ECLI:NL:RBMNE:2025:2440

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
11297397 \ UC EXPL 24-6081
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Consumentenrecht en ambtshalve toetsing in verstek bij onbetaalde facturen

In deze zaak heeft de kantonrechter op 30 april 2025 een verstekvonnis gewezen in een civiele procedure tussen [eiser] en [gedaagde]. [eiser], die als advocaat optrad, vorderde betaling van onbetaalde facturen door [gedaagde]. De procedure volgde op een tussenvonnis van 18 december 2024, waarin de kantonrechter aangaf dat hij niet over alle noodzakelijke gegevens beschikte om de vordering te beoordelen. In de akte die [eiser] indiende, werden aanvullende gegevens verstrekt, waaronder informatie over de overeenkomst tussen partijen en de voorwaarden waaronder rechtsbijstand werd verleend.

De kantonrechter oordeelde dat de informatieplichten van artikel 6:230l van het Burgerlijk Wetboek van toepassing waren en dat [eiser] deze had nageleefd. De rechter concludeerde dat er geen ambtshalve toetsing van de bedongen kosten nodig was, omdat partijen over de prijs hadden onderhandeld. De gevorderde hoofdsom werd toegewezen, maar de vorderingen voor buitengerechtelijke incassokosten en rente werden afgewezen. De kantonrechter stelde vast dat de gevorderde rente onredelijk bezwarend was en vernietigde het beding dat deze rente regelde.

Uiteindelijk werd [gedaagde] grotendeels in het ongelijk gesteld en veroordeeld tot betaling van de openstaande facturen en de proceskosten. De kantonrechter benadrukte dat de proceskosten binnen veertien dagen na aanschrijving moesten worden voldaan, en dat bij niet-naleving ook de kosten van betekening voor rekening van [gedaagde] zouden komen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 11297397 UC EXPL 24-6081 CD/942
Verstekvonnis van 30 april 2025
inzake
[eiser] , voorheen handelende onder de naam [handelsnaam],
wonend in [woonplaats] ,
hierna te noemen [eiser] ,
eisende partij,
procederend in persoon,
tegen:
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
hierna te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft op 18 december 2024 een tussenvonnis gewezen. Vervolgens heeft [eiser] een akte in het geding gebracht. Daarop volgt nu dit vonnis.

2.Waar gaat deze procedure over?

2.1.
[eiser] heeft [gedaagde] bijgestaan als advocaat. Hij heeft [gedaagde] geïnformeerd over de mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp en een uurtarief afgesproken voor het geval [gedaagde] niet (of niet langer) voor een toevoeging in aanmerking zou komen. Op de overeenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing.
2.2.
[gedaagde] heeft facturen van [eiser] onbetaald gelaten. [eiser] vordert nu dat [gedaagde] wordt veroordeeld om deze alsnog te betalen, vermeerderd met rente en een vergoeding voor gemaakte kosten.

3.De nadere toelichting bij akte

3.1.
In het tussenvonnis heeft de kantonrechter overwogen dat hij nog niet beschikt over alle noodzakelijke gegevens om de op een consumentenovereenkomst gebaseerde vordering te beoordelen. In zijn akte heeft [eiser] alle informatie die de kantonrechter nodig heeft alsnog in het geding gebracht.
3.2.
[eiser] heeft toegelicht dat [gedaagde] telefonisch contact met hem heeft opgenomen omdat hij in verband met een scheiding behoefte had aan rechtsbijstand. Partijen hebben vervolgens een afspraak gemaakt op het kantoor van [eiser] . [eiser] is uitgebreid (en onderbouwd met de nodige bijlagen) ingegaan op de onderwerpen die tijdens die eerste bespreking met [gedaagde] aan bod zijn gekomen. Die onderwerpen zagen zowel op het geschil waarvoor [gedaagde] rechtsbijstand wenste, alsook op de daarmee gemoeide kosten.
3.3.
Uit de akte en de daarbij overgelegde stukken blijkt dat [eiser] en [gedaagde] hebben gesproken over de mogelijkheid een toevoeging aan te vragen, in combinatie met een peiljaarverlegging. Ook blijkt daaruit dat zij, om de kans op toewijzing van de toevoegingsaanvraag te vergroten, hebben besloten om geen toevoeging aan te vragen voor het gehele geschil waarvoor [gedaagde] rechtsbijstand wenste, maar alleen voor een deel daarvan. [1]
3.4.
Ook blijkt uit de akte en de daarbij overgelegde stukken dat [eiser] en [gedaagde] hebben onderhandeld over het te hanteren uurtarief. Ze zijn uiteindelijk uitgekomen op € 125,00 per uur exclusief btw voor alle werkzaamheden die behoorden tot dat deel van het geschil waarvoor een toevoeging werd aangevraagd, voor het geval die toevoeging onverhoopt toch niet zou worden verleend. Voor alle werkzaamheden die behoorden tot het deel van het geschil waarvoor geen toevoeging werd aangevraagd spraken [eiser] en [gedaagde] een tarief af van € 170,00 per uur exclusief btw. Ook zouden de gebruikelijke verschotten, zoals griffierecht en deurwaarderskosten, voor rekening van [gedaagde] komen. [gedaagde] zou overigens het recht hebben om de overeenkomst op ieder gewenst moment op te zeggen.
3.5.
Overigens blijkt uit de akte dat [eiser] tijdens de eerste bespreking ook op hoofdlijnen de inhoud van de gehanteerde algemene voorwaarden met [gedaagde] heeft besproken, waarna [gedaagde] zich akkoord heeft verklaard met rechtsbijstandverlening door [eiser] , onder de hiervoor beschreven condities.

