ECLI:NL:RBMNE:2025:2839

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
UTR_23_1097
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor de bouw van twee woningen in strijd met beheersverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 11 juni 2025, wordt het beroep van eiser tegen de omgevingsvergunning voor de bouw van twee woningen aan de [adres 1] in [plaats 1] beoordeeld. Eiser, wonende tegenover het perceel, is van mening dat de vergunning in strijd is met de beheersverordening, die alleen recreatiewoningen toestaat. De rechtbank oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders zich op een goede ruimtelijke onderbouwing heeft mogen baseren en dat de aanvraag correct is beoordeeld. De rechtbank stelt vast dat de afstand van de nieuwe woningen tot de weggrens vergelijkbaar is met die van bestaande woningen en dat er geen sprake is van een verkeersonveilige situatie. Eiser heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het bouwplan in twijfel trekken. De rechtbank concludeert dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23 /1097

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser 1] , uit [plaats 1] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, het college
(gemachtigde: E. Kemperman).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder] B.V.uit [plaats 2] (de vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. I.E. Nauta).

Waar gaat deze zaak over?

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de omgevingsvergunning die het college aan de vergunninghouder heeft verleend voor de nieuwbouw van twee woningen aan de [adres 1] in [plaats 1] (het perceel).

Inleiding

2. Eiser woont tegenover het perceel aan de [adres 2] in [plaats 1] . Zijn woning ligt op ongeveer 38 meter afstand van de twee te bouwen woningen.
2.1.
De vergunninghouder heeft op 26 november 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de nieuwbouw van deze twee woningen. De vergunninghouder heeft deze aanvraag voorzien van een ruimtelijke onderbouwing die is opgemaakt door Kubiek Ruimtelijke Plannen (Kubiek).
2.2.
Het college heeft het besluit op de aanvraag voorbereid met de uitgebreide procedure zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), waarop de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is.
2.3.
Het college heeft een ontwerp omgevingsvergunning ter inzage gelegd. Eiser heeft hiertegen een zienswijze ingediend. Het college heeft op die zienswijze gereageerd met een nota zienswijzen.
2.4.
In een besluit van 20 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft het college de omgevingsvergunning verleend. Het college heeft in een huisnummerbesluit de huisnummers [nummer 1] en [nummer 2] aan de twee woningen toegekend. Het college heeft op dezelfde datum ook een omgevingsvergunning aan de vergunninghouder verleend voor de nieuwbouw van een houtskeletwoning aan de [adres 3] in [plaats 1] .
2.5.
Eiser is het niet eens met de verleende omgevingsvergunning voor de twee nieuwe woningen aan de [adres 1] en heeft daarom beroep tegen dit besluit ingesteld bij de rechtbank. Eiser heeft geen beroep ingesteld tegen de omgevingsvergunning voor de bouw van de houtskeletwoning.
2.6.
In een uitspraak van 25 mei 2023 [1] heeft de voorzieningenrechter het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening tegen de verleende omgevingsvergunning afgewezen.
2.7.
Het college heeft een verweerschrift ingediend. Eiser heeft op 22 januari 2025 een aanvullend beroepschrift met bijlagen ingediend. Op 23 januari 2025 heeft de vergunninghouder schriftelijk op het beroepschrift gereageerd. Op 25 januari 2025 heeft eiser nog een aanvullende reactie ingediend.
2.8.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2025. De zaak is gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de beroepszaken over dezelfde besluiten van eisers [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] (zaaknummers UTR 23 /1623 en UTR 23 /3082) en [eiser 5] en [eiser 6] (UTR 23 /1617). Aan de zitting hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van het college, de gemachtigde van de vergunninghouder, [architect] (architect) en [projectontwikkelaar] (projectontwikkelaar en bestuurder van [bedrijf] B.V.).

Overwegingen

Beoordelingskader
3. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat de vergunninghouder haar aanvraag voor een omgevingsvergunning voor die datum heeft ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. [2]
4. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan in strijd is met de beheersverordening “Woongebied Maarn en Maarsbergen 1e herziening” (de beheersverordening). Volgens het bouwplan worden namelijk twee nieuwe woningen gebouwd waar alleen een recreatiewoning is toegestaan. Verder wordt er buiten het bouwvlak gebouwd en is de nokhoogte van de twee woningen hoger dan de toegestane 5 meter hoogte.
5. Het college heeft in dit geval de omgevingsvergunning voor het gebruik van gronden in afwijking van de geldende planologische regels (zoals hier vervat in de beheersverordening) verleend op basis van een buitenplanse afwijking als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef a en onder 3º van de Wabo. Dat kan als uit een goede ruimtelijke onderbouwing is gebleken dat het bouwplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. [3] Het college heeft bij het nemen van een dergelijk besluit beleidsruimte. Als het college van mening is dat de activiteit waarvoor een omgevingsvergunning wordt aangevraagd in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, kan hij ervoor kiezen om zijn bevoegdheid tot afwijking van de planologische regels te gebruiken. Daarbij moet het college alle betrokken belangen afwegen. De rechtbank oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. [4] De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden van eisers of het college met de motivering van zijn besluit bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
De ruimtelijke onderbouwing van Kubiek
6. De ruimtelijke onderbouwing voor het bouwplan is neergelegd in het rapport ‘ [adres 1] en [adres 3] , [plaats 1] ’ van Kubiek van 1 december 2022 (de ruimtelijke onderbouwing). In de ruimtelijke onderbouwing is ingegaan op de bestaande situatie ter plaatse, het bouwplan en de aanleiding daartoe, op de ligging en begrenzing van de planlocatie en de ruimtelijke effecten van het bouwplan. Bij de ruimtelijke onderbouwing zijn ook verschillende onderzoeken betrokken. In de ruimtelijke onderbouwing is onder andere geconcludeerd dat er geen sprake is van strijdigheid met het ruimtelijk beleid van het Rijk, de provincie Utrecht of de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Daarnaast is toegelicht dat de voorgenomen ontwikkeling geen onevenredige overlast op voor de omgeving oplevert. Met het initiatief treden geen overtredingen op in het kader van de flora en faunawetgeving. Het bouwplan leidt niet tot een onevenredige toename van verkeer en de omliggende woningen en bedrijven worden in milieutechnische zin niet extra belemmerd. Het bouwplan leidt ook niet tot luchtvervuiling en geluidsoverlast. Het initiatief voorziet in zowel een woning die geschikt is voor ouderen als in twee gezinswoningen. Daarmee levert het een bijdrage aan een divers woningaanbod in de gemeente, zo volgt uit de ruimtelijke onderbouwing.
7. Eiser gaat in zijn beroepschrift en aanvullende beroepschrift uitvoerig in op de ruimtelijke onderbouwing, waarbij hij er op wijst dat de ruimtelijke onderbouwing meerdere onzorgvuldigheden en onvolkomenheden bevat. Daarbij is niet steeds duidelijk wat eiser daarmee beoogt. In zijn nadere reactie van 25 januari 2025 heeft eiser aangegeven dat hij wel vindt “dat het college zich bij de besluitvorming had mogen baseren op de ruimtelijke onderbouwing, maar dat de ruimtelijke onderbouwing niet voor 100% ‘accuraat’ is”. Anders dan eiser meent, ligt in deze procedure echter niet ter beoordeling voor of de ruimtelijke onderbouwing voor 100% accuraat is. Waar het daarentegen om gaat is nu juist of het college zich op de ruimtelijke onderbouwing heeft mogen baseren. Tegen die achtergrond beoordeelt de rechtbanken de beroepsgronden van eiser.
8. Daarbij merkt de rechtbank nog het volgende op. Eiser heeft op 22 januari 2025 bij zijn aanvullend beroepschrift nog een tweetal rapporten overgelegd. Het gaat om een rapport van het Expertisecentrum Regelgeving Bouw (ERB) van 20 januari 2025 en het rapport ‘Stedenbouwkundig advies Bouwplan [adres 1] te [plaats 1] ’ van Urban Outlines van 16 januari 2025. Eiser heeft in zijn aanvullend beroepschrift en ter zitting slechts zijdelings verwezen naar die rapporten. Daarom is niet steeds duidelijk wat er volgens eiser uit die rapporten blijkt en ter onderbouwing van welke standpunten van eiser die rapporten precies zijn bedoeld. De rechtbank betrekt deze rapporten dan ook slechts bij haar beoordeling voor zover eiser die rapporten aan zijn beroepsgronden ten grondslag heeft gelegd.
Omgeving van de planlocatie
9. Eiser voert aan dat bij de beoordeling van het bouwplan ten onrechte niet de gehele omgeving van de locatie van het bouwplan is betrokken. Er is namelijk geen rekening gehouden met bestemmingsplan ‘Maarn Noord’. Nu dat bestemmingsplan de planologische mogelijkheden bevat van de vier woningen tegenover de geplande bouwlocatie en de nabijgelegen groenstrook, had ook dat bestemmingsplan bij de beoordeling moeten worden betrokken, zo begrijpt de rechtbank het standpunt van eiser.
10. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag gaat het om het planologisch regime dat geldt voor de locatie van het bouwplan. Die locatie is in dit geval gelegen op het perceel aan de [adres 1] . Op dat perceel is de beheersverordening van toepassing. Dat vormt dus het planologische regime dat van toepassing is op het bouwplan. Daar is in de ruimtelijke onderbouwing ook terecht vanuit gegaan. Overigens heeft eiser niet onderbouwd waartoe toetsing van het bouwplan aan het bestemmingsplan “Maarn Noord” bij de beoordeling van het bouwplan zou moeten leiden, en waarom daaruit zou volgen dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Ook om die reden kan eiser niet worden gevolgd in zijn betoog. De rechtbank overweegt verder dat de omgeving van de locatie van het bouwplan wel degelijk is betrokken in de ruimtelijke onderbouwing. In de ruimtelijke onderbouwing is namelijk de ligging en de begrenzing van de planlocatie inzichtelijk gemaakt met een luchtfoto en een kadastrale kaart, en is ingegaan op de ruimtelijke effecten van het plan op de omgeving. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Breedtemaat en vormgeving
11. Eiser stelt dat het college ten onrechte van de ruimtelijke onderbouwing is afgeweken, doordat een vergunning is verleend voor een woning met een breedte van 11,15 meter terwijl in de ruimtelijke onderbouwing staat dat aan de [straat] een woningbreedte van 7,5 tot 8 meter passend is. Nu de breedtemaat afwijkt van wat volgens Kubiek passend is, is het bouwplan in strijd met een goede ruimtelijke ordening, zo voert eiser aan. Eiser stelt dat hij nu tegen een muur aan aaneengesloten woningen zal kijken, en wil dat de doorkijk tussen de woningen behouden blijft. Eiser vreest er verder voor dat er in de breedte ook nog verder vergunningsvrij uitgebouwd zal worden.
12. Door het college en vergunninghouder is toegelicht dat in de ruimtelijke onderbouwing alleen is gekeken naar de ruimtelijke effecten van het hoofdgebouw, dat een breedte van 7,5 meter heeft. Daarbij is de aanbouw (van 3,65 meter breed) niet meegenomen, omdat dit een bijbehorend bouwwerk is dat ook vergunningvrij gerealiseerd kon worden en niet tot een andere ruimtelijke afweging leidt. Dat de aanbouw wel in de aanvraag is meegenomen komt doordat vanuit stedenbouwkundig oogpunt de wens bestond om de kap van de woningen over de aanbouw door te trekken, en dat de aanbouw gelet daarop niet meer vergunningvrij is. Volgens het college is de afwijking dermate gering, dat de woningen ook met de afwijkende breedtematen ruimtelijk inpasbaar zijn en geen sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening.
13. De rechtbank kan volgen dat met het doortrekken van de kap over de aanbouw slechts sprake is van een beperkte afwijking ten opzichte van waar in de ruimtelijke onderbouwing vanuit is gegaan. Gelet daarop heeft het college zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze geringe afwijking niet maakt dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, en dat ook de breedtemaat zoals voorzien in de aanvraag ruimtelijk aanvaardbaar is. Dat eiser zijn mogelijkheden tot doorkijk zoveel mogelijk wenst te behouden is op zichzelf begrijpelijk, maar er bestaat geen recht op een blijvend behoud van een vrije doorkijk. Los daarvan valt ook niet in te zien dat het doortrekken van de kap over de aanbouw maakt dat de mogelijkheden van doorkijk voor eiser wezenlijk verminderen ten opzichte van de situatie waar in de ruimtelijke onderbouwing van is uitgegaan, te weten een hoofdgebouw met aanbouw zónder dat de kap daarover is doorgetrokken. Ook de vrees van eiser dat er nu in de breedte nog verder vergunningsvrij uitgebouwd zal kunnen worden, is onvoldoende concreet om aan de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het bouwplan te twijfelen. De beroepsgrond slaagt niet.
14. Eiser is het ook niet eens met de vormgeving van de twee woningen. In dat verband wijst eiser op het rapport van Urban Outlines. In dat rapport staat dat op basis van de gehanteerde uitgangspunten in de beheersverordening het te splitsen bouwperceel aan de [adres 1] in [plaats 1] niet geschikt is voor de bouw van twee vrijstaande woningen, en dat het beter zou zijn om op het perceel één vrijstaande woning te bouwen of eventueel één twee onder een kap woning.
15. De rechtbank stelt in dit verband voorop dat het ontwerp van de woningen is beoordeeld door stedenbouw en welstand, waarbij is geoordeeld dat het bouwplan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Daar is eiser niet tegen opgekomen en dat staat in deze zaak dan ook niet ter discussie. Anders dan waar in het rapport vanuit lijkt te worden gegaan staat in deze zaak ook niet ter discussie dat het bouwplan afwijkt van de beheersverordening, en juist een omgevingsvergunning is aangevraagd voor gebruik van de gronden in strijd met de beheersverordening. Verder ligt hier niet ter beoordeling voor of een alternatief "beter" is of "meer geschikt". Het college moet de aanvraag beoordelen zoals die is ingediend, waarbij het er om gaat of het aangevraagde bouwplan ruimtelijk aanvaardbaar is. Als dat het geval is, kunnen alternatieven alleen een rol spelen als op voorhand duidelijk is dat met die alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Het is aan degene die stelt dat er alternatieven zijn om deze alternatieven te benoemen en aannemelijk te maken dat op voorhand duidelijk is dat verwezenlijking van het alternatief een gelijkwaardig resultaat met aanmerkelijk minder bezwaren oplevert. [5] Dat dit het geval is, heeft eiser echter niet voldoende onderbouwd.
Afstand tot de weg
16. Verder stelt eiser dat de afstand van de nieuwe woningen tot de openbare weg gelijk moet zijn aan de afstand tussen de woning van eiser tot de openbare weg. Volgens eiser is de steenachtige massa die vanaf de straat bij de geplande woningen wordt waargenomen substantieel groter dan bij vergelijkbare woningen in de straat of in het dorp. Er is een te kleine buffer tussen de straat en het groen. De auto’s komen bijna direct aan de straat te staan. Dit wijkt af van de overzijde van de straat en de kenmerkende straten in Maarn.
17. In de ruimtelijke onderbouwing is vermeld dat de woningen aan de [adres 1] zodanig zijn gesitueerd dat de afstand van de nieuwe vrijstaande woningen tot de weggrens van de [straat] nagenoeg gelijk is als bij de tegenoverliggende woningen. De afstand van de twee nieuwe woningen tot aan de weggrens bedraagt respectievelijk 11 en 13 meter. De tegenovergelegen woningen ( [adres 4] en [nummer 3] ) hebben een afstand van de woning tot aan de weggrens van de [straat] van circa 14 meter. Eiser woont op nummer [nummer 3] . Gelet hierop, ziet de rechtbank niet in hoe de afstanden van de nieuwe woningen ten opzichte van de weggrens een zodanige ruimtelijke impact voor eiser hebben dat dit onaanvaardbaar moet worden geacht.
Parkeren
18. Eiser voert aan dat in de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende aandacht is besteed aan de parkeereffecten van het bouwplan. Eiser stelt dat de parkeerplaatsen bij de [adres 5] niet bereikbaar zijn omdat er in de haag slechts is voorzien in een doorgang van 1,5 meter. Daarom is er ten onrechte van uitgegaan van parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd, zo begrijpt de rechtbank het standpunt van eiser.
19. De rechtbank kan eiser niet volgen in dit standpunt. Waar eiser op baseert dat er slechts een doorgang van 1,5 meter in de haag zal worden gerealiseerd en waarom dat zou maken dat er niet van mag worden uitgegaan dat op eigen terrein zal (kunnen) worden geparkeerd, heeft eiser niet voldoende onderbouwd. De rechtbank heeft gelet daarop onvoldoende aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de vaststelling in de ruimtelijke onderbouwing, dat het aspect parkeren geen belemmering vormt voor het bouwplan omdat de benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd zullen worden.
Verkeersveiligheid
20. Eiser voert aan dat er in de ruimtelijke onderbouwing geen aandacht is besteed aan de verkeersveiligheid. Hij vreest dat het uitrijden vanaf het perceel op de [straat] tot een verkeersonveilige situatie zal leiden, omdat in het bouwplan het groen tot op 25 centimeter van de weg is voorzien en de haag het zicht op de weg zal ontnemen. Het risico is dan dat daardoor weggebruikers zouden kunnen worden verrast, zo begrijpt de rechