ECLI:NL:RBMNE:2024:3525

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
10916830 \ UC EXPL 24-922
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve toetsing van informatieplichten en onredelijk bezwarende bedingen in online sportschoolabonnement

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 3 april 2024 een verstekvonnis gewezen in een geschil tussen een besloten vennootschap, eiseres, en een consument, gedaagde. De eiseres had een dagvaarding uitgebracht waarin zij vorderde dat de gedaagde partij een bedrag van € 372,20 zou betalen, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten, wegens een betalingsachterstand op een online afgesloten sportschoolabonnement. De gedaagde partij was niet verschenen en had niet tijdig gereageerd op de dagvaarding, waardoor de kantonrechter verstek verleende.

De kantonrechter heeft ambtshalve de informatieplichten van de eiseres beoordeeld, aangezien de overeenkomst online was gesloten. Het bleek dat de eiseres niet kon aantonen dat zij de gedaagde alle noodzakelijke informatie had verstrekt, wat leidde tot een vermindering van de betalingsverplichting met 25%. Daarnaast heeft de kantonrechter de algemene voorwaarden van de eiseres getoetst op onredelijk bezwarende bedingen. Artikel 5g, dat de eiseres het recht gaf om de overeenkomst bij betalingsverzuim tussentijds te beëindigen, werd als onredelijk bezwarend beschouwd en vernietigd.

De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde partij slechts € 67,48 aan achterstallige termijnen en € 7,50 voor gekoppelde artikelen verschuldigd was, vermeerderd met wettelijke rente. De eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van € 303,54. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10916830 UC EXPL 24-922 CD/942
Verstekvonnis van 3 april 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V. h.o.d.n. [handelsnaam],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: Snijder Incasso en Gerechtsdeurwaarders,
tegen:
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
De eisende partij heeft een dagvaarding uitgebracht. Zij heeft gevorderd dat de kantonrechter de gedaagde partij veroordeelt om een bedrag aan de eisende partij te betalen, vermeerderd met rente en een vergoeding voor gemaakte kosten, zoals in de dagvaarding is omschreven.
1.2.
De gedaagde partij heeft daar niet (op tijd) op gereageerd en niet gevraagd om op een later moment alsnog te mogen reageren. Daarom heeft de kantonrechter verstek verleend tegen de gedaagde partij.
1.3.
Daarop volgt nu dit vonnis.

2.De feiten

2.1.
De gedaagde partij heeft op 12 oktober 2022 online een sportschoolabonnement (hierna: overeenkomst) afgesloten bij de eisende partij. Met die overeenkomst kon de gedaagde partij eerst enkele weken gratis sporten, en daarna, vanaf 9 november 2022, een jaar lang voor € 29,99 per vier weken. Op enig moment heeft de gedaagde partij een betalingsachterstand laten ontstaan.
2.2.
Op 10 augustus 2023 heeft de gemachtigde van de eisende partij een aanmaningsbrief, een zogenoemde ‘veertiendagenbrief’, naar de gedaagde partij gestuurd, waarin aanspraak wordt gemaakt op betaling van alle openstaande termijnen.
2.3.
De eisende partij vordert nu dat de gedaagde partij wordt veroordeeld om € 372,20 aan haar te betalen, vermeerderd met rente en een vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter begrijpt dat dit bedrag bestaat uit alle openstaande termijnen (12 x € 29,99 = € 359,88) en uit de in rekening gebrachte kosten voor “gekoppelde artikelen” (5 x € 2,50 = € 12,50).
2.4.
De eisende partij stelt zich daarbij primair op het standpunt dat de gedaagde partij haar contractuele betalingsverplichting moet nakomen. Subsidiair stelt de eisende partij zich op het standpunt dat de overeenkomst moet worden ontbonden op de verzuimdatum (zonder toe te lichten wanneer het verzuim is ingetreden) en dat de gedaagde partij de daardoor ontstane schade aan de eisende partij moet vergoeden. Volgens de eisende partij kan die schade worden begroot op de waarde van de openstaande termijnen.

