ECLI:NL:RBMNE:2024:3527

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
10895171 \ UC EXPL 24-593
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve toetsing van een online sportschoolabonnement en de gevolgen van onredelijk bezwarende contractsbepalingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 3 april 2024 een verstekvonnis gewezen in een geschil tussen een besloten vennootschap, eiseres, en een consument, gedaagde. De eiseres had een vordering ingesteld tegen de gedaagde partij, die een online sportschoolabonnement had afgesloten voor een jaar. De gedaagde had een betalingsachterstand laten ontstaan en de eiseres vorderde betaling van de openstaande termijnen, vermeerderd met rente en incassokosten. De kantonrechter heeft ambtshalve de naleving van de informatieplichten en de redelijkheid van de contractuele bepalingen beoordeeld. Hierbij werd vastgesteld dat de eiseres niet aan haar informatieplicht had voldaan, wat leidde tot een vermindering van de betalingsverplichting van de gedaagde met 25%. Daarnaast werd een beding in de algemene voorwaarden, dat de eiseres het abonnement bij betalingsverzuim tussentijds kon beëindigen, als onredelijk bezwarend geacht en vernietigd. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde slechts een deel van de vordering moest voldoen, en dat de eiseres geen recht had op de gevorderde incassokosten. Uiteindelijk werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 67,48, vermeerderd met wettelijke rente, en tot betaling van de proceskosten van € 303,54.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10895171 UC EXPL 24-593 CD/942
Verstekvonnis van 3 april 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V. h.o.d.n. [handelsnaam],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: Snijder Incasso en Gerechtsdeurwaarders,
tegen:
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
De eisende partij heeft een dagvaarding uitgebracht. Zij heeft gevorderd dat de kantonrechter de gedaagde partij veroordeelt om een bedrag aan de eisende partij te betalen, vermeerderd met rente en een vergoeding voor gemaakte kosten, zoals in de dagvaarding is omschreven.
1.2.
De gedaagde partij heeft daar niet (op tijd) op gereageerd en niet gevraagd om op een later moment alsnog te mogen reageren. Daarom heeft de kantonrechter verstek verleend tegen de gedaagde partij.
1.3.
Daarop volgt nu dit vonnis.

2.De feiten

2.1.
De gedaagde partij heeft op 28 januari 2022 online een sportschoolabonnement afgesloten bij de eisende partij. Met dat abonnement kon de gedaagde partij eerst enkele weken gratis sporten, en daarna, vanaf 11 maart 2022, een jaar lang voor € 29,99 per vier weken. Op enig moment heeft de gedaagde partij een betalingsachterstand laten ontstaan.
2.2.
Aan het eind van het overeengekomen abonnementsjaar, op 3 maart 2023, heeft de gemachtigde van de eisende partij een aanmaningsbrief naar de gedaagde partij gestuurd, waarin aanspraak wordt gemaakt op betaling van alle openstaande termijnen. Partijen hebben toen een betalingsregeling met elkaar afgesproken, maar ondanks die regeling heeft de gedaagde partij de achterstand niet ingelost.
2.3.
De eisende partij vordert nu dat de gedaagde partij wordt veroordeeld om alle openstaande termijnen (ter waarde van in totaal € 269,91) aan haar te betalen, vermeerderd met rente en een vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten. De eisende partij stelt zich daarbij primair op het standpunt dat de gedaagde partij haar contractuele betalingsverplichting moet nakomen. Subsidiair stelt de eisende partij zich op het standpunt dat de overeenkomst moet worden ontbonden op de verzuimdatum (overigens zonder toe te lichten wanneer het verzuim zou zijn ingetreden) en dat de gedaagde partij de daardoor ontstane schade aan de eisende partij moet vergoeden. Volgens de eisende partij kan die schade worden begroot op de waarde van de openstaande termijnen.

3.De beoordeling

3.1.
De vordering is gebaseerd op een overeenkomst tussen een professionele partij, handelend in de uitoefening van haar beroep of bedrijf, de eisende partij, en een consument, de gedaagde partij. Op zo’n overeenkomst zijn consumentenbeschermende bepalingen van toepassing. Sommige van die bepalingen worden zo belangrijk gevonden dat de kantonrechter ambtshalve moet beoordelen of die zijn nageleefd. Zo niet, dan moet de kantonrechter daar, eveneens ambtshalve, consequenties aan verbinden.
3.2.
De kantonrechter moet allereerst ambtshalve beoordelen of de professionele partij de nodige informatie aan de consument heeft verstrekt. In dit geval, waarin de overeenkomst online is gesloten, zijn de informatieplichten van de artikelen 6:230m en 6:230v van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing. De kantonrechter kan niet vaststellen of alle toepasselijke essentiële informatieplichten zijn nageleefd, omdat de bij de dagvaarding gevoegde printscreens van het bestelproces slecht leesbaar zijn. Bovendien is bij de dagvaarding alleen een format van een bevestigingsmail is gevoegd, waardoor de kantonrechter niet kan vaststellen dat alle noodzakelijke informatie daadwerkelijk op een duurzame gegevensdrager aan de gedaagde partij is bevestigd. In dat verband is ook relevant dat een link naar een online vindplaats van toepasselijke algemene voorwaarden niet geldt als de verstrekking van die algemene voorwaarden op een duurzame gegevensdrager.
3.3.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677, blijkt dat een sanctie op zijn plaats is. Onder verwijzing naar de Richtlijn Sanctiemodel essentiële informatieplichten, te raadplegen op www.rechtspraak.nl, vermindert de kantonrechter de betalingsverplichting van de gedaagde partij met 25%. De omvang van de resterende betalingsverplichting wordt hierna nog vastgesteld.
3.4.
De kantonrechter moet ook ambtshalve beoordelen of in de overeenkomst en de daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden geen bedingen zijn opgenomen die onredelijk bezwarend zijn voor consumenten, als bedoeld in artikel 6:233 onder a BW.
3.5.
In dit geval gaat het vooral om artikel 5g van de toepasselijke algemene voorwaarden. De eisende partij heeft in artikel 5g van de algemene voorwaarden bedongen dat zij de overeenkomst in geval van betalingsverzuim met onmiddellijke ingang tussentijds kan beëindigen, terwijl de consument wel het volledige overeengekomen abonnementsgeld en incassokosten moet betalen.
3.6.
In dat verband is van belang dat uit de bij de dagvaarding gevoegde bijlagen kan worden afgeleid dat de gedaagde partij in deze procedure alleen de eerste vier termijnen heeft betaald, dat de gedaagde partij daarna is opgehouden met betalen en de sportschool van de eisende partij ook niet meer heeft bezocht (het toegangspasje is toen in ieder geval niet meer gescand).
3.7.
Overigens kan uit de bijlagen bij de dagvaarding worden afgeleid dat de aanmaning van 3 maart 2023 niet de eerste brief over de betalingsachterstand was, maar dat al op 24 augustus 2022 al een eerste brief (“reminder cost”) aan de gedaagde partij is gestuurd, op 26 oktober 2022 gevolgd door een tweede brief. De eisende partij heeft in haar dagvaarding ten onrechte geen aandacht aan deze brieven besteed en zij heeft die, hoewel dat wel van haar had mogen worden verwacht, ook niet bij de dagvaarding gevoegd. Dat moet de eisende partij gelet op de artikelen 21 en 111 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden tegengeworpen.
3.8.
Het is de kantonrechter uit andere procedures bekend dat de eisende partij daadwerkelijk gebruik maakt van het beding in artikel 5g van de algemene voorwaarden, om overeenkomsten in geval van betalingsverzuim te beëindigen. Daarom kan, nu relevante correspondentie niet in het geding is gebracht, niet worden uitgesloten dat juist in die correspondentie de overeenkomst met de gedaagde partij tussentijds is beëindigd, ook omdat de gedaagde partij de sportschool van de eisende partij vervolgens niet meer heeft bezocht.
3.9.
Omdat het tegendeel niet kan worden vastgesteld, houdt de kantonrechter het ervoor dat de eisende partij de overeenkomst daadwerkelijk tussentijds zal hebben beëindigd, en wel nadat drie termijnen onbetaald waren verstreken. Die drie termijnen zijn op zich toewijsbaar op grond van de overeenkomst – zij het dat de gedaagde partij vanwege de in overweging 3.3. genoemde sanctie slechts 75% van iedere termijn hoeft te betalen, dus 3 x 0,75 x € 29,99 = € 67,48.
