ECLI:NL:RBMNE:2024:3521

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
10916903 \ UC EXPL 24-927
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van een online sportschoolabonnement en de gevolgen van onredelijk bezwarende bedingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 10 april 2024 een verstekvonnis gewezen in een geschil tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, eiseres, en een consument, gedaagde. De eiseres had een vordering ingesteld tegen de gedaagde partij, die een online sportschoolabonnement had afgesloten. De gedaagde had een betalingsachterstand laten ontstaan en was niet verschenen op de zitting. De kantonrechter heeft ambtshalve de informatieplichten van de eiseres beoordeeld, aangezien de overeenkomst onder consumentenbescherming valt. De kantonrechter constateerde dat de eiseres niet kon aantonen dat zij aan haar informatieplicht had voldaan, wat leidde tot een vermindering van de betalingsverplichting van de gedaagde met 50%.

Daarnaast heeft de kantonrechter artikel 5g van de algemene voorwaarden van de eiseres beoordeeld, waarin stond dat de overeenkomst bij betalingsachterstand tussentijds kon worden beëindigd, maar de consument wel verplicht was om alle kosten te blijven betalen. De kantonrechter oordeelde dat dit beding onredelijk bezwarend was en vernietigde het, waardoor de resterende vorderingen van de eiseres werden afgewezen. De kantonrechter heeft ook de gevorderde incassokosten afgewezen, omdat het beding in de algemene voorwaarden afweek van de wettelijke regeling. Uiteindelijk werd de vordering van de eiseres afgewezen, en werd zij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10916903 UC EXPL 24-927 CD/942
Verstekvonnis van 10 april 2024
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V. h.o.d.n. [handelsnaam],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: Snijder Incasso en Gerechtsdeurwaarders,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
De eisende partij heeft een dagvaarding uitgebracht. Zij heeft gevorderd dat de kantonrechter de gedaagde partij veroordeelt om een bedrag aan de eisende partij te betalen, vermeerderd met rente en een vergoeding voor gemaakte kosten, zoals in de dagvaarding is omschreven.
1.2.
De gedaagde partij heeft daar niet (op tijd) op gereageerd en niet gevraagd om op een later moment alsnog te mogen reageren. Daarom heeft de kantonrechter verstek verleend tegen de gedaagde partij.
1.3.
Daarop volgt nu dit vonnis.

2.De feiten

2.1.
De gedaagde partij heeft op 18 oktober 2022 online een sportschoolabonnement (hierna: overeenkomst) afgesloten bij de eisende partij. Met die overeenkomst kon de gedaagde partij eerst enkele weken gratis sporten, en daarna, vanaf 15 november 2022, een jaar lang voor € 29,99 per vier weken. Op enig moment heeft de gedaagde partij een betalingsachterstand laten ontstaan.
2.2.
Partijen hebben op 3 mei 2023 een betalingsregeling met elkaar afgesproken, maar ondanks die regeling heeft de gedaagde partij de achterstand niet volledig ingelost. De gedaagde partij heeft, zo begrijpt de kantonrechter, € 100,00 betaald.
2.3.
Op 28 november 2023 heeft de gemachtigde van de eisende partij een aanmaningsbrief, een zogenoemde ‘veertiendagenbrief’, naar de gedaagde partij gestuurd, waarin aanspraak wordt gemaakt op betaling van alle nog openstaande termijnen.
2.4.
De eisende partij vordert nu dat de gedaagde partij wordt veroordeeld om het nu nog openstaande bedrag van € 229,89 aan haar te betalen, vermeerderd met rente en een vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten.

