclusie dat in dit geval de redelijke termijn niet is overschreden en dat het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de voorlopige aanslag zuiveringsheffing terecht is opgelegd. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Uitspraak aan eiser verzenden
6. Dit is niet de eerste keer dat de gemachtigde van eiser enkel gronden aanvoert tegen een waardevaststelling, terwijl het bestreden besluit gaat over heffingen waarvoor de WOZ-waarde niet als heffingsmaatstaf wordt gebruikt. Ook in eerdere beroepen deed de gemachtigde van eiser dit (zie bijvoorbeeld de uitspraken van deze rechtbank van 13 februari 2023 (ECLI:NL:RBMNE:2023:534) en 27 maart 2023 (ECLI:NL:RBMNE:2023:1546)). Met dit soort procesgedrag verspilt de gemachtigde van eiser kostbare tijd van de heffingsambtenaar en van de rechtbank, maar erger nog, hij benadeelt hier zijn klanten mee omdat er geen kansrijke gronden worden aangevoerd in hun zaken.
6.1.
De Algemene wet bestuursrecht (Awb) regelt dat als een partij een gemachtigde heeft, de processtukken in ieder geval aan de gemachtigde moeten worden toegezonden. De Awb staat er dus niet aan in de weg om stukken ook aan de vertegenwoordigde zelf te sturen. De rechtbank ziet in het hiervoor omschreven procesgedrag van de gemachtigde van eiser aanleiding om een afschrift van deze uitspraak ook aan eiser te sturen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek van eiser om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.