Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 november 2022 in de zaak tussen
[naam eiser], uit [plaatsnaam 1], eiser,
de burgemeester van Rotterdam (burgemeester),
[naam partij]uit [plaatsnaam 2] (derde-partij),
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 november 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure waarbij de burgemeester van Rotterdam aan de eiser een last onder bestuursdwang heeft opgelegd. Deze last hield in dat de woning van de eiser voor een periode van zes maanden gesloten zou worden op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de sluiting noodzakelijk en evenredig was. De burgemeester had de sluiting gemotiveerd door te stellen dat er sprake was van een ernstige situatie, gezien de aangetroffen goederen in de woning, waaronder een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne, een vuurwapen en een grote som contant geld. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat er geen sprake was van handel vanuit de woning en dat de sluiting niet noodzakelijk was, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid tot de sluiting had kunnen besluiten, ook al was de eiser niet direct betrokken bij de drugshandel. De rechtbank benadrukte dat de aanwezigheid van een grote hoeveelheid harddrugs en andere relevante goederen voldoende grond vormden voor de sluiting van de woning. De rechtbank heeft ook de gevolgen van de sluiting voor de eiser in overweging genomen, maar oordeelde dat deze niet opwogen tegen de noodzaak van de sluiting voor de openbare orde. De uitspraak bevestigt de bevoegdheid van de burgemeester om tot sluiting over te gaan in gevallen van ernstige overtredingen van de Opiumwet.