ECLI:NL:RBMNE:2024:6412

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
UTR 24/87
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering wegens gebrek aan nieuwe feiten of omstandigheden

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een bijstandsuitkering door het dagelijks bestuur van de RDWI. Eiseres had samen met haar partner op 13 februari 2023 een bijstandsuitkering aangevraagd, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat zij niet voldeden aan de voorwaarden van de Participatiewet. De RDWI stelde vast dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de afwijzing konden rechtvaardigen. Eiseres diende op 17 augustus 2023 opnieuw een aanvraag in, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat er geen nieuwe informatie was die de eerdere afwijzing kon onderbouwen. Eiseres voerde aan dat haar financiële situatie was veranderd, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet voldoende bewijs had geleverd om dit te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de RDWI terecht had beslist dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren en verklaarde het beroep ongegrond. Eiseres kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/87

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 september 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. V.C.D. Klaassen),
en

het dagelijks bestuur van de RDWI, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Hoekerd).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag voor bijstandsuitkering.
1.1.
Eiseres heeft samen met [A] (hierna: [A] ) op 13 februari 2023 voor het eerst een bijstandsuitkering aangevraagd. Deze aanvraag is door verweerder (hierna: RDWI) afgewezen omdat eiseres en [A] , met wie zij een gezamenlijke huishouding voert, niet voldoen aan de voorwaarden voor een bijstandsuitkering zoals in de Participatiewet (Pw) staat vermeld. Het is niet gebleken dat zij en in zodanige omstandigheden dreigen te geraken dat zij niet over middelen kunnen beschikken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
1.2.
Eiseres en [A] hebben op 17 augustus 2023 opnieuw een bijstandsuitkering aangevraagd. Bij besluit van 16 september 2023 (het primaire besluit) heeft de RDWI deze aanvraag niet in behandeling genomen omdat niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden sinds de vorige aanvraag. Het inkomen van eiseres en [A] is nog steeds meer dan de gezamenlijk geldende bijstandsnorm.
1.3.
Eiseres en [A] hebben tegen het primaire besluit bezwaar ingediend.
1.4.
Bij besluit van 8 november 2023 (het bestreden besluit) heeft de RDWI besloten bij het primaire besluit te blijven en de aanvraag niet in behandeling te nemen omdat niet is aangetoond dat er sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden.
1.5.
Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en heeft daartegen beroep ingesteld.
1.6.
De RDWI heeft een verweerschrift ingediend.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep op 7 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de RDWI.

