ECLI:NL:RBMNE:2025:1870

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
UTR 24/4024
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na medische beoordeling en bezwaar

In deze zaak heeft eiseres, die voorheen als verkoopmedewerker werkte, zich op 22 augustus 2022 ziekgemeld. Na beëindiging van haar dienstverband op 1 januari 2023 ontving zij een Ziektewet-uitkering van haar ex-werkgever. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft haar medische situatie beoordeeld en geconcludeerd dat zij per 22 september 2023 geen recht meer had op de uitkering. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde haar bezwaar ongegrond. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, waarbij zij aanvoerde dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was en dat haar beperkingen niet goed waren vastgesteld. De rechtbank heeft de zaak op 26 maart 2025 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zijn besluiten mocht baseren op de rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, en dat deze rapporten aan de vereisten van zorgvuldigheid voldeden. Eiseres heeft geen overtuigende medische onderbouwing gepresenteerd die de conclusies van het Uwv zou kunnen weerleggen. De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard, waardoor de beëindiging van de Ziektewet-uitkering in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4024

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.G. Blokziel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[ex werkgeefster] ( [bedrijf] ) B.V., uit [plaats 2] , de ex-werkgeefster
(gemachtigde: mr. B. Polman).

Inleiding

1. Eiseres heeft voor het laatst gewerkt als verkoopmedewerker bij de ex-werkgeefster voor 36,78 uur per week. Zij heeft zich op 22 augustus 2022 ziekgemeld in verband met gezondheidsklachten. Het dienstverband is op 1 januari 2023 beëindigd. Eiseres heeft vervolgens vanaf 1 januari 2023 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) gekregen van de ex-werkgeefster als eigenrisicodrager.
1.1.
Het Uwv heeft bij de eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWb) beoordeeld hoe de medische situatie van eiseres is op 21 augustus 2023. De primaire verzekeringsarts heeft op 4 juli 2023 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgemaakt waarin beperkingen worden aangenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren en werktijden. Op basis van deze FML heeft de primaire arbeidsdeskundige drie voorbeeldfuncties geselecteerd die eiseres zou kunnen verrichten. Eiseres kan in die functies meer dan 65%, namelijk 100%, verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd (het maatmanloon).
1.2.
Met het besluit van 21 juli 2023 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan eiseres meegedeeld dat zij met ingang van 22 september 2023 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. Eiseres heeft hier bezwaar tegen gemaakt.
1.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opnieuw een medische beoordeling uitgevoerd. Er is een rapportage opgemaakt en de FML is op 12 april 2024 gewijzigd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanvullende beperkingen aangenomen. Eiseres wordt aanvullend beperkt geacht ten aanzien van werken in gevaarlijke situaties en beroepsmatig chaufferen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ziet hierin geen aanleiding om af te wijken van de conclusie van de primaire arbeidsdeskundige.
1.4.
Met het bestreden besluit van 23 april 2024 heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Zij heeft op 8 juli 2024 nadere gronden ingediend met (medische) stukken en op 25 maart 2025 nadere medische stukken overgelegd.
1.5.
Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 juli 2024. De ex-werkgeefster heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 26 maart 2025 op zitting behandeld. Eiseres is in persoon verschenen, vergezeld door haar ouders en bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De ex-werkgeefster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Procesorde
2. De gemachtigde van de ex-werkgeefster heeft op de zitting bezwaar gemaakt tegen de late indiening van medische stukken door eiseres. De rechtbank snapt het standpunt van de ex-werkgeefster dat eiseres een deel van de recent ingediende stukken ook eerder had kunnen indienen. Aangezien de gemachtigde van de werkgeefster afdoende heeft kunnen reageren op deze stukken en ook het Uwv een inhoudelijke reactie heeft kunnen geven, ziet de rechtbank geen aanleiding om deze stukken buiten beschouwing te laten.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiseres is het niet eens met de vaststelling van haar verdienvermogen door het Uwv. Eiseres meent dat het onderzoek naar haar medische situatie niet zorgvuldig genoeg heeft plaatsgevonden, dat zij verdergaand beperkt is en dat de functieselectie niet passend is in haar situatie. De rechtbank moet beoordelen of het Uwv het verdienvermogen van eiseres correct heeft vastgesteld op 100%. Daarbij gaat het om de medische toestand van eiseres op 22 september 2023 (de datum in geding).
Geheimhouding
4. Eiseres heeft geen toestemming gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan de ex-werkgeefster te verstrekken. De rechtbank zal daarom de motivering van haar oordeel voor zover nodig en mogelijk beperken om te voorkomen dat deze gegevens via deze uitspraak alsnog openbaar worden.
5. Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. [1] Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
6. De rechtbank stelt voorop dat het Uwv zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiseres om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat rapporten niet aan de drie voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling niet klopt. Voor het aannemelijk maken dat de medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk. Dit betekent dat hoe eiseres zichzelf voelt zónder dat daar een medische onderbouwing voor is, niet genoeg is om bij de rechtbank twijfel te zaaien aan de medische beoordeling van de artsen van het Uwv.