3.De beoordeling

3.1.
De vordering is gebaseerd op een overeenkomst tussen een professionele partij, handelend in de uitoefening van haar beroep of bedrijf, de eisende partij, en een consument, de gedaagde partij. Op zo’n overeenkomst zijn consumentenbeschermende bepalingen van toepassing. Sommige van die bepalingen worden zo belangrijk gevonden dat de kantonrechter ambtshalve moet beoordelen of die zijn nageleefd. Zo niet, dan moet de kantonrechter daar, eveneens ambtshalve, consequenties aan verbinden.
3.2.
De kantonrechter moet allereerst ambtshalve beoordelen of de professionele partij de nodige informatie aan de consument heeft verstrekt. In dit geval, waarin de overeenkomst online is gesloten, zijn de informatieplichten van de artikelen 6:230m en 6:230v van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing.
3.3.
De kantonrechter kan niet vaststellen of alle toepasselijke essentiële informatieplichten zijn nageleefd, omdat bij de dagvaarding alleen een format van een bevestigingsmail is gevoegd, waardoor niet kan worden vastgesteld dat de gedaagde partij zo’n mail heeft ontvangen en dus niet kan worden vastgesteld dat alle relevante informatie (die vóór het sluiten van de overeenkomst bij het doorlopen van het inschrijftraject is verstrekt ook nog) op een duurzame gegevensdrager aan de gedaagde partij is bevestigd. Tot slot merkt de kantonrechter op dat in het format een link naar een online vindplaats van toepasselijke algemene voorwaarden is opgenomen, maar zo’n link geldt hoe dan ook niet als de verstrekking van die algemene voorwaarden op een duurzame gegevensdrager.
3.4.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677, blijkt dat een sanctie op zijn plaats is. Onder verwijzing naar de Richtlijn Sanctiemodel essentiële informatieplichten, te raadplegen op www.rechtspraak.nl, vermindert de kantonrechter de betalingsverplichting van de gedaagde partij met 25%. De omvang van de resterende betalingsverplichting wordt hierna nog vastgesteld.
3.5.
De kantonrechter moet ook ambtshalve beoordelen of in de overeenkomst en de daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden geen bedingen zijn opgenomen die onredelijk bezwarend zijn voor consumenten, als bedoeld in artikel 6:233 onder a BW.
3.6.
De kantonrechter constateert in dat verband dat de eisende partij een recente versie van de algemene voorwaarden heeft overgelegd, die geldt met ingang van 3 mei 2023. Die versie gold nog niet toen op 12 oktober 2022 de overeenkomst werd gesloten. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan niet als vaststaand worden aangenomen dat (en zo ja, hoe) de in het geding gebrachte recente versie van de algemene voorwaarden alsnog van toepassing is geworden op de overeenkomst. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat (nog steeds) de vorige versie van de door de eisende partij gebruikte algemene voorwaarden van toepassing is.
3.7.
De kantonrechter moet als gezegd ambtshalve toetsen of de toepasselijke algemene voorwaarden wellicht onredelijk bezwarende bedingen bevatten. Die toets zal dus moeten worden verricht aan de hand van de vorige versie van de door de eisende partij gebruikte algemene voorwaarden, waarmee de kantonrechter ambtshalve bekend is.
3.8.
In dit geval gaat het vooral om artikel 5g van de toepasselijke algemene voorwaarden. De eisende partij heeft in artikel 5g van de algemene voorwaarden bedongen dat zij de overeenkomst in geval van betalingsverzuim met onmiddellijke ingang tussentijds kan beëindigen, terwijl de consument wel het volledige overeengekomen abonnementsgeld en incassokosten moet betalen.
3.9.
In dat verband is van belang dat uit de bij de dagvaarding gevoegde bijlagen kan worden afgeleid dat de gedaagde partij in deze procedure alleen de eerste termijn heeft betaald, dat de gedaagde partij daarna is opgehouden met betalen en de sportschool van de eisende partij ook niet meer heeft bezocht (het toegangspasje is toen in ieder geval niet meer gescand).
3.10.
Overigens kan uit de bijlagen bij de dagvaarding worden afgeleid dat de in het geding gebrachte veertiendagenbrief van 10 augustus 2023 niet de eerste brief over de betalingsachterstand was, maar dat al op 1 februari 2023 een eerste brief (“reminder cost”) aan de gedaagde partij is gestuurd, op 22 februari 2023 gevolgd door een tweede brief. De eisende partij heeft in haar dagvaarding ten onrechte geen aandacht aan deze brieven besteed en zij heeft die, hoewel dat wel van haar had mogen worden verwacht, ook niet bij de dagvaarding gevoegd. Dat moet de eisende partij gelet op de artikelen 21 en 111 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden tegengeworpen.
3.11.
Het is de kantonrechter uit andere procedures bekend dat de eisende partij daadwerkelijk gebruik maakt van het beding in artikel 5g van de toepasselijke algemene voorwaarden, om overeenkomsten in geval van betalingsverzuim voortijdig te beëindigen. Daarom kan, nu relevante correspondentie niet in het geding is gebracht, niet worden uitgesloten dat juist in die correspondentie de overeenkomst met de gedaagde partij tussentijds is beëindigd, ook omdat de gedaagde partij de sportschool van de eisende partij vervolgens niet meer heeft bezocht.
3.12.