3.De beoordeling

3.1.
De vordering is gebaseerd op een overeenkomst tussen een professionele partij, handelend in de uitoefening van haar beroep of bedrijf, de eisende partij, en een consument, de gedaagde partij. Op zo’n overeenkomst zijn consumentenbeschermende bepalingen van toepassing. Sommige van die bepalingen worden zo belangrijk gevonden dat de kantonrechter ambtshalve moet beoordelen of die zijn nageleefd. Zo niet, dan moet de kantonrechter daar, eveneens ambtshalve, consequenties aan verbinden.
3.2.
De kantonrechter moet allereerst ambtshalve beoordelen of de professionele partij de nodige informatie aan de consument heeft verstrekt. In dit geval, waarin de overeenkomst online is gesloten, zijn de informatieplichten van de artikelen 6:230m en 6:230v van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing.
3.3.
De kantonrechter kan niet vaststellen of alle toepasselijke essentiële informatieplichten zijn nageleefd, omdat de bij de dagvaarding gevoegde printscreens van het bestelproces slecht leesbaar zijn. Bovendien is bij de dagvaarding alleen een format van een bevestigingsmail gevoegd, waardoor niet kan worden vastgesteld dat de gedaagde partij zo’n mail heeft ontvangen en dus niet kan worden vastgesteld dat alle relevante informatie (die vóór het sluiten van de overeenkomst bij het doorlopen van het inschrijftraject moet worden verstrekt ook nog) op een duurzame gegevensdrager aan de gedaagde partij is bevestigd. Tot slot merkt de kantonrechter op dat in het format een link naar een online vindplaats van toepasselijke algemene voorwaarden is opgenomen, maar zo’n link geldt hoe dan ook niet als de verstrekking van die algemene voorwaarden op een duurzame gegevensdrager.
3.4.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677, blijkt dat een sanctie op zijn plaats is. Onder verwijzing naar de Richtlijn Sanctiemodel essentiële informatieplichten, te raadplegen op www.rechtspraak.nl, vermindert de kantonrechter de betalingsverplichting van de gedaagde partij met 50%. De omvang van de resterende betalingsverplichting wordt hierna nog vastgesteld.
3.5.
De kantonrechter moet ook ambtshalve beoordelen of in de overeenkomst en de daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden geen bedingen zijn opgenomen die onredelijk bezwarend zijn voor consumenten, als bedoeld in artikel 6:233 onder a BW. In dit geval gaat het vooral om artikel 5g van de toepasselijke algemene voorwaarden. De eisende partij heeft in dit artikel 5g bedongen dat zij de overeenkomst in geval van betalingsverzuim met onmiddellijke ingang tussentijds kan beëindigen, terwijl de consument wel het volledige overeengekomen abonnementsgeld en incassokosten moet betalen.
3.6.
In dat verband is van belang dat uit de bijlagen bij de dagvaarding kan worden afgeleid dat de gedaagde partij in deze procedure aanvankelijk twee termijnen heeft betaald, dat de gedaagde partij daarna is opgehouden met betalen en de sportschool van de eisende partij ook niet meer heeft bezocht (het toegangspasje is niet meer gescand).
3.7.
Overigens kan uit die bijlagen bij de dagvaarding worden afgeleid dat de in het geding gebrachte veertiendagenbrief niet de eerste brief over de betalingsachterstand was, maar dat eerder al brieven (voorzien van de vermelding “reminder cost”) aan de gedaagde partij zijn gestuurd. De eisende partij heeft in haar dagvaarding ten onrechte geen aandacht aan deze brieven besteed en zij heeft die, hoewel dat wel van haar had mogen worden verwacht, ook niet bij de dagvaarding gevoegd. Dat moet de eisende partij gelet op de artikelen 21 en 111 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden tegengeworpen.
3.8.
Het is de kantonrechter uit andere procedures bekend dat de eisende partij daadwerkelijk gebruik maakt van het beding in artikel 5g van de algemene voorwaarden, om overeenkomsten in geval van betalingsverzuim voortijdig te beëindigen. Daarom kan, nu relevante correspondentie niet in het geding is gebracht, niet worden uitgesloten dat juist in die correspondentie de overeenkomst met de gedaagde partij tussentijds is beëindigd, ook omdat de gedaagde partij de sportschool van de eisende partij vervolgens niet meer heeft bezocht.
