ECLI:NL:RBMNE:2024:6866

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
UTR 23/4364
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens overtreding van artikel 7.5 van het Arbobesluit na arbeidsongeval met geamputeerde duim

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 november 2024, wordt het beroep van eiseres, een B.V., tegen een opgelegde bestuurlijke boete van € 18.900,- door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beoordeeld. De boete was opgelegd wegens een overtreding van artikel 7.5, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit) na een arbeidsongeval op 8 juni 2020, waarbij de duim van een medewerker geamputeerd werd door een glasplaat die van een rollenbaan viel. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht een boete heeft opgelegd, maar ziet aanleiding om deze te matigen. De rechtbank erkent dat eiseres na de overtreding adequate maatregelen heeft getroffen, zoals het stilleggen van de machine en het repareren van de rollenbaan. De rechtbank matigt de boete met 12,5% voor deze maatregelen en met 5% vanwege de lange tijd tussen het boeterapport en de boeteoplegging. Uiteindelijk wordt de boete vastgesteld op € 14.812,88. De rechtbank vernietigt het besluit van de minister voor wat betreft de hoogte van de boete en bepaalt dat de minister het griffierecht van € 365,- en proceskosten van € 2.998,- aan eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4364
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 november 2024 in de zaak tussen
[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. E.P. Ceulen),
en
de minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid,
(gemachtigde: mr. A.M. Pelgrim).
Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen een aan haar opgelegde bestuurlijke boete vanwege overtreding van artikel 7.5, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit (het Arbobesluit).
Op 8 juni 2020 heeft er bij eiseres een arbeidsongeval plaatsgevonden. Een medewerker van eiseres werkte op dat moment met een glasslijpmachine. Hierbij werden glazen platen door de glasslijpmachine geleid over een rollenbaan. Een glasplaat die al door de glasslijpmachine was bewerkt, is van de rollenbaan omgevallen en heeft de duim van de medewerker geraakt. De duim van de medewerker is geamputeerd en er later weer aangezet. Voor de behandeling is de medewerker vijf dagen in het ziekenhuis opgenomen geweest. Naar aanleiding van dit ongeval hebben arbeidsinspecteurs onderzoek gedaan. De inspecteurs hebben hun bevindingen en hun conclusie neergelegd in het boeterapport van 18 oktober 2021.
Met het besluit van 28 september 2022 (het primaire besluit) krijgt eiseres van de minister een boete van € 18.900,- opgelegd. Met het bestreden besluit van 27 juli 2023 op het bezwaar van eiseres blijft de minister bij de boeteoplegging, maar matigt hij deze boete met 5% naar € 17.955,- omdat er tussen de afronding van het boeterapport en de toezending van de kennisgeving meer dan een half jaar tijd is verstreken.
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 29 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [bestuurder] als bestuurder van eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.
Beoordeling door de rechtbank

1.Samenvatting

1.1
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister terecht aan eiseres een boete heeft opgelegd voor overtreding van artikel 7.5, eerste lid, van het Arbobesluit. Wel ziet de rechtbank aanleiding om de boete verder te matigen met 12,5% vanwege de getroffen adequate maatregelen na de overtreding en met 5% vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank licht dit oordeel hieronder toe.

2.Herhaald en ingelast

2.1
De rechtbank stelt allereerst vast dat voor zover eiseres in haar beroepschrift verwijst naar de zienswijze en het bezwaarschrift en die als herhaald en ingelast beschouwt, de rechtbank hieraan voorbij gaat. Het is aan eiseres om in de beroepsgronden aan te geven in welke zin de minister is tekortgeschoten. De enkele verwijzing naar eerdere stukken kunnen dan ook niet leiden tot vernietiging van het besluit.

