ECLI:NL:RBMNE:2025:1471

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
UTR 24/3184
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de hoogte van de tegemoetkoming op grond van de kindregeling in het kader van de toeslagenaffaire

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 2 april 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de hoogte van de tegemoetkoming die zij heeft ontvangen op grond van de kindregeling beoordeeld. Eiseres, een kind van een gedupeerde ouder in de toeslagenaffaire, had een tegemoetkoming van € 8.000,- ontvangen van Dienst Toeslagen, gebaseerd op de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Eiseres was van mening dat dit bedrag te laag was en dat het haar werkelijk geleden schade niet dekte. Ze heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van Dienst Toeslagen, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het beroep op 18 februari 2025 behandeld, maar eiseres en haar gemachtigde waren afwezig. De rechtbank oordeelt dat de hoogte van de tegemoetkoming vastligt per leeftijdscategorie en dat er geen ruimte is om hiervan af te wijken. De wetgever heeft bewust gekozen om bij de kindregeling niet de daadwerkelijke schade te betrekken en de hardheidsclausule biedt geen mogelijkheid om van de vastgestelde bedragen af te wijken. Eiseres heeft geen nieuwe argumenten aangedragen die zouden rechtvaardigen dat in haar geval anders geoordeeld zou moeten worden dan in eerdere vergelijkbare zaken.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat Dienst Toeslagen terecht de tegemoetkoming van € 8.000,- heeft toegekend. Eiseres krijgt geen terugbetaling van griffierecht en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3184

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N. Kose-Albayrak),
en

Dienst Toeslagen, kantoor [locatie]

(gemachtigden: [gemachtigden] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de hoogte van de tegemoetkoming die zij op grond van de kindregeling heeft ontvangen.
1.1.
Met het besluit van 24 november 2023 (het primaire besluit) heeft Dienst Toeslagen eiseres ambtshalve een tegemoetkoming van € 8.000,- toegekend op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Met het bestreden besluit van 13 februari 2024 op het bezwaar van eiseres is Dienst Toeslagen bij dat besluit gebleven. Hiertegen heeft eiseres beroep ingesteld.
1.2.
Dienst Toeslagen heeft op beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft daarna nog nadere stukken ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft beroep op 18 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van Dienst Toeslagen deelgenomen. Eiseres en haar gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Totstandkoming van het besluit

2. Vanwege de toeslagenaffaire heeft de Staat verschillende herstelregelingen in het leven geroepen om burgers te compenseren. De kindregeling is een van deze herstelregelingen en staat in artikel 2.10 tot en met 2.13 en artikel 2.21 van de Wht. Met deze regeling kunnen kinderen van gedupeerde ouders in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor het leed dat zij hebben geleden.
3. Eiseres is een kind van een gedupeerde ouder van de toeslagenaffaire. Daarom heeft Dienst Toeslagen haar met het primaire besluit ambtshalve een tegemoetkoming op grond van de Kindregeling toegekend van € 8.000,-. Artikel 2.12, eerste lid en onder d, van de Wht bepaalt dat dit het bedrag is dat wordt toegekend aan een kind dat op 1 juli 2023 tussen de vijftien en zeventien jaar oud was.
4. Hiertegen is eiseres in bezwaar gegaan, omdat deze tegemoetkoming volgens haar te laag is. De tegemoetkoming dekt haar werkelijk geleden schade niet.
5. Met het bestreden besluit heeft Dienst Toeslagen dit bezwaar ongegrond verklaard, omdat er geen ruimte is om van de hoogte van de tegemoetkoming af te wijken. De hoogte van de tegemoetkoming staat op grond van artikel 2.12 van de Wht vast per leeftijdscategorie. Deze tegemoetkoming is eenmalig en geen schadevergoeding, aldus Dienst Toeslagen. Hierbij heeft Dienst Toeslagen benadrukt dat de gedupeerde ouder de mogelijkheid heeft om een verzoek in te dienen bij de Commissie Werkelijke Schade.
6. Eiseres is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
8. Eiseres voert aan dat de tegemoetkoming niet de volledige schade dekt, dat Dienst Toeslagen zou moeten afwijken van het vaste bedrag dat is genoemd in de wet en dat hiervoor de hardheidsclausule van artikel 9.1 van de Wht moet worden toegepast. Verder voert zij aan dat ze geen zelfstandige rechtsbescherming heeft en dat ze afhankelijk is van een ouder die bij de Commissie Werkelijke Schade een verzoek indient om de schade vergoed te krijgen. Daarbij merkt eiseres op dat zaken van de gedupeerde ouders en hun kinderen niet parallel lopen. Verder eist ze (immateriële) schadevergoeding, stelt ze dat Dienst Toeslagen vooringenomen handelt en verzoekt ze om het dossier van haar ouders.
9. De rechtbank heeft in vergelijkbare zaken [1] eerder geoordeeld dat er niet van de vaste bedragen uit de kindregeling kan worden afgeweken. Samengevat komen de uitspraken erop neer dat sprake is van dwingend recht waarbij de wetgever rekening heeft gehouden met een situatie van kinderen van gedupeerde ouders, en uitdrukkelijk de keuze heeft gemaakt om bij de kindregeling niet de daadwerkelijke (immateriële) schade te betrekken. Ook de hardheidsclausule biedt geen mogelijkheid om af te wijken van de hoogte van de tegemoetkoming. Daarnaast is in deze uitspraken geoordeeld dat het ook een uitdrukkelijke keuze van de wetgever is om ouders en kinderen dezelfde mogelijkheden van schadevergoeding te geven, maar de aanvraag via de ouders te laten lopen. De verzoeken om schadevergoeding werden afgewezen omdat niet is gebleken van onrechtmatig genomen besluiten in die procedures en de persoonlijke dossiers van de ouders hoeven niet te worden overgelegd door Dienst Toeslagen.
10. De gronden van eiseres zijn gelijkluidend aan de aangevoerde gronden in de hiervoor genoemde zaken. De gemachtigde van eiseres is ook de gemachtigde in de andere zaken. Er zijn geen argumenten aangevoerd waarom er in de onderhavige zaken anders geoordeeld zou moeten worden en ook ziet de rechtbank geen bijzondere omstandigheden die hiertoe nopen. De rechtbank ziet daarom geen reden om over de aangevoerde beroepsgronden anders te oordelen dan in de hiervoor genoemde uitspraken is gedaan.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent Dienst Toeslagen aan eiseres terecht een tegemoetkoming van € 8.000,- heeft toegekend. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijg ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Koopmans, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 31 januari 2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:230, 15 januari 2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:101, 25 november 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:6483, 21 november 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:7501 en 15 november 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:7363.