7.2De rechtbank stelt voorop dat voor de beslechting van een geschil over een bestraffende sanctie in eerste aanleg het uitgangspunt is dat deze binnen een redelijke termijn plaatsvindt als de rechtbank binnen twee jaar nadat die termijn is gaan lopen uitspraak doet. De termijn gaat lopen op het moment dat het betrokken bestuursorgaan jegens de beboete een handeling verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting mag ontlenen dat het bestuursorgaan een boete zal opleggen. Dat is hier het boetevoornemen van 23 augustus 2022. Bij uitspraak van vandaag – 25 november 2024 – heeft de rechtbank op het beroep beslist. Dit betekent dat de redelijke termijn van twee jaar is overschreden met drie maanden. De rechtbank ziet daarom aanleiding de boete van € 15.592,50 met 5% te matigen. De boete komt daarmee uit op een bedrag van € 14.812,88.
Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het besluit op bezwaar en herroept het boetebesluit voor zover die zien op de boetehoogte. De rechtbank voorziet zelf in de zaak door de boete vast te stellen op € 14.812,88 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit op bezwaar.
Omdat het beroep gegrond is, moet de minister het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt zij een vergoeding van haar proceskosten in de bezwaar- en de beroepsprocedure.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. Eiseres heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.998,-.
- verklaart het beroep tegen het besluit van 27 juli 2023 gegrond;
- vernietigt het besluit van 27 juli 2023 voor wat betreft de hoogte van de boete;
- herroept het besluit van 28 september 2022 voor wat betreft de hoogte van de boete;
- stelt de boete vast op € 14.812,88 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde deel van het besluit van 27 juli 2023;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 2.998,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Pruntel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.