4.De nadere beoordeling door de kantonrechter

4.1.
Uit de akte blijkt dat sprake is van een overeenkomst anders dan op afstand of buiten verkoopruimte, waarop de informatieplichten van artikel 6:230l van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing zijn. [eiser] heeft de essentiële informatieplichten van artikel 6:230l BW nageleefd, ook ten aanzien van de prijs. Voor een ambtshalve sanctie wegens schending van essentiële informatieplichten bestaat daarom geen aanleiding. [2]
4.2.
Uit de akte blijkt voorts dat partijen hebben onderhandeld over de prijs. Anders dan de kantonrechter uit de dagvaarding afleidde is ambtshalve toetsing van de bedongen kosten daarom niet aan de orde.
4.3.
Ambtshalve toetsing van contractuele bedingen is namelijk beperkt tot bedingen waarover niet afzonderlijk door partijen is onderhandeld, waardoor een consument, in dit geval [gedaagde] , geen invloed heeft kunnen hebben op de inhoud ervan en waarvan hij de inhoud wellicht niet eens kent, maar waarmee hij wel in heeft moeten stemmen om de overeenkomst te kunnen sluiten. Als het gaat om kernbedingen weet een consument gewoonlijk wel wat daarin is geregeld en mag hij geacht worden daar bewust mee te hebben ingestemd. Bij kernbedingen is ambtshalve rechterlijk ingrijpen daarom beperkt tot onduidelijk en onbegrijpelijk geformuleerde bedingen, omdat de consument dan alsnog niet weet waar hij contractueel aan kan worden gehouden. Reguliere bedingen in algemene voorwaarden en onduidelijk en onbegrijpelijk geformuleerde kernbedingen kunnen, afhankelijk van de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de algemene voorwaarden tot stand zijn gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend zijn voor consumenten, en daarmee vernietigbaar als bedoeld in artikel 6:233 onder a BW. Dat moet de kantonrechter, zo nodig ambtshalve, beoordelen. De kantonrechter heeft echter geen ambtshalve taak ten aanzien van bedingen waarover partijen hebben onderhandeld.
4.4.
Als gevolg hiervan is de gevorderde hoofdsom (de openstaande facturen), die de kantonrechter ook overigens niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, toewijsbaar.
4.5.
[eiser] vordert ook vergoeding van gemaakte buitengerechtelijke incassokosten. In de toepasselijke algemene voorwaarden is daarover een beding opgenomen. Gesteld noch gebleken is dat partijen daarover hebben onderhandeld, maar in dit beding is slechts – zoals [eiser] terecht betoogt – de geldende wettelijke regeling ten aanzien van de vergoeding van incassokosten beschreven. Dat beding is dus per definitie niet onredelijk bezwarend als bedoeld in artikel 6:233 onder a BW. Toch kan de gevorderde vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten niet worden toegewezen. Op grond van artikel 6:96 lid 6 BW is [gedaagde] de vergoeding namelijk pas verschuldigd als hij, na het intreden van het verzuim, vruchteloos is aangemaand tot betaling binnen een termijn van veertien dagen, aanvangende de dag na aanmaning. [3] In geen van de in het geding gebrachte aanmaningen is die termijn gehanteerd, waardoor niet als vaststaand kan worden aangenomen dat [gedaagde] de gevorderde kosten verschuldigd is geworden.
4.6.
Ook de gevorderde rente moet worden afgewezen. In de toepasselijke algemene voorwaarden is namelijk een rente van 1% per maand bedongen en niet gebleken is dat partijen over dit beding hebben onderhandeld. Het bedongen percentage is hoger dan de wettelijke rente voor handelstransacties was op het moment dat de overeenkomst werd gesloten (destijds 8% per jaar). Door die hoge bedongen rente wordt het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en plichten van partijen ten nadele van [gedaagde] aanzienlijk verstoord. Dat maakt het beding onredelijk bezwarend en daarom wordt het door de kantonrechter vernietigd. [4] Als gevolg daarvan moet de gevorderde rentevergoeding worden afgewezen. Dat geldt ook voor de subsidiair gevorderde vergoeding van wettelijke rente. [5]
4.7.
[gedaagde] wordt al met al grotendeels in het ongelijk gesteld. Daarom moet hij de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 137,38
- griffierecht € 248,00
- salaris gemachtigde € 271,00 (1 punt x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 791,38
4.8.
De gevorderde wettelijk rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen bewijs van kwijting € 3.849,75 aan [eiser] te betalen;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 791,38, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P. van Tricht, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 april 2025.

Voetnoten

1.Daarbij hebben zij onder andere mee laten wegen dat [gedaagde] beschikte over vermogen in de vorm van een te verdelen onroerende zaak met overwaarde.
2.De kantonrechter heeft in het tussenvonnis overwogen dat hij het arrest HR 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677 (over het ambtshalve verbinden van consequenties aan schending van de essentiële informatieplichten van artikel 6:230m BW), analoog toepast op overeenkomsten waarop de informatieplichten van artikel 6:230l BW van toepassing zijn. Daarmee bedoelde de kantonrechter dat hij de informatieplichten van artikel 6:230l BW, die qua inhoud corresponderen met de door de Hoge Raad essentieel geoordeelde informatieplichten van artikel 6:230m BW, beschouwt als de essentiële informatieplichten van artikel 6:230l BW en dat hij consequenties verbindt aan schending van die essentiële informatieplichten.
3.Dat is in HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704 nog eens verduidelijkt.
4.Zie ook Rapport Ambtshalve Toetsing III, pagina 54 onderaan (te vinden op www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/rapport-at-III-31-juli-2018.pdf).
5.Zie HvJ EU 27 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:68, NJ 2021/326, m. nt. M.B.M. Loos, en HvJ EU 8 december 2022, ECLI:EU:C:2022:971, TvC 2023/1, m. nt. C.M.D.S. Pavillon.