3.9.
Omdat het tegendeel niet kan worden vastgesteld, houdt de kantonrechter het ervoor dat de eisende partij de overeenkomst daadwerkelijk tussentijds zal hebben beëindigd, en wel nadat drie termijnen onbetaald waren verstreken. Die drie termijnen zijn verschuldigd op grond van de overeenkomst, zij het dat de gedaagde partij vanwege de hiervoor genoemde sanctie slechts 50 % van iedere termijn hoeft te betalen, dus 3 x 0,50 x € 29,99 = € 44,99.
3.10.
De resterende gevorderde termijnen – de eisende partij maakt aanspraak op alle openstaande termijnen over het overeengekomen abonnementsjaar – moeten worden beschouwd als termijnen die dateren van na de tussentijdse beëindiging. Die termijnen zijn niet verschuldigd. Ze moeten namelijk worden geacht te zijn gebaseerd op het beding in artikel 5g van de algemene voorwaarden. Dat beding verplicht consumenten zoals de gedaagde partij om tot het einde van de overeengekomen abonnementsduur alle abonnementsgelden te blijven betalen, terwijl het abonnement niet meer bestaat. Het beding komt er dus feitelijk op neer dat de gedaagde partij volledig aan zijn verplichtingen moet voldoen, maar daar niets voor terugkrijgt. Het beding verstoort het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen dan ook aanzienlijk, en wel ten nadele van de gedaagde partij. Dat maakt het beding onredelijk bezwarend en om die reden wordt het door de kantonrechter vernietigd. Als gevolg daarvan moeten de resterende gevorderde termijnen worden afgewezen.
3.11.
De eisende partij maakt voorts aanspraak op vergoeding van gemaakte buitengerechtelijke incassokosten. In het al genoemde artikel 5g van de algemene voorwaarden heeft zij ook bedongen dat zij incassokosten in rekening kan brengen, en wel vanaf het moment waarop een consument in verzuim is met zijn betalingsverplichting. In artikel 6:96 lid 6 BW heeft de wetgever echter benadrukt – en dat is in een uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2704) nog eens verduidelijkt – dat een incassokostenvergoeding niet meteen is verschuldigd, maar dat na het intreden van het verzuim éérst nog een aanmaningsbrief, de zogenoemde veertiendagenbrief, moet worden verstuurd, waarin een termijn van veertien dagen (gerekend vanaf de dag na ontvangst van de aanmaning door de consument) moet worden vermeld, waarbinnen het verschuldigde bedrag nog zonder extra kosten kan worden betaald. Pas als die veertiendagentermijn ongebruikt is verstreken mogen incassokosten in rekening worden gebracht.
3.12.
Het beding in artikel 5g van de algemene voorwaarden wijkt ten nadele van consumenten aanzienlijk af van de wettelijke incassokostenregeling en is daarmee onredelijk bezwarend. Om die reden wordt het beding ook vernietigd voor zover het de verschuldigdheid van incassokosten betreft en wordt ook de gevorderde incassokostenvergoeding afgewezen.
3.13.
De gevorderde wettelijke rente over de toewijsbare hoofdsom is wel toewijsbaar, zij het dat de eisende partij de tot aan de dagvaarding vervallen rente heeft berekend over een te hoge (want deels afgewezen) hoofdsom. Alleen over de toewijsbare termijnen is rente verschuldigd.
3.14.
Al met al is de gedaagde partij dus € 44,99 verschuldigd aan achterstallige termijnen, vermeerderd met de wettelijke rente over de toewijsbare vanaf de respectievelijke vervaldata van de termijnen. Dat is minder dan het bedrag van € 100,00 dat de gedaagde partij al heeft betaald in het kader van de tussen partijen gesloten betalingsregeling. Om die reden wordt de aan de kantonrechter voorgelegde vordering afgewezen.
3.15.
De eisende partij wordt veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van de gedaagde partij worden begroot op nihil.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
veroordeelt de eisende partij tot betaling van de proceskosten, tot de datum van dit vonnis aan de zijde van de gedaagde partij begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P. van Tricht, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 april 2024.