Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De feiten
- [minderjarige 1] , geboren op [2007]
- [minderjarige 2] , geboren op [2009]
- [minderjarige 3] , geboren op [2015]
- [minderjarige 4] , geboren op [2019] .
‘ouders officieel zijn gescheiden, maar nog in dezelfde woning wonen. Ouders communiceren niet meer met elkaar en leven langs elkaar heen. De kinderen groeien op dit moment op in spanningen tussen ouders en worden belast met volwassenenproblematiek’. Het advies aan moeder is om spoedig een woning te vinden voor haar en de kinderen. Veilig Thuis zal met drie en twaalf maanden blijven monitoren.
3.Het geschil
4.De beoordeling
De rechter zal […] beoordelen of de weigering om de ontbinding van de religieuze verbintenis tot stand te brengen onrechtmatig is. Hij zal daarbij moeten beoordelen of de aangesproken persoon voldoende zwaarwegende belangen heeft voor het niet verlenen van medewerking. Als die worden aangevoerd, zal de rechter in overeenstemming met de bestaande rechtspraak alle omstandigheden van het geval bij zijn oordeel moeten betrekken, met name de mate waarin de verzoeker bij uitblijven van het tenietgaan van de religieuze verbintenis in verdere levensmogelijkheden wordt beperkt, de aard en het gewicht van de bezwaren die bij de weigerachtige persoon tegen de medewerking bestaan en de kosten die aan die medewerking zijn verbonden, zulks mede in verband met de vermogenspositie van partijen en de eventuele bereidheid van de verzoeker deze kosten ten dele of geheel voor eigen rekening te nemen. Dit alles in het licht van de vrijheid van religie en levensovertuiging van betrokkenen en de scheiding van kerk en staat. Slechts als de rechter van oordeel is dat het verlenen van medewerking aan het teniet doen gaan van de religieuze verbintenis tussen de echtgenoten in redelijkheid niet van betrokkene verwacht kan worden, zal hij het verzoek tot verlenen van het bevel afwijzen.”
“Dus als ik met je wil slapen of sexen dan doe ik dat..en hopelijk jij ook. Hou me niet tegen”).
5.De beslissing
woensdag 4 juni 2025 te 9.30 uur, waar [stichting] zich schriftelijk dient uit te laten omtrent hetgeen onder rechtsoverweging 4.12 tot en met 4.15 is overwogen;