ECLI:NL:RBMNE:2025:2696

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 mei 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
C/16/591536 / JE RK 25-545
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met internationale aspecten

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 16 mei 2025 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2009. De gecertificeerde instelling, Samen Veilig Midden-Nederland, had verzocht om de ondertoezichtstelling van de minderjarige te verlengen voor een jaar, evenals de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De minderjarige verblijft sinds juli 2024 in een instelling in Spanje, maar de kinderrechter oordeelde dat de procedure voor goedkeuring van de plaatsing in het buitenland niet was gevolgd, wat in strijd is met de Verordening Brussel II ter. De kinderrechter stelde vast dat de minderjarige op het moment van indiening van het verzoekschrift zijn gewone verblijfplaats in Nederland had, en dat zijn verblijf in Spanje tijdelijk was. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing in Nederland verlengd tot 1 juni 2026, en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De ouders en de minderjarige waren akkoord met de verlenging, maar de kinderrechter merkte op dat de ouders niet goed voorbereid waren op de mogelijke uitkomst van de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/591536 / JE RK 25-545
Datum uitspraak: 16 mei 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden-Nederland, gevestigd te Utrecht,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2009 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
[vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt het verzoekschrift van de GI met bijlagen, ontvangen op 8 april 2025, mee in de beoordeling.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 16 mei 2025. Daarbij was [A] , een vertegenwoordiger van de GI, aanwezig.
1.3.
De vader en de moeder zijn niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader en de moeder wel juist zijn opgeroepen. De vader heeft de gezinsvoogd gebeld aan het begin van de zitting en in het bijzijn van de kinderrechter en de griffier verteld dat hij het eens is met de verzoeken, maar geen behoefte had om bij de mondelinge behandeling (telefonisch) aanwezig te zijn.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
1.5.
Aan het eind van de zitting heeft de kinderrechter mondeling uitspraak gedaan. Dit is de schriftelijke uitwerking van de uitspraak.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft sinds 8 juli 2024 bij [instelling] in Spanje.
2.3.
Bij beschikking van 1 juni 2023 is [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 1 juni 2024. De ondertoezichtstelling is daarna verlengd tot 1 juni 2025.
2.4.
Bij beschikking van 16 oktober 2023 is [minderjarige] met spoed uithuisgeplaatst. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 1 juni 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI benoemt verder bij haar verzoek dat [instelling] de enige plek lijkt te zijn waar [minderjarige] tot ontwikkeling komt, en waar hij ook behandeling volgt en onderwijs krijgt. De GI zal haar uiterste best doen om de plaatsing van [minderjarige] alsnog juridisch te waarborgen.

4.De standpunten

4.1.
De ouders zijn akkoord met de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing.
4.2.
[minderjarige] is akkoord met de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing.

5.De beoordeling

Bevoegdheid
5.1.
De kinderrechter zal de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter vaststellen op grond van artikel 7, eerste lid, van Verordening (EU) 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 (Verordening Brussel II ter, hierna: de verordening). Daarbij zal vastgesteld moeten worden waar [minderjarige] zijn gewone verblijfplaats had op het moment van indiening van het verzoekschrift, te weten op 8 april 2025.
5.2.
Volgens vaste rechtspraak moet de gewone verblijfplaats van een kind worden bepaald op basis van een geheel van feitelijke omstandigheden die eigen zijn aan de voorliggende zaak. Naast de fysieke aanwezigheid van het kind moeten andere factoren aantonen dat deze aanwezigheid niet tijdelijk of toevallig is en dat de verblijfplaats een zekere integratie in een sociale en familiale omgeving tot uitdrukking brengt.
5.3.
De kinderrechter is van oordeel dat de gewone verblijfplaats van [minderjarige] op 8 april 2025 in Nederland was. Zijn verblijf in Spanje is immers tijdelijk van aard en gericht op terugplaatsing in Nederland. Bovendien heeft [minderjarige] in Spanje geen sociale en familiale banden, anders dan de mensen bij [instelling] . De Nederlandse rechter is dan ook bevoegd om van het verzoek kennis te nemen.
De beslissing
5.4.
De kinderrechter wijst het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling te verlengen toe. Dat betekent dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige] wordt verlengd voor de duur van één jaar, dus tot 1 juni 2026. De kinderrechter verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing ook voor de duur van één jaar, en dus tot 1 juni 2026, maar beperkt de uithuisplaatsing tot een accommodatie in Nederland. De kinderrechter legt hierna uit waarom zij deze beslissing heeft genomen.
De verlenging van de ondertoezichtstelling
5.5.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat er nog steeds is voldaan aan de grond voor de ondertoezichtstelling bedoeld in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.6.
[minderjarige] wordt nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. Voor zijn plaatsing bij [instelling] vertoonde [minderjarige] zelfbepalend en regelovertredend gedrag, waarbij hij ook verbale en fysieke agressie liet zien. Daarnaast nam [minderjarige] niet deel aan onderwijs en was hij bij meerdere verblijfsplekken weggestuurd. Die wisselingen zijn niet bevorderlijk geweest voor de (hechting)problematiek van [minderjarige] .
5.7.
Sinds [minderjarige] bij [instelling] woont, heeft hij zich positief ontwikkeld. Hij zit op dit moment nog midden in zijn traject bij [instelling] . Binnen [instelling] heeft [minderjarige] begeleiding die hem helpt om oude patronen te doorbreken en om vanuit zijn kwetsbare kant tot groei en ontwikkeling te komen. Verder zijn [minderjarige] en zijn ouders gestart met systeemtherapie om de relaties te herstellen. Daarnaast kan [minderjarige] starten met een niveau 1 MBO-opleiding (entree-traject). [minderjarige] blijft vooralsnog kwetsbaar en afhankelijk van de begeleiding om stabiel te kunnen functioneren. Het is belangrijk dat de GI betrokken blijft om de regie te blijven voeren over de hulpverlening.
Toewijzing machtiging tot uithuisplaatsing binnen Nederland
5.8.
De kinderrechter begrijpt dat de GI de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] in Spanje ten uitvoer wil leggen. Aan de geldende vereisten voor een uithuisplaatsing in Spanje is echter niet voldaan. De kinderrechter zal het verzoek dan ook alleen toewijzen voor zover het een plaatsing in een jeugdhulpaccomodatie
in Nederlandbetreft.
5.9.
De kinderrechter stelt voorop dat de toestemming van de centrale autoriteit in Spanje noodzakelijk is voor een plaatsing in [instelling] in Spanje. Artikel 82 van de verordening bepaalt dat dat de goedkeuring van de bevoegde autoriteit van de lidstaat moet worden gevraagd, wanneer wordt beoogd een minderjarige in een andere lidstaat te plaatsen. De centrale autoriteit van de verzoekende lidstaat moet aan de centrale autoriteit van de aangezochte lidstaat waar het kind zal worden geplaatst een verzoek om goedkeuring zenden (lid 1). De plaatsing van de minderjarige door de verzoekende lidstaat kan slechts worden gelast of geregeld nadat de bevoegde autoriteit van de aangezochte lidstaat de plaatsing heeft goedgekeurd (lid 5). De procedure voor goedkeuring moet aldus gevolgd worden voordat een verzoek tot plaatsing in het buitenland aan de rechter wordt voorgelegd.
5.10.