3.10.
De resterende gevorderde termijnen, die dateren van na de tussentijdse beëindiging, worden afgewezen. Die termijnen moeten namelijk worden geacht te zijn gebaseerd op het beding in artikel 5g van de algemene voorwaarden. Dat beding verplicht consumenten zoals de gedaagde partij om tot het einde van de overeengekomen abonnementsduur alle abonnementsgelden te blijven betalen, terwijl het abonnement niet meer bestaat. Het beding komt er dus feitelijk op neer dat de gedaagde partij volledig aan zijn verplichtingen moet voldoen, maar daar helemaal niets voor terugkrijgt. Het beding verstoort het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen voor partijen dan ook aanzienlijk, en wel ten nadele van de gedaagde partij. Dat maakt het beding onredelijk bezwarend en om die reden wordt het door de kantonrechter vernietigd. Als gevolg daarvan moeten de resterende gevorderde termijnen worden afgewezen.
3.11.
De eisende partij maakt voorts aanspraak op vergoeding van gemaakte buitengerechtelijke incassokosten. In het al genoemde artikel 5g van de algemene voorwaarden heeft zij ook bedongen dat zij incassokosten in rekening kan brengen vanaf het moment waarop een consument in verzuim is met zijn betalingsverplichting. In artikel 6:96 lid 6 BW heeft de wetgever echter benadrukt – en dat is in een uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2704) nog eens verduidelijkt – dat een incassokostenvergoeding niet meteen is verschuldigd, maar dat na het intreden van het verzuim éérst nog een aanmaningsbrief, de zogenoemde veertiendagenbrief, moet worden verstuurd, waarin een termijn van veertien dagen (gerekend vanaf de dag na ontvangst van de aanmaning door de consument) moet worden vermeld, waarbinnen het verschuldigde bedrag nog zonder extra kosten kan worden betaald. Pas als die veertiendagentermijn ongebruikt is verstreken mogen incassokosten in rekening worden gebracht.
3.12.
Het beding in artikel 5g van de algemene voorwaarden wijkt ten nadele van consumenten aanzienlijk af van de wettelijke incassokostenregeling en is daarmee onredelijk bezwarend. Om die reden wordt het beding ook vernietigd voor zover het de verschuldigdheid van incassokosten betreft en wordt ook de gevorderde incassokostenvergoeding afgewezen.
3.13.
De gevorderde wettelijke rente over de toewijsbare hoofdsom is wel toewijsbaar, zij het dat de eisende partij de tot aan de dagvaarding vervallen rente heeft berekend over een te hoge (want deels afgewezen) hoofdsom. De wettelijke rente zal worden toegewezen over de achterstallige termijnen vanaf de vervaldatum van de termijnen.
3.14.
Al met al is dus, zie overweging 3.9., € 67,48 toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de respectievelijke vervaldata van de termijnen (€ 22,49 per termijn).
3.15.
Hoewel een deel van de vordering wordt afgewezen, is de eisende partij wel terecht tot dagvaarden overgegaan. Gebleken is immers dat zij een vordering op de gedaagde partij heeft, die zonder gerechtelijke procedure niet werd betaald. Om die reden wordt de gedaagde partij in de proceskosten (inclusief nakosten) veroordeeld. Maar omdat een gedeelte van de vordering wordt afgewezen, dient het griffierecht voor zover dit meer is dan € 130,00 als onnodig veroorzaakt voor rekening van de eisende partij te blijven. Ook het toewijsbare salaris voor de gemachtigde van de eisende partij wordt afgestemd op het toewijsbare deel van de vordering.
3.16.
De proceskosten van de eisende partij worden begroot op:
- dagvaarding € 113,54
- griffierecht € 130,00
- salaris gemachtigde € 40,00 (1 punt x tarief € 40,00)
- nakosten € 20,00
Totaal € 303,54

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt de gedaagde partij om tegen bewijs van kwijting € 67,48 aan de eisende partij te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de respectieve vervaldatum van de onderliggende abonnementstermijnen tot de voldoening;
4.2.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van de proceskosten van € 303,54, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als de gedaagde partij niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, moet de gedaagde partij ook de kosten van betekening betalen;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P. van Tricht, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 april 2024.