ECLI:NL:RBMNE:2025:2012

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
24/6061
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar tegen definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Dienst Toeslagen, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar van 26 maart 2024 tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag. De rechtbank heeft op 18 maart 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is overschreden, aangezien verweerder in gebreke is gesteld op 5 september 2024 en het beroep is ingesteld op 23 september 2024. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en draagt verweerder op om uiterlijk 5 augustus 2025 een besluit op bezwaar bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 50,- per dag vastgesteld voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 907,- en het betaalde griffierecht van € 51,- moet door verweerder aan eiser worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich en is openbaar uitgesproken op 21 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/6061

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. S. Arakelyan),
en

Dienst Toeslagen, verweerder,(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaar van 26 maart 2024 tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag.
Op 29 oktober 2024 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 18 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [1] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [2]
2. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Bij brief van 5 september 2024 is verweerder in gebreke gesteld. Eiser heeft meer dan twee weken daarna, te weten bij brief van 23 september 2024, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar.
3. Het beroep is gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
4. De gemachtigde van eiser heeft de rechtbank tijdens de zitting verzocht om te bepalen dat verweerder alsnog beslist binnen de termijn zoals opgenomen in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2023. [3]
5. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat die termijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort moet zijn.
6. De rechtbank stelt vast dat sprake is van een bijzonder geval waarin de wettelijke beslistermijn te kort is om een besluit te nemen. Over de vraag welke beslistermijn wel realistisch is, heeft de rechtbank op 25 oktober 2024 [4] uitspraak gedaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat bij eerste beroepen tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar een nadere beslistermijn van veertig weken na het indienen van het verweerschrift realistisch is. Deze termijn sluit aan bij de gemiddelde doorlooptijd van 549 dagen die de bezwaarprocedure op dit moment bedraagt en de termijn die de rechtbank Rotterdam heeft bepaald in haar uitspraak van 15 juli 2024 [5] . De rechtbank ziet in wat de gemachtigde van eiseres heeft aangevoerd, geen reden om hier nu anders over te oordelen.
7. Het verweerschrift dateert van 29 oktober 2024 en de uiterlijke datum waarop verweerder een besluit op bezwaar bekend moet maken is dus 5 augustus 2025.
8. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat
verweerder een dwangsom verbeurt als hij de gestelde termijn overschrijdt. Hierover hebben de rechtbanken landelijk beleid vastgesteld. In de regel wordt de dwangsom bepaald op € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-. Indien een sterke prikkel nodig is (hetzij vanwege gebleken weigerachtigheid van het bestuursorgaan, hetzij vanwege het grote belang), wordt de dwangsom bepaald op € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-. In het landelijke beleid van de rechtbank is bepaald dat in concrete gevallen aanleiding kan bestaan van het beleid af te wijken.
9. Het doel van de dwangsom is het bestuursorgaan onder druk te zetten om verdere vertraging te voorkomen. De dwangsom is geen vorm van genoegdoening, of een compensatie voor lang wachten op een beslissing. Het staat de rechter vrij om de hoogte van de dwangsom te bepalen, zolang hij daarbij redelijke grenzen in acht neemt. De wetgever heeft de rechter deze ruimte geboden, zodat de rechter de hoogte van de dwangsom op de omstandigheden van het geval kan afstemmen en daarbij het bestuursorgaan een effectieve prikkel oplegt om het besluit alsnog binnen de nadere termijn bekend te maken. [6]
10. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom vast op € 50,- per dag dat de termijn overschreden worden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank verwijst voor de onderbouwing hiervan naar de uitspraak van 25 oktober 2024. [7]
Proceskosten en griffierecht
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht en onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 4 september 2023 [8] als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 907,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 907,-.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk 5 augustus 2025 een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 50,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 907,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van E.J.H.C. Hui, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2025.
de griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Voetnoten

1.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
2.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.