ECLI:NL:RBMNE:2025:215

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
UTR 24/3526
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woningsluiting op basis van artikel 13b Opiumwet en de beoordeling van verwijtbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 januari 2025 uitspraak gedaan over de tijdelijke sluiting van de woning van eiser op basis van artikel 13b van de Opiumwet. Eiser, die in het buitenland verbleef, betwistte de sluiting van zijn woning door de burgemeester van Veenendaal, die deze had opgelegd na de ontdekking van een aanzienlijke hoeveelheid drugs en faciliteiten voor de productie van synthetische drugs in de woning. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, omdat er sprake was van een ernstige overtreding van de Opiumwet en dat de sluiting noodzakelijk was voor de bescherming van de openbare orde.

Eiser voerde aan dat hem geen verwijt treft, omdat hij op het moment van de overtreding in het buitenland was en zijn woning aan zijn broer had toevertrouwd. De rechtbank stelde echter vast dat eiser als huurder verantwoordelijk blijft voor wat er in zijn woning gebeurt, ook als hij niet aanwezig is. De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende toezicht had gehouden en dat hij dus wel degelijk een verwijt treft. Bovendien werd de argumentatie van eiser over de gevolgen van de sluiting, zoals de plaatsing op een zwarte lijst door de verhuurder, niet doorslaggevend geacht, omdat deze gevolgen niet het directe resultaat waren van de sluiting zelf.

De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser ongegrond was, waardoor het besluit van de burgemeester om de woning te sluiten in stand bleef. Eiser had geen recht op schadevergoeding en kreeg ook het griffierecht niet terug. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van huurders en de bevoegdheid van gemeenten om in te grijpen bij ernstige overtredingen van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3526

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. F. van Hal),
en

de burgemeester van de gemeente Veenendaal

(gemachtigden: mr. H. van Nijnanten en mr. A. Berloth).

