ECLI:NL:RBMNE:2025:1473

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
UTR 24/3113
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de hoogte van de tegemoetkoming op grond van de kindregeling in het kader van de toeslagenaffaire

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen de hoogte van de tegemoetkoming die hij heeft ontvangen op grond van de kindregeling beoordeeld. Eiser ontving een tegemoetkoming van € 8.000,- van de Dienst Toeslagen, gebaseerd op de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Eiser was het niet eens met deze hoogte en stelde dat de tegemoetkoming zijn werkelijk geleden schade niet dekt. De rechtbank behandelt het beroep dat eiser heeft ingesteld tegen het besluit van de Dienst Toeslagen, dat het bezwaar van eiser ongegrond verklaarde.

De rechtbank legt uit dat de kindregeling een van de herstelregelingen is die zijn ingesteld vanwege de toeslagenaffaire. Eiser, als kind van een gedupeerde ouder, heeft recht op een financiële tegemoetkoming. De hoogte van deze tegemoetkoming is vastgelegd in de wet en kan niet worden aangepast. Eiser voerde aan dat de tegemoetkoming niet voldoende is en dat er gebruik gemaakt moet worden van de hardheidsclausule. De rechtbank wijst erop dat eerdere uitspraken in vergelijkbare zaken hebben vastgesteld dat er geen ruimte is om van de vastgestelde bedragen af te wijken.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de Dienst Toeslagen terecht de tegemoetkoming van € 8.000,- heeft toegekend. Eiser krijgt geen terugbetaling van griffierecht en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk, in aanwezigheid van mr. N. Koopmans, griffier, en is openbaar uitgesproken op 2 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3113

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N. Kose-Albayrak),
en

Dienst Toeslagen, kantoor [locatie]

(gemachtigden: [gemachtigden] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank beroep van eiser tegen de hoogte van de tegemoetkoming die hij op grond van de kindregeling heeft ontvangen.
1.1.
Met het besluit van 17 mei 2023 (het primaire besluit) heeft Dienst Toeslagen eiser ambtshalve een tegemoetkoming van € 8.000,- toegekend op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Met het bestreden besluit van 5 februari 2024 op het bezwaar van eiser is Dienst Toeslagen bij dat besluit gebleven. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
1.2.
Dienst Toeslagen heeft op beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft daarna nog nadere stukken ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft beroep op 18 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van Dienst Toeslagen deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Totstandkoming van het besluit

2. Vanwege de toeslagenaffaire heeft de Staat verschillende herstelregelingen in het leven geroepen om burgers te compenseren. De kindregeling is een van deze herstelregelingen en staat in artikel 2.10 tot en met 2.13 en artikel 2.21 van de Wht. Met deze regeling kunnen kinderen van gedupeerde ouders in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor het leed dat zij hebben geleden.
3. Eiser is een kind van een gedupeerde ouder van de toeslagenaffaire. Daarom heeft Dienst Toeslagen hem met het primaire besluit ambtshalve een tegemoetkoming op grond van de Kindregeling toegekend van € 8.000,-. Artikel 2.12, eerste lid en onder d, van de Wht bepaalt dat dit het bedrag is dat wordt toegekend aan een kind dat op 1 juli 2023 tussen de vijftien en zeventien jaar oud was.
4. Hiertegen is eiser in bezwaar gegaan, omdat deze tegemoetkoming volgens hem te laag is. De tegemoetkoming dekt zijn werkelijk geleden schade niet.
5. Met het bestreden besluit heeft Dienst Toeslagen dit bezwaar ongegrond verklaard, omdat er geen ruimte is om van de hoogte van de tegemoetkoming af te wijken. De hoogte van de tegemoetkoming staat op grond van artikel 2.12 van de Wht vast per leeftijdscategorie. Deze tegemoetkoming is eenmalig en geen schadevergoeding, aldus Dienst Toeslagen. Hierbij heeft Dienst Toeslagen benadrukt dat de gedupeerde ouder de mogelijkheid heeft om een verzoek in te dienen bij de Commissie Werkelijke Schade.
6. Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
8. Eiser voert aan dat de tegemoetkoming niet de volledige schade dekt, dat Dienst Toeslagen zou moeten afwijken van het vaste bedrag dat is genoemd in de wet en dat hiervoor de hardheidsclausule van artikel 9.1 van de Wht moet worden toegepast. Verder voert hij aan dat hij geen zelfstandige rechtsbescherming heeft en dat hij afhankelijk is van een ouder die bij de Commissie Werkelijke Schade een verzoek indient om de schade vergoed te krijgen. Daarbij merkt eiser op dat zaken van de gedupeerde ouders en hun kinderen niet parallel lopen. Verder eist hij (immateriële) schadevergoeding, stelt hij dat Dienst Toeslagen vooringenomen handelt en verzoekt hij om het dossier van zijn ouders.
9. De rechtbank heeft in vergelijkbare zaken [1] eerder geoordeeld dat er niet van de vaste bedragen uit de kindregeling kan worden afgeweken. Samengevat komen de uitspraken erop neer dat sprake is van dwingend recht waarbij de wetgever rekening heeft gehouden met een situatie van kinderen van gedupeerde ouders, en uitdrukkelijk de keuze heeft gemaakt om bij de kindregeling niet de daadwerkelijke (immateriële) schade te betrekken. Ook de hardheidsclausule biedt geen mogelijkheid om af te wijken van de hoogte van de tegemoetkoming. Daarnaast is in deze uitspraken geoordeeld dat het ook een uitdrukkelijke keuze van de wetgever is om ouders en kinderen dezelfde mogelijkheden van schadevergoeding te geven, maar de aanvraag via de ouders te laten lopen. De verzoeken om schadevergoeding werden afgewezen omdat niet is gebleken van onrechtmatig genomen besluiten in die procedures en de persoonlijke dossiers van de ouders hoeven niet te worden overgelegd door Dienst Toeslagen.
10. De gronden van eiser zijn gelijkluidend aan de aangevoerde gronden in de hiervoor genoemde zaken. De gemachtigde van eiser is ook de gemachtigde in de andere zaken. Er zijn geen argumenten aangevoerd waarom er in de onderhavige zaken anders geoordeeld zou moeten worden en ook ziet de rechtbank geen bijzondere omstandigheden die hiertoe nopen. De rechtbank ziet daarom geen reden om over de aangevoerde beroepsgronden anders te oordelen dan in de hiervoor genoemde uitspraken is gedaan.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat Dienst Toeslagen aan eiser terecht een tegemoetkoming van € 8.000,- heeft toegekend. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijg ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Koopmans, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 31 januari 2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:230, 15 januari 2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:101, 25 november 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:6483, 21 november 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:7501 en 15 november 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:7363.