Beoordeling door de rechtbank

Standpunt van eiseres
2. Eiseres stelt dat er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden sinds de aanvraag voor bijstandsuitkering van 13 februari 2023 (hierna: de aanvraag) omdat de financiële situatie van haar en [A] is gewijzigd. Dat blijkt uit de door overgelegde documenten. De bedragen die zijn overgemaakt op de rekening van eiseres zijn leningen die bestemd waren voor het levensonderhoud van eiseres en haar kinderen. Deze bedragen moeten worden terugbetaald. Deze leningen kunnen daarom niet aangemerkt worden als inkomsten. Dat de overeenkomsten waaruit blijkt dat dit terugbetaald moet worden, pas zijn opgesteld nadat de RDWI hier om vroeg, doet niets af aan de waarde van deze overeenkomst. Verder heeft eiseres ook niet van elke lening een overeenkomst op laten stellen, omdat dit volgens haar nergens toe zou leiden.
Beoordelingskader
3. De RDWI heeft op de aanvraag beslist op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Hieronder moet worden verstaan feiten en omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4. Daarnaast moet volgens vaste rechtspraak [1] van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) een persoon die een aanvraag voor een bijstandsuitkering doet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die tot inwilliging van deze aanvraag zouden moeten leiden. In dat kader moet de aanvraag de nodige duidelijkheid verschaffen en de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens overleggen. Voor de beoordeling of de aanvrager in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert is de financiële situatie van de aanvraag een essentieel gegeven.
5. Als een betrokkene onvoldoende middelen heeft, in de zin van artikel 31, eerste lid van de Pw, kan hij in aanmerking komen voor een bijstandsuitkering. Onder middelen wordt verstaan alle vermogens-en inkomensbestanddelen waarover betrokkenen beschikken of redelijkerwijs over kunnen beschikking. Daartoe wordt mede gerekend middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de betrokkene door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. Verder volgt uit artikel 32, eerste lid, van de Pw, dat bepaalde middelen als inkomen worden gezien. Uit vaste rechtspraak [2] van de CRvB volgt dat bedragen die contant zijn gestort en bedragen die zijn overgemaakt door derden naar een bankrekening van een bijstandontvanger in beginsel worden beschouwd als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Pw. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door betrokkenen kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand worden gedaan, is er ook sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid van de Pw.
Daarbij komt dat een geldlening niet is uitgezonderd van het middelenbegrip in artikel 31, tweede lid, van de Pw. Uit vaste rechtspraak [3] volgt dat periodieke betalingen van derden, waaronder familieleden, aan bijstandontvangers – ongeacht in welke vorm deze worden verstrekt en waarover vrijelijk kan worden beschikt – als inkomen van de bijstandontvanger worden aangemerkt. Dat bij een aannemelijk gemaakte lening de schuldenlast van de betrokkene toeneemt, is - in gevallen waarin geen sprake is van een als vermogen aan te merken middel – niet van belang. Hetzelfde geldt voor de vraag of aan de lening een daadwerkelijke terugbetalingsverplichting is verbonden.
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank oordeelt dat de RDWI terecht heeft beslist dat er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. In de periode van de eerste bijstandsaanvraag van eiseres en [A] (1 december 2022 tot en met 21 mei 2023) was het geschatte bedrag dat zij gemiddeld per maand bijgeschreven kregen op hun bankrekening € 11.225,50. In de periode van de tweede bijstandsaanvraag (1 mei 2023 tot en met 18 augustus 2023) was het geschatte bedrag dat zij gemiddeld per maand op hun bankrekening bijgeschreven kregen
€ 11.627,90. Deze bedragen liggen ruim boven de bijstandsnorm. Eiseres heeft daarbij op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat de bedragen die zij en [A] op hun bankrekening gestort kregen leningen zijn, terwijl het wel aan haar is om dit aannemelijk te maken. Eiseres heeft enkel een overeenkomst van [bedrijf] overgelegd. Deze overeenkomst is echter ook al tijdens de eerste aanvraag voor een bijstanduitkering overgelegd en is dus niet nieuw. De RDWI heeft ter zitting toegelicht dat deze overeenkomst ook niet zonder meer als leningsovereenkomst kan worden aangemerkt omdat [B] de eigenaar is van deze B.V. en hij ook persoonlijk – dat wil zeggen op eigen naam - verschillende bedragen heeft overgemaakt naar de bankrekening van eiseres en/of [A] onder verschillende omschrijvingen (bijvoorbeeld cadeau, vakantie of lening). De rechtbank kan deze motivering van de RDWI volgen.
Dat eiseres verder aanvoert dat het nergens toe zou leiden om achteraf alsnog leningsovereenkomsten op te stellen, kan de rechtbank niet volgen. Dit zou in elk geval als bewijs kunnen gelden en daarmee zou aannemelijk kunnen worden gemaakt dat er sprake is van geldleningen.
Ter zitting heeft de RDWI verder toegelicht dat tijdens het gesprek in de bezwaarfase eiseres heeft medegedeeld dat zij schulden heeft en dat deze schulden door het niet ontvangen van een bijstandsuitkering groter zijn geworden. De rechtbank kan de RDWI echter volgen in zijn standpunt dat deze schulden niet aangemerkt kunnen worden als nieuwe feiten en omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb, omdat eiseres dit op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
Nu eiseres geen enkel document heeft overgelegd waaruit blijkt dat er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden of dat er sprake is van geldleningen is niet gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden als in artikel 4:6 van de Awb. De RDWI mocht daarom beslissen om de aanvraag om een bijstandsuitkering niet in behandeling te nemen. De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 september 2024.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 augustus 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1291.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1450 en de uitspraak van 21 februari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:315.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY9138 en de uitspraak van 21 februari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:315.