Inleiding

1. Deze zaak gaat over de vraag of de burgemeester de woning van eiser mocht sluiten vanwege overtreding van de Opiumwet. De rechtbank oordeelt in deze uitspraak dat de burgmeester dit mocht doen.
2. Eiser woonde aan de [adres] in [plaats 2] . Op 11 september 2023 ontstond er brand in de woning waarna een zeer ruime handelshoeveelheid drugs werd aangetroffen en faciliteiten om synthetische drugs te vervaardigen. De verhuurder heeft geprobeerd om eiser te bereiken maar is daar niet in geslaagd en heeft de woning met houten planken afgesloten. Op 25 oktober 2023 ontving de verhuurder bericht dat eiser de woning weer wilde betrekken, waarna de burgemeester de woning met het besluit van 9 november 2023 voor vier maanden heeft gesloten.
3. Eiser is hiertegen in bezwaar gegaan. De burgemeester is met de beslissing op bezwaar van 13 februari 2024 bij zijn eerdere besluit gebleven. Eiser komt in deze procedure tegen dat besluit in beroep.
4. De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2024 op zitting behandeld. Eiser werd op de zitting bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De burgemeester werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden van eiser of de burgemeester de woning tijdelijk mocht sluiten vanwege het overtreden van de Opiumwet.
Eiser vindt dat de burgemeester zijn belangen onvoldoende heeft meegewogen, omdat de overtreding hem niet kan worden verweten en de gevolgen groot zijn omdat de verhuurder hem op een zwarte lijst heeft geplaatst. Het beroep van eiser is ongegrond. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Eiser heeft voldoende procesbelang
6. De rechtbank moet eerst beoordelen of eiser procesbelang heeft. Hoewel de woningsluiting al enige tijd achter de rug is en een uitspraak de sluiting dus niet meer kan opheffen, is de rechtbank toch van oordeel dat eiser voldoende belang heeft bij deze procedure. Dat belang is erin gelegen dat eiser bij een gegrond beroep overweegt om de (verhuis)kosten die hij heeft moeten maken op de burgemeester te verhalen. Uit vaste rechtspraak blijkt dat een mogelijke aanspraak op schadevergoeding bij een beperking van het woonrecht voldoende is om een procesbelang aan te nemen. [1]
De bevoegdheid en noodzakelijkheid van de sluiting staan niet ter discussie
7. De burgemeester mag alleen een woning sluiten op grond van de Opiumwet als hij bevoegd is en als de sluiting noodzakelijk en evenwichtig is. [2]
8. In de woning van eiser is na de brand 267,47 gram amfetamine, 6,37 gram MDMA en 189,4 gram cannabis aangetroffen en materialen om synthetische drugs te vervaardigen. Het staat niet ter discussie dat er sprake is van een (zeer) ruime handelshoeveelheid soft- en harddrugs en dat er voorbereidingshandelingen zijn getroffen om harddrugs te bereiden, waardoor de burgemeester op grond van het eerste lid van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd was om de woning tijdelijk te sluiten. Ook staat niet ter discussie dat de sluiting noodzakelijk was ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde.
9. De gronden van eiser richten zich op de evenwichtigheid van de sluiting, omdat eiser vindt dat de burgemeester had moeten meewegen dat hem geen verwijt treft en de gevolgen van de sluiting groot zijn.
Eiser is als huurder verantwoordelijk en hem treft dus wél een verwijt
10. Eiser voert aan dat hij geen enkele betrokkenheid heeft gehad bij de handel en productie van drugs in zijn woning en dat hem dus geen verwijt treft. Hij is van 13 juni 2023 tot 4 oktober 2023 in het buitenland geweest en heeft de sleutel van zijn woning in die periode aan zijn broer toevertrouwd zodat die de post kon beheren. Volgens eiser heeft zijn broer dit vertrouwen beschaamd door een ander in zijn woning te laten waardoor de overtreding heeft kunnen plaatsvinden.
11. De rechtbank stelt voorop dat persoonlijke verwijtbaarheid geen voorwaarde is voor het gebruik van de bestuursrechtelijke bevoegdheid tot sluiting van een woning. Wel kan het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding afzonderlijk of samen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning gebruik mag maken. [3] Van het ontbreken van iedere betrokkenheid kan sprake zijn als eiser niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de handel en bereiding van drugs in zijn woning.
12. De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester in dit geval heeft mogen concluderen dat die situatie zich hier niet voordoet omdat eiser kan worden verweten dat hij in zijn afwezigheid onvoldoende toezicht heeft gehouden. Het is vaste rechtspraak dat een huurder verantwoordelijk blijft voor dat wat er in zijn woning gebeurt, ook als hij op het moment van de overtreding zelf niet in de woning verblijft. [4] Eiser was op het moment van de brand al drie maanden niet meer in zijn woning geweest en hij had zich er als huurder en hoofdbewoner van op de hoogte moeten stellen wat er zich in die periode afspeelde in zijn woning. Door het toezicht op de woning gedurende deze lange periode volledig aan zijn broer over te laten, heeft eiser het risico genomen dat zijn broer onvoldoende toezicht zou houden. Het verwezenlijken van dat risico komt voor rekening van eiser. Eiser treft dus wel degelijk een verwijt, waardoor de beroepsgrond niet slaagt.
13. Voor de volledigheid merkt de rechtbank het volgende op. Hoewel het niet in het voordeel van eiser werkt dat hij de eerste 10 tot 12 dagen na de brand niet (telefonisch) bereikbaar is geweest voor de verhuurder en de politie, heeft eiser gelijk dat de burgemeester daaruit niet kan concluderen dat hij onvoldoende toezicht heeft gehouden. Dat eiser na de brand onbereikbaar was hoeft namelijk niet te betekenen dat hij dat voor het constateren van de overtreding ook was. Belangrijk nog, is dat niet valt in te zien hoe betere telefonische bereikbaarheid de handel en bereiding van drugs in zijn woning zou kunnen hebben voorkomen. Eiser heeft dus gelijk dat de burgemeester deze omstandigheid niet bij het beoordelen van de verwijtbaarheid had mogen betrekken, maar dat leidt niet tot het ontbreken van verwijtbaarheid gelet op de hierboven beschreven verantwoordelijkheid die eiser als huurder heeft.
De plaatsing op de zwarte lijst moet worden meegewogen maar is niet doorslaggevend
14. Daarnaast voert eiser aan dat de burgemeester bij de besluitvorming mee had moeten wegen dat hij door verhuurder Veenvesters op een zwarte lijst is geplaatst waardoor hij tot juli 2026 niet in aanmerking komt voor een huurwoning in [plaats 2] . De burgemeester heeft deze omstandigheid niet meegewogen omdat dit een civiele zaak is tussen huurder en verhuurder.
15. De rechtbank stelt vast dat die uitleg van de burgemeester niet strookt met vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter. Daaruit blijkt dat de burgemeester bij een woningsluiting de gevolgen voor de bewoners moet meewegen, zoals de omstandigheid dat een huurcontract wordt ontbonden of bewoners door de verhuurder op een zwarte lijst worden geplaatst. [5] Dat die gevolgen civielrechtelijk zijn speelt daarbij geen rol.
16. Toch is de rechtbank van oordeel dat de burgemeester in dit geval geen doorslaggevend gewicht hoefde toe te kennen aan de plaatsing op de zwarte lijst, omdat die plaatsing niet het gevolg is geweest van de sluiting. Na de brand heeft de verhuurder de woning met planken afgesloten en is zij een procedure gestart om de huurovereenkomst te ontbinden vanwege overtreding van de Opiumwet. Eiser heeft bevestigd dat de brand en de aangetroffen drugs de reden waren van de ontbinding van de huurovereenkomst en de plaatsing op de zwarte lijst. De sluiting is daarvan dus niet de oorzaak.
17. Dat het door de sluiting mogelijk lastiger is om de plaatsing op de zwarte lijst ongedaan te maken of de duur daarvan te beperken, is een omstandigheid die niet dusdanig zwaar weegt dat de burgemeester om die reden van de sluiting had moeten afzien. Daartegenover staat namelijk dat er sprake is van een ernstige verstoring van de openbare orde door de productie van (en handel in) grote hoeveelheden (hard)drugs en de daardoor ontstane brand. De burgemeester heeft die verstoring van de openbare orde en de omstandigheid dat eiser op dat punt een verwijt treft zwaarder mogen wegen dan dit belang van eiser. De beroepsgrond slaagt dus niet.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit van de burgemeester om de woning te sluiten in stand blijft en eiser dus geen aanspraak kan maken op een schadevergoeding. Omdat eiser ongelijk heeft gekregen krijgt hij het griffierecht niet terug en ook geen vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.T. Könning, rechter, in aanwezigheid van L.M. Kalkman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2025.
de griffier is verhinderd om deze uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2444.
2.Zie de uitspraak van de ABRvS van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.
3.Zie de uitspraak van de ABRvS van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
4.Zie de uitspraken van de ABRvS van 22 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1755, van de Rechtbank Rotterdam van 30 november 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:11397 en van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 juni 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:4542.
5.Zie de uitspraak van de ABRvS van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.