De procedure van artikel 82 van de verordening is niet gevolgd voordat [minderjarige] in Spanje is geplaatst. Dat houdt in dat de goedkeuring van de centrale autoriteit in Spanje voor de plaatsing van [minderjarige] Spanje ontbreekt. De kinderrechter is van oordeel dat deze procedure niet kan worden overgeslagen, of pas na de procedure bij de rechtbank kan worden gevolgd. In de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 maart 2025 (ECLI:NL:GHARL:2025:1818) oordeelde het hof net als de rechtbank dat de juridische waarborgen van een plaatsing in het buitenland, wanneer de procedure daartoe niet is gevolgd, onvoldoende zijn.
5.11.
Niet alleen formele argumenten verzetten zich daartegen, maar ook het belang van het kind. In de beschikking van deze rechtbank van 28 februari 2025 (ECLI:NL:RBMNE:2025:2136) is al uiteengezet dat de verordening het belang van kinderen beoogt te beschermen. De verordening beoogt namelijk de veiligheid en de bescherming te regelen van kinderen die in een andere lidstaat gaan wonen. Volgens de Nederlandse centrale autoriteit zijn er in het verleden meerdere incidenten voorgevallen met betrekking tot geplaatste kinderen waarbij hun veiligheid in het geding is geweest. Om die incidenten in de toekomst te voorkomen, moet aldus zorgvuldig worden gekeken of de procedure uit artikel 82 van de verordening is gevolgd. Dat klemt temeer omdat de consequenties die voortvloeien uit de verordening zelf van het niet volgen van die procedure aanzienlijk zijn. Artikel 39, eerste lid, onder f, van de verordening bepaalt immers dat de erkenning van een beslissing inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid door de aangezochte lidstaat wordt geweigerd indien de procedure uit artikel 82 van de verordening niet in acht is genomen. Dat betekent dat een kind zich dan ongeoorloofd bevindt op het grondgebied van een andere lidstaat. Dat brengt risico’s met zich mee voor kinderen die al kwetsbaar zijn. Er is binnen de instelling geen toezicht op het kind vanuit een overheidsinstantie van de aangezochte lidstaat, terwijl die lidstaat wel verantwoordelijk is voor dit kind. Als er buiten de instelling een incident plaatsvindt, bijvoorbeeld een kind dat wegloopt of een strafbaar feit pleegt, dan zullen de Spaanse autoriteiten optreden. De gecertificeerde instelling kan ook niet ingrijpen omdat zij geen bevoegdheid heeft om op te treden in de aangezochte lidstaat. Naar het oordeel van de kinderrechter dient artikel 82 van de verordening dan ook juist het belang van [minderjarige] .
5.12.
De GI heeft opgemerkt dat het verblijf van [minderjarige] daar tot nu toe geen problemen heeft opgeleverd en dat ook niet de verwachting is dat het verblijf tot problemen met de Spaanse autoriteiten zal leiden. De kinderrechter begrijpt het betoog van de GI aldus, dat zij het belang van [minderjarige] bij het volgen van de procedure uit de verordening vooral ziet als een
theoretischbelang, terwijl het daadwerkelijke, meer
concretebelang, van [minderjarige] nu gediend is bij voortzetting van het verblijf in [instelling] . De kinderrechter volgt dat betoog niet. Kenmerk van de jongeren die bij [instelling] verblijven is nu juist dat de problematiek ernstig is. Ook voor [minderjarige] geldt dat zijn verblijf op verschillende plekken in Nederland onhoudbaar was. Dat het met [minderjarige] nu goed gaat betekent dan ook niet dat de risico’s bij (voortzetting van) zijn ongeoorloofd verblijf in Spanje louter theoretisch zijn.
5.13.
De kinderrechter begrijpt de moeilijke positie waarin de GI zich bevindt in de situatie zoals de onderhavige, waarin [minderjarige] al in Spanje is geplaatst, hij daar nog midden in een traject zit dat bovendien heel goed aansluit bij wat hij nodig heeft. Dat, terwijl er in Nederland een gebrek is aan geschikte plekken en er in Nederland geen vergelijkbare plek is als [instelling] . Wat de kinderrechter de GI wel aanrekent is dat de GI heeft nagelaten om [minderjarige] en zijn ouders voor te bereiden op de kans dat de kinderrechter het verzoek voor voortzetting van het verblijf bij [instelling] niet zou toewijzen. Zowel de vader als [minderjarige] lieten blijken dat zij dachten dat de verzoeken zonder meer zouden worden toegewezen. De kinderrechter heeft op verzoek van [minderjarige] uitspraak gedaan met [minderjarige] (digitaal) aanwezig. [minderjarige] was zichtbaar en ook begrijpelijk zeer aangeslagen bij het horen van de beslissing. Het was helpend geweest als [minderjarige] daarop enigszins was voorbereid.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.14.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 1 juni 2026;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder in Nederland tot 1 juni 2026;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2025 door mr. T. Dopheide, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. F. Elsendoorn als griffier, en op schrift gesteld op 27 mei 2025.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.