Omdat het tegendeel niet kan worden vastgesteld, houdt de kantonrechter het ervoor dat de eisende partij de overeenkomst daadwerkelijk tussentijds zal hebben beëindigd, en wel nadat drie termijnen onbetaald waren verstreken. Die drie termijnen zijn toewijsbaar op grond van de overeenkomst, zij het dat de gedaagde partij vanwege de hiervoor genoemde sanctie slechts 75% van iedere termijn hoeft te betalen, dus 3 x 0,75 x € 29,99 = € 67,48.
3.13.
De resterende gevorderde termijnen – de eisende partij maakt aanspraak op alle openstaande termijnen over het overeengekomen abonnementsjaar – moeten worden beschouwd als termijnen die dateren van na de tussentijdse beëindiging. Die termijnen worden afgewezen. Ze moeten namelijk worden geacht te zijn gebaseerd op het beding in artikel 5g van de algemene voorwaarden. Dat beding verplicht consumenten zoals de gedaagde partij om tot het einde van de overeengekomen abonnementsduur alle abonnementsgelden te blijven betalen, terwijl het abonnement niet meer bestaat. Het beding komt er dus feitelijk op neer dat de gedaagde partij volledig aan zijn verplichtingen moet voldoen, maar daar niets voor terugkrijgt. Het beding verstoort het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen dan ook aanzienlijk, en wel ten nadele van de gedaagde partij. Dat maakt het beding onredelijk bezwarend en om die reden wordt het door de kantonrechter vernietigd. Als gevolg daarvan moeten de resterende gevorderde termijnen worden afgewezen.
3.14.
De in de hoofdsom begrepen kosten voor “gekoppelde artikelen” zijn, voor zover zij betrekking hebben op de periode vóór de tussentijdse beëindiging van de overeenkomst, toewijsbaar, omdat is gebleken dat de gedaagde partij daar vóór het sluiten van de overeenkomst ook over is geïnformeerd. Omdat de eisende partij over deze kosten verder niets heeft gesteld, zal de kantonrechter 3 x het in rekening gebrachte artikelbedrag toewijzen, dus 3 x € 2,50 = € 7,50. Daarbij gaat de kantonrechter er vanuit dat de gedaagde partij met de betaling daarvan steeds in verzuim is gekomen op de vervaldatum van de bijbehorende termijnbetaling.
3.15.
De eisende partij maakt voorts aanspraak op vergoeding van gemaakte buitengerechtelijke incassokosten. In het al genoemde artikel 5g van de algemene voorwaarden heeft zij ook bedongen dat zij incassokosten in rekening kan brengen vanaf het moment waarop een consument in verzuim is met zijn betalingsverplichting. In artikel 6:96 lid 6 BW heeft de wetgever echter benadrukt – en dat is in een uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2704) nog eens verduidelijkt – dat een incassokostenvergoeding niet meteen is verschuldigd, maar dat na het intreden van het verzuim éérst nog een aanmaningsbrief, de zogenoemde veertiendagenbrief, moet worden verstuurd, waarin een termijn van veertien dagen (gerekend vanaf de dag na ontvangst van de aanmaning door de consument) moet worden vermeld, waarbinnen het verschuldigde bedrag nog zonder extra kosten kan worden betaald. Pas als die veertiendagentermijn ongebruikt is verstreken mogen incassokosten in rekening worden gebracht.
3.16.
Het beding in artikel 5g van de algemene voorwaarden wijkt ten nadele van consumenten aanzienlijk af van de wettelijke incassokostenregeling en is daarmee onredelijk bezwarend. Om die reden wordt het beding ook vernietigd voor zover het de verschuldigdheid van incassokosten betreft en wordt ook de gevorderde incassokostenvergoeding afgewezen.
3.17.
De gevorderde wettelijke rente over de toewijsbare hoofdsom is wel toewijsbaar, zij het dat de eisende partij de tot aan de dagvaarding vervallen rente heeft berekend over een te hoge (want deels afgewezen) hoofdsom. De wettelijke rente zal worden toegewezen over de achterstallige termijnen vanaf de vervaldatum van de termijnen.
3.18.
Al met al is dus € 67,48 toewijsbaar aan achterstallige termijnen, plus € 7,50 voor gekoppelde artikelen, vermeerderd met de wettelijke rente over de toewijsbare bedragen vanaf de respectievelijke vervaldata van de termijnen.
3.19.
Hoewel een deel van de vordering wordt afgewezen, is de eisende partij wel terecht tot dagvaarden overgegaan. Gebleken is immers dat zij een vordering op de gedaagde partij heeft, die zonder gerechtelijke procedure niet werd betaald. Om die reden wordt de gedaagde partij in de proceskosten (inclusief nakosten) veroordeeld. Maar omdat een gedeelte van de vordering wordt afgewezen, wordt het toewijsbare salaris voor de gemachtigde van de eisende partij afgestemd om het toewijsbare deel van de vordering. De proceskosten van de eisende partij worden begroot op:
- dagvaarding € 113,54
- griffierecht € 130,00
- salaris gemachtigde € 40,00 (1 punt x tarief € 40,00)
- nakosten € 20,00
Totaal € 303,54

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt de gedaagde partij om tegen bewijs van kwijting € 74,98 aan de eisende partij te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de respectieve vervaldatum van de onderliggende abonnementstermijnen tot de voldoening;
4.2.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van de proceskosten van € 303,54, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als de gedaagde partij niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, moet de gedaagde partij ook de kosten van betekening betalen;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P. van Tricht, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 april 2024.