3.Zorgvuldigheid van het onderzoek

3.1
Eiseres voert aan dat het onderzoek door de arbeidsinspectie onzorgvuldig en in strijd met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is geweest. De bestuurder van eiseres is verhoord door een inspecteur die niet bij het eerdere onderzoek was betrokken, die niet de tijd nam voor het verhoor en vervolgens vanwege een privé-afspraak weg moest. De bestuurder kreeg niet de gelegenheid om op dat moment zijn verklaring na te lezen en eventuele correcties door te geven. Zijn verklaring werd later opgemaakt en aan hem voorgelegd en bleek toen vol met fouten te staan. De bestuurder heeft weliswaar de gelegenheid gekregen om zijn reactie op de verklaring te geven (die aan de verklaring is gehecht) maar dit vindt eiseres onvoldoende. Eiseres is bovendien niet gebleken dat de minister bij het primaire besluit of het besluit op bezwaar rekening heeft gehouden met deze reactie. Om die reden mag er geen boete worden opgelegd.
3.2
De rechtbank stelt voorop dat zij ziet dat de gang van zaken tijdens het onderzoek van de arbeidsinspectie eiseres dwars zit. Het gaat eiseres dan vooral op de manier waarop het verhoor is gegaan. De rechtbank begrijpt dit. Door de minister is ook bevestigd dat de gang van zaken geen schoonheidsprijs verdient. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor eiseres op dit punt, ziet de rechtbank hierin geen grond voor herroeping van de boete. De verklaring van de bestuurder ligt namelijk niet als bewijs ten grondslag aan de door de minister vastgestelde overtreding. Bovendien is de rechtbank niet gebleken dat de minister in de bezwaarfase geen aandacht heeft gehad voor de gang van zaken en de ingestuurde reactie van de bestuurder. Van enige onzorgvuldigheid of een motiveringsgebrek in het besluit op bezwaar is daarom geen sprake.

4.Is er sprake van een overtreding?

Lex certa beginsel
4.1
Eiseres voert aan dat er geen sprake is van een overtreding van artikel 7.5, eerste lid, van het Arbobesluit. Artikel 7.5, eerste lid, van het Arbobesluit bevat een open norm en schrijft niet voor welke maatregelen moeten worden getroffen, wat toereikend onderhoud is en wat een zodanige staat van onderhoud van een arbeidsmiddel is dat gevaar voor veiligheid zoveel mogelijk wordt voorkomen. Eiseres deed periodiek onderhoud aan de glasslijpmachine in kwestie conform de handleiding van de glasslijpmachine en de gebruikelijke voorschriften in de glasbranche, zoals de Arbocatalogus. In die voorschriften stond echter niets over het controleren van de rollers op de rollenbaan. Ook de heer [A] , veiligheidsdeskundige in de glasbranche, bevestigt dat het risico op omvallen van glasplaten door een niet functionerende geleidingsrol nooit is onderkend. Eerst na het arbeidsongeval bij eiseres is het onderhoud aan de rollers van een rollenbaan in de checklist bij de Arbocatalogus is opgenomen. Dit betekent volgens eiseres dat het niet voorzienbaar was dat het niet onderhouden en/of controleren van de rollers van de rollenbaan tot overtreding van artikel 7.5, eerste lid, van het Arbobesluit zou leiden. Het opleggen van een boete vanwege overtreding van dit artikel is daarom in strijd met het legaliteitsbeginsel of, zo begrijpt de rechtbank, het lex certa beginsel [1] .
4.2
De rechtbank overweegt het volgende. Eiseres moet, gelet op van artikel 7.5, eerste lid, van het Arbobesluit, de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat haar arbeidsmiddelen tijdens de gehele arbeidsduur door toereikend onderhoud in een zodanige staat worden gehouden, dat gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers zoveel mogelijk wordt voorkomen. Deze bepaling verplicht eiseres niet tot het nemen van álle denkbare maatregelen ter voorkoming van elk gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers. In het Arbobesluit is ook niet bepaald op welke specifieke wijze eiseres aan deze open norm moet voldoen en het is dus in beginsel aan eiseres zelf om te bepalen welke maatregelen zij neemt. Het enkele feit dat de norm van artikel 7.5, eerste lid van het Arbobesluit een open norm is, betekent op zichzelf dus niet dat deze norm daarmee in strijd is met het lex certa beginsel of het legaliteitsbeginsel. Niet in alle werksituaties zijn namelijk dezelfde maatregelen nodig en geschikt zijn om de veiligheid van werknemers te waarborgen. Dit vereist het nodige maatwerk. Het is dus aan de werkgever zelf om te bepalen welke maatregelen hij neemt, ter voorkoming van het gevaar dat zich in zijn specifieke werksituatie kan voordoen.
4.3
Wat nodig is om te voldoen aan de arbeidsomstandighedenregels wordt weliswaar tot op zekere hoogte ingevuld door de Arbocatalogus, maar die catalogus is niet bedoeld om dekkend te zijn. Dat kan ook niet, gelet op het bovengenoemde uitgangspunt dat maatwerk nodig is en het daarom aan de werkgever is om de voor de specifieke werksituatie nodige maatregelen te nemen. Dat controle van de rollers van de rollenbaan van de glasslijpmachine niet in de handleiding van de fabrikant of de Arbocatalogus stond, betekent daarom niet dat eiseres erop mocht vertrouwen dat zij geen boete zou krijgen als zij die rollers niet onderhield. Datzelfde geldt voor de verklaring van de heer [A] dat het risico op omvallen van glasplaten vanwege een defecte roller niet eerder is onderkend.
4.4
De rechtbank is daarom van oordeel dat het opleggen van een boete vanwege overtreding van artikel 7.5, eerste lid, van het Arbobesluit niet in strijd is met het lex certa beginsel of legaliteitsbeginsel.
Onderhoud in de zin van artikel 7.5, eerste lid, van het Arbobesluit
4.5
Eiseres voert verder aan dat het arbeidsongeval niet is veroorzaakt door een defecte roller van de rollenbaan, maar door een ongelukkige combinatie tussen de afmetingen van de betreffende glasplaat en het handelen van de werknemer. Glasplaten met de gebruikelijke afmetingen zouden niet zijn blijven steken op de defecte roller. Bovendien wijst ook de praktijk uit dat er veel glasplaten over rollenbanen gaan met defecte of ontbrekende rollers, zonder dat dit tot vallende glasplaten leidt. Volgens eiseres heeft zij daarom artikel 7.5, eerste lid, van het Arbobesluit niet overtreden.
4.6
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat er geen onderhoud werd uitgevoerd aan de rollers van de rollenbaan van de glasslijpmachine. Eiseres stelt alleen dat dit ook niet hoeft om aan artikel 7.5, eerste lid, van het Arbobesluit te voldoen. De rechtbank ziet dat anders. Zoals gezegd, schrijft artikel 7.5, eerste lid, van het Arbobesluit voor dat de werkgever de nodige maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat haar arbeidsmiddelen tijdens de gehele arbeidsduur door toereikend onderhoud in een zodanige staat worden gehouden, dat gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers zoveel mogelijk wordt voorkomen. Onderhoud aan de rollers van de rollenbaan waarover de glasplaten worden getransporteerd, is onderhoud dat moet worden gedaan om de glasslijpmachine in een zodanige staat te houden dat het gevaar voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers zoveel mogelijk wordt voorkomen. Door onderhoud aan de rollers worden immers defecte rollers voorkomen, zodat er ook geen glasplaten op een defecte roller blijven steken en omvallen. Dat eiseres stelt dat het omvallen van de glasplaat vooral is veroorzaakt door de afmetingen van de glasplaat, maakt dat niet anders. In de praktijk van eiseres werden kennelijk destijds glasplaten met dergelijke afmetingen getransporteerd over de rollenbaan. De minister heeft terecht op de zitting gezegd dat uit artikel 7.5, eerste lid, van het Arbobesluit dan volgt dat het aan de werkgever is om de glasslijpmachine in zodanige staat te houden dat ook die glasplaten zo min mogelijk gevaar opleveren voor de werknemers. Dat is hier niet gebeurd, want de rollers zijn niet onderhouden. Dat het vallen van de glasplaat te wijten is aan de werknemer die de glasslijpmachine bediende, is de rechtbank daarnaast niet gebleken.
4.7
Kortom: de minister heeft terecht vastgesteld dat eiseres artikel 7.5, eerste lid, van het Arbobesluit heeft overtreden.

5.Mocht de minister aan eiseres een boete opleggen?

Verwijtbaarheid
5.1
Volgens eiseres valt haar geen verwijt te maken omdat het ongeval het gevolg is van een onvoorzien risico dat intrad door een samenloop van omstandigheden, zoals hierboven ook al is weergegeven. Verder meent eiseres dat de reikwijdte van het materiële zorgvuldigheidsbeginsel en artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet zo beperkt mag worden uitgelegd dat zij alleen aan haar inspanningsverplichting heeft voldaan als zij een maatregel bij de bron zou hebben getroffen, namelijk het periodiek onderhoud aan de rollenbaan van de glasslijpmachine en alle andere inspanningen daarop had afgestemd.
5.2
De rechtbank stelt voorop dat in situaties waarin verwijtbaarheid volledig ontbreekt er geen grond bestaat voor boeteoplegging. Die situatie doet zich in elk geval voor als de overtreder aannemelijk heeft gemaakt dat hij al wat redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om de overtreding te voorkomen. Een verminderde mate van verwijtbaarheid kan aanleiding geven de opgelegde boete te matigen. Dit volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). [2]
5.3
Naar het oordeel van de rechtbank mocht de minister zich op het standpunt stellen dat eiseres niet al wat redelijkerwijs mogelijk is, heeft gedaan om de overtreding te voorkomen. Om de overtreding te voorkomen had eiseres de rollers moeten onderhouden. Dat heeft zij niet gedaan. De rechtbank begrijpt dat dit dubbelop voelt, want het niet onderhouden van de rollers betekent dus zowel dat er een overtreding is als dat niet iedere verwijtbaarheid ontbreekt. Dat dit het gevolg is van het niet onderhouden van de rollers, is echter niet in strijd met artikel 5:41 van de Awb of het gevolg van een te beperkte uitleg van dat artikel. Er doet zich gewoonweg niet de situatie voor dat de verwijtbaarheid volledig ontbreekt.
Gedifferentieerde aanpak ongevalsonderzoek
5.4
Eiseres wijst erop dat sinds 14 juni 2024 de Beleidsregel werkgeversrapportage onderzoek arbeidsongevallen (beleidsregel werkgeversrapportage) van kracht is. In deze beleidsregel is opgenomen dat er na een melding van een arbeidsongeval niet altijd direct een boetetraject wordt opgestart, maar in sommige gevallen een alternatief traject wordt gevolgd waarin de werkgever zelf een onderzoek doet, een rapportage daarvan opstelt en een verbeterplan indient bij de toezichthouder. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de beleidsregel werkgeversrapportage zijn er diverse pilots (waaronder een experimenteerjaar) geweest. Eiseres vindt het in strijd met het gelijkheidsbeginsel dat zij een boete heeft gekregen, terwijl op anderen – bij wijze van een pilot – de gedifferentieerde aanpak is toegepast. In dat licht wil eiseres onderbouwen dat ook zij in een pilot had moeten worden opgenomen, maar zij heeft geen documenten van de minister gekregen over de toegangscriteria voor de pilot. Zij vraagt de rechtbank daarom om de minister op te dragen alsnog die documenten als op de zaak betrekking hebbende stukken in te dienen.
5.5
De rechtbank ziet daarvoor geen aanleiding. De minister besluit op basis van de geldende wet- en regelgeving of er een boete wordt opgelegd voor overtreding van het Arbobesluit. Dat er vooruitlopend op de beleidsregel werkgeversrapportage pilots zijn geweest waarin een andere aanpak is toegepast, betekent niet dat die andere aanpak ook voor eiseres moest gelden. De minister heeft op de zitting toegelicht dat op het moment van het arbeidsongeval – en daarmee de start van een onderzoek – werd bepaald of een bedrijf voor een pilot in aanmerking kwam. Uit de toelichting op de beleidsregel werkgeversrapportage volgt dat er ten tijde van het arbeidsongeval bij eiseres geen pilot liep. Omdat er geen pilot was, kon eiseres hieraan ook niet deelnemen. Het doet er daarom niet toe welke criteria er golden voor de pilots die op andere momenten liepen. Ook voor een beroep op het gelijkheidsbeginsel is het niet nodig om over die criteria te beschikken. In gevallen waarin geen pilot liep, werden net als bij eiseres boetes opgelegd. Die gelijke gevallen zijn dus niet ongelijk behandeld.
5.6
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. De minister heeft aan eiseres een boete mogen opleggen.

6.Boetehoogte

De maatregelen van eiseres
6.1
Eiseres wijst er op dat – als er al verwijtbaarheid moet worden aangenomen – zij verminderd verwijtbaar heeft gehandeld. Zij heeft inspanningen verricht om het ongeval te voorkomen. Zo heeft zij onderhoud gepleegd aan de glasslijpmachine, zijn er randvoorwaarden gecreëerd voor een veilige werkwijze en een veilige werkplek door de werknemers op te leiden en instructies te geven en heeft zij adequaat toezicht gehouden. Eiseres vindt bovendien dat de minister in het besluit op bezwaar onvoldoende aandacht heeft gehad voor alle relevante omstandigheden. In dat verband benoemt eiseres artikel 5:46, tweede lid, van de Awb en het evenredigheidsbeginsel. Gelet hierop moet de boete worden gematigd. Eiseres voert verder aan dat er ook aanleiding moet zijn voor het matigen van de boete omdat eiseres maatregelen heeft getroffen direct na het ongeval. Dit zou geen matiging van 12,5% moeten zijn, zoals in de Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving (beleidsregel boeteoplegging) staat, maar een hogere matiging. Ook in dat verband verwijst eiseres naar artikel 5:46 van de Awb en het evenredigheidsbeginsel.
6.2
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [3] de minister bij het toepassen van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete, ingevolge artikel 5:46, tweede lid, van de Awb, de hoogte van de boete moet afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet hij rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. De minister kan omwille van de rechtseenheid en rechtszekerheid beleid vaststellen en toepassen over het wel of niet opleggen van een boete en het bepalen van de hoogte daarvan. Ook als het beleid door de rechter niet onredelijk is bevonden, moet de minister bij de toepassing daarvan in elk individueel geval beoordelen of die toepassing in overeenstemming is met de hiervoor bedoelde wettelijke eisen aan de uitoefening van de boetebevoegdheid. Steeds moet de boete, zo nodig in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zo worden vastgesteld dat deze evenredig is. De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van de minister met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie.
6.3
De rechtbank stelt vast dat de minister met de beleidsregel boeteoplegging invulling heeft gegeven aan zijn bevoegdheid tot het opleggen van bestuurlijke boetes bij overtreding van de arbeidsomstandighedenregels. De rechtbank acht dit beleid niet onredelijk.
6.4
De rechtbank is verder van oordeel dat de minister de boete niet heeft hoeven matigen vanwege inspanningen ter voorkoming van de overtreding (artikel 1, elfde lid, van de beleidsregel boetematiging). Eiseres noemt weliswaar verschillende dingen die zij zou hebben gedaan, maar maakt onvoldoende concreet waarom dit inspanningen zijn gericht op het voorkomen van de overtreding. De minister heeft bovendien voldoende gemotiveerd in het besluit op bezwaar waarom hij de inspanningen van eiseres onvoldoende vindt voor een matiging van de boete. Van strijd met artikel 5:46, tweede lid, van de Awb of het evenredigheidsbeginsel is geen sprake.
6.5
De rechtbank is het echter wel met eiseres eens dat de boete moet worden gematigd vanwege de maatregelen die zij heeft getroffen direct na de overtreding. Op grond van artikel 1, twaalfde lid, van de beleidsregel boeteoplegging matigt de minister de boete als de werkgever na de overtreding adequate maatregelen heeft genomen. Onder adequate maatregelen wordt volstaan: maatregelen die zijn gericht op het voorkomen van dezelfde of soortgelijke overtredingen die zo snel mogelijk na de overtreding zijn genomen. Eiseres heeft direct na het ongeval de glasslijpmachine die bij het ongeval betrokken was, stilgelegd totdat er een reconstructie en onderzoek was gedaan naar de oorzaken van het ongeval. Ook heeft eiseres de rollenbaan direct gerepareerd en is inspectie en onderhoud van de rollenbaan opgenomen in het periodieke onderhoud. Daarnaast heeft eiseres ruiten met een bepaalde afmeting uit het productieproces gehaald en is het een en ander hierover in de instructie aan werknemers opgenomen. Daarmee heeft eiseres adequate maatregelen getroffen. De rechtbank vindt niet dat eiseres ook maatregelen voor alle andere machines en/of de volledige bedrijfsvoering zou hebben moeten treffen om te kunnen spreken van adequate maatregelen. Het gaat er volgens de beleidsregel boeteoplegging om dat de maatregelen gericht zijn op het voorkomen van dezelfde of soortgelijke overtredingen. Die maatregelen heeft eiseres getroffen.
6.6
Gelet hierop, vindt de rechtbank een matiging van 12,5% passend en geboden. Voor een verdergaande matiging zoals door eiseres gevraagd, ziet de rechtbank geen aanleiding
Matiging in verband tijdsverloop tussen boeterapport en de boeteoplegging
6.7
Tot slot zet eiseres haar vraagtekens bij de toegekende matiging van 5% omdat er tussen de afronding van het boeterapport en de toezending van de kennisgeving meer dan een half jaar is verstreken. Het is eiseres onduidelijk waarom deze lange duur een matiging van 5% oplevert. Het besluit op bezwaar kent daarom een motiveringsgebrek.
6.8
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit artikel 5:51, eerste lid, van de Awb volgt dat een bestuursorgaan binnen dertien weken na dagtekening van het boeterapport over het opleggen van de bestuurlijke boete beslist. Dit is echter een termijn van orde, zodat aan overschrijding daarvan geen consequenties zijn verbonden. Wel kan die overschrijding worden verdisconteerd in de hoogte van de boete. [4] Dat heeft de minister gedaan. Van een motiveringsgebrek is geen sprake. Een matiging van 5% acht de rechtbank bovendien redelijk.
Tussenconclusie
6.9
De rechtbank oordeelt dat de minister de boete terecht heeft gematigd met 5% vanwege de lange duur tussen het opmaken van het boeterapport en het uitbrengen van het voornemen tot boeteoplegging. De rechtbank vindt echter daarnaast dat de boete ook met 12,5% moet worden gematigd vanwege de adequate maatregelen die eiseres na de overtreding heeft getroffen. Dat betekent dat het beroep gegrond is en de rechtbank het besluit op bezwaar vernietigt voor zover dat ziet op de hoogte van de boete. De rechtbank herroept het boetebesluit op dit punt en voorziet zelf in de zaak door de boete vast te stellen op € 15.592,50 [5] .

7.Overschrijding redelijke termijn

7.1
Eiseres verzoekt om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
7.2
De rechtbank stelt voorop dat voor de beslechting van een geschil over een bestraffende sanctie in eerste aanleg het uitgangspunt is dat deze binnen een redelijke termijn plaatsvindt als de rechtbank binnen twee jaar nadat die termijn is gaan lopen uitspraak doet. De termijn gaat lopen op het moment dat het betrokken bestuursorgaan jegens de beboete een handeling verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting mag ontlenen dat het bestuursorgaan een boete zal opleggen. Dat is hier het boetevoornemen van 23 augustus 2022. Bij uitspraak van vandaag – 25 november 2024 – heeft de rechtbank op het beroep beslist. Dit betekent dat de redelijke termijn van twee jaar is overschreden met drie maanden. De rechtbank ziet daarom aanleiding de boete van € 15.592,50 met 5% te matigen. De boete komt daarmee uit op een bedrag van € 14.812,88 [6] .
Conclusie en gevolgen
Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het besluit op bezwaar en herroept het boetebesluit voor zover die zien op de boetehoogte. De rechtbank voorziet zelf in de zaak door de boete vast te stellen op € 14.812,88 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit op bezwaar.
Omdat het beroep gegrond is, moet de minister het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt zij een vergoeding van haar proceskosten in de bezwaar- en de beroepsprocedure.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. Eiseres heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.998,-.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het besluit van 27 juli 2023 gegrond;
- vernietigt het besluit van 27 juli 2023 voor wat betreft de hoogte van de boete;
- herroept het besluit van 28 september 2022 voor wat betreft de hoogte van de boete;
- stelt de boete vast op € 14.812,88 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde deel van het besluit van 27 juli 2023;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 2.998,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Pruntel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zoals opgenomen in artikel 7 van het EVRM en artikel 5:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Uitspraak van de Afdeling van 26 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1112.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2277 en de uitspraak van 13 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4622.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3939.
5.17,5% (12,5% + 5%) van het oorspronkelijke boetebedrag van € 18.900 is € 3.307,50. € 18.900 minus dit bedrag is € 15.592,50.
6.5% van € 15.592,50 is € 779,63. € 15.592,50 minus dit bedrag is € 14.812,88.