In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen de hoogte van de tegemoetkoming die hij heeft ontvangen op grond van de kindregeling beoordeeld. Eiser ontving een tegemoetkoming van € 8.000,- van de Dienst Toeslagen, gebaseerd op de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Eiser was het niet eens met deze hoogte en stelde dat de tegemoetkoming zijn werkelijk geleden schade niet dekt. De rechtbank behandelt het beroep dat eiser heeft ingesteld tegen het besluit van de Dienst Toeslagen, dat het bezwaar van eiser ongegrond verklaarde.
De rechtbank legt uit dat de kindregeling een van de herstelregelingen is die zijn ingesteld vanwege de toeslagenaffaire. Eiser, als kind van een gedupeerde ouder, heeft recht op een financiële tegemoetkoming. De hoogte van deze tegemoetkoming is vastgelegd in de wet en kan niet worden aangepast. Eiser voerde aan dat de tegemoetkoming niet voldoende is en dat er gebruik gemaakt moet worden van de hardheidsclausule. De rechtbank wijst erop dat eerdere uitspraken in vergelijkbare zaken hebben vastgesteld dat er geen ruimte is om van de vastgestelde bedragen af te wijken.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de Dienst Toeslagen terecht de tegemoetkoming van € 8.000,- heeft toegekend. Eiser krijgt geen terugbetaling van griffierecht en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk, in aanwezigheid van mr. N. Koopmans, griffier, en is openbaar uitgesproken op 2 april 2025.