Zorgvuldigheid van het onderzoek

7. Eiseres voert aan dat het onderzoek naar haar medische situatie door het Uwv niet zorgvuldig genoeg heeft plaatsgevonden. Daardoor zijn de door het Uwv getrokken conclusies onjuist. Eiseres heeft daarbij met name gewezen op het verschil tussen de bevindingen van de bedrijfsarts (die ook verzekeringsarts is) en die van de verzekeringsartsen van het Uwv.
7.1.
Volgens vaste rechtspraak [2] mag een verzekeringsarts in principe afgaan op zijn eigen oordeel als het gaat om het vaststellen van beperkingen, als hij meent dat hij voldoende informatie heeft om zich een oordeel te vormen over de medische situatie van betrokkene. Niet is gebleken dat de verzekeringsartsen klachten van eiseres over het hoofd hebben gezien. In dit verband is van belang dat de verzekeringsartsen de dossiergegevens hebben bestudeerd, de medische informatie van de behandelend sector hebben betrokken en eiseres op het spreekuur hebben gezien. De primaire verzekeringsarts heeft in het rapport van 5 juli 2023 aangegeven dat hij dossierstudie heeft verricht en eiseres psychisch heeft onderzocht, een lichamelijk onderzoek heeft hij niet verricht omdat de psychische klachten bepalend waren. Uit het rapport van 12 april 2024 volgt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossierstudie heeft verricht, zij bij de hoorzitting aanwezig is geweest en de spreekuurrapportages van de bedrijfsarts van 21 april 2023 en 7 juli 2023 en informatie van de GGZ heeft betrokken bij de heroverweging.
7.2.
Daarnaast volgt uit vaste rechtspraak [3] dat het enkele feit dat de bedrijfsarts meer beperkingen heeft aangenomen dan neergelegd zijn in de door de verzekeringsarts opgestelde FML niet leidt tot het oordeel dat de FML door het Uwv onjuist is vastgesteld. Voor zover de bedrijfsarts uitgaat van verdergaande beperkingen, ontbreekt hiervoor een onderbouwing. Bovendien kan er niet aan worden voorbijgegaan dat de spreekuurrapportages van de bedrijfsarts dienen om de re-integratiemogelijkheden van eiseres in kaart te brengen en dus een ander doel hebben dan de beoordeling van de arbeidsbeperkingen in het kader van de EZWb. Ook hieraan kan daarom niet de waarde worden gehecht die eiseres wenst.
7.3.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest.
De medische beoordeling
8. Eiseres is van mening dat de medische beoordeling onjuist is en dat haar beperkingen zijn onderschat. Als onderbouwing van haar argumenten heeft eiseres in beroep een re-integratieplan van 5 juni 2024 en een verklaring van de psycholoog van 2 juli 2024 overgelegd. Op 25 maart 2025 heeft eiseres nog een voortgangsbericht behandeling van de psycholoog van 23 december 2024 en een samenvatting van het psychologisch onderzoek van 24 maart 2025 overgelegd.
8.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 31 juli 2024 gerapporteerd over de informatie van de psycholoog van 2 juli 2024 en het re-integratieplan van 5 juni 2024. Hierbij heeft hij opgemerkt dat de informatie van de psycholoog, ten opzichte van wat al bekend was tijdens de bezwaarfase, geen nieuwe informatie bevat over de aard en ernst van de psychische toestand van eiseres op de datum in geding (22 september 2023). Het re-integratieplan bevat geen medische informatie en gaat uit van de belastbaarheid zoals beoordeeld bij de EZWb. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat de ingebrachte medische informatie geen aanleiding geeft om het ingenomen standpunt te wijzigen.
Op de zitting heeft het Uwv toegelicht dat het psychologisch onderzoek van 24 maart 2025 dateert van ver ná de datum in geding. Ook bevat het onderzoek geen nieuwe medische feiten en is het opgesteld met een ander doel (re-integratie). De informatie van de psycholoog van 23 december 2024 betreft een voortgangsbericht van de behandeling zoals deze eerder al aangekondigd was. Het voortgangsbericht sluit aan bij de informatie van 2 juli 2024 en biedt geen nieuwe inzichten.
8.2.
De rechtbank kan de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de toelichting van het Uwv op de zitting volgen en ziet in de overgelegde medische informatie geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Eiseres heeft verder geen medische informatie ingebracht en ook niet op een andere wijze aannemelijk gemaakt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld heeft gehad van haar gezondheidstoestand. Evenmin heeft eiseres twijfel doen rijzen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over haar gezondheidstoestand en haar belastbaarheid voor arbeid. Hoewel de rechtbank zeker begrip heeft voor de beleving door eiseres van al haar klachten, betekent het hebben van klachten nog niet dat er ook (ernstigere) beperkingen voor arbeid moeten worden aangenomen in de FML. Dit betekent dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende beperkingen ten aanzien van arbeid heeft aangenomen in de FML vastgelegd op 12 april 2024.
De arbeidskundige beoordeling
9. Eiseres heeft aangevoerd dat de geduide functies niet passend zijn omdat zij te zwaar zijn voor eiseres. Eiseres verwijst hierbij naar de beperkingen die zijn opgenomen in het re-integratieplan.
9.1.
De rechtbank begrijpt het standpunt van eiseres aldus dat zij vindt dat er zwaardere arbeidsbeperkingen van toepassing zijn op haar gezondheidssituatie. De rechtbank volgt eiseres daarin niet. De arbeidskundige beoordeling vindt plaats op grond van de FML van 12 april 2024. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 17 april 2024 deugdelijk gemotiveerd dat de voorbeeldfuncties de belastbaarheid van eiseres niet overschrijden en dus passend zijn. Het Uwv heeft daarmee deze functies aan de schatting ten grondslag kunnen leggen. Hieruit volgt ook dat het Uwv het verdienvermogen van eiseres juist heeft vastgesteld op 100%, omdat het mediaanloon hoger is dan het uurloon dat eiseres verdiende.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en het besluit van het Uwv om per 22 september 2024 het recht op een Ziektewet-uitkering te beëindigen, in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. B.M.M. Tijink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 28 november 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2459 en 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 18 juli 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1475.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 29 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1882.