ECLI:NL:RBMNE:2025:215
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Woningsluiting op basis van artikel 13b Opiumwet en de beoordeling van verwijtbaarheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 januari 2025 uitspraak gedaan over de tijdelijke sluiting van de woning van eiser op basis van artikel 13b van de Opiumwet. Eiser, die in het buitenland verbleef, betwistte de sluiting van zijn woning door de burgemeester van Veenendaal, die deze had opgelegd na de ontdekking van een aanzienlijke hoeveelheid drugs en faciliteiten voor de productie van synthetische drugs in de woning. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, omdat er sprake was van een ernstige overtreding van de Opiumwet en dat de sluiting noodzakelijk was voor de bescherming van de openbare orde.
Eiser voerde aan dat hem geen verwijt treft, omdat hij op het moment van de overtreding in het buitenland was en zijn woning aan zijn broer had toevertrouwd. De rechtbank stelde echter vast dat eiser als huurder verantwoordelijk blijft voor wat er in zijn woning gebeurt, ook als hij niet aanwezig is. De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende toezicht had gehouden en dat hij dus wel degelijk een verwijt treft. Bovendien werd de argumentatie van eiser over de gevolgen van de sluiting, zoals de plaatsing op een zwarte lijst door de verhuurder, niet doorslaggevend geacht, omdat deze gevolgen niet het directe resultaat waren van de sluiting zelf.
De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser ongegrond was, waardoor het besluit van de burgemeester om de woning te sluiten in stand bleef. Eiser had geen recht op schadevergoeding en kreeg ook het griffierecht niet terug. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van huurders en de bevoegdheid van gemeenten om in te grijpen bij ernstige overtredingen van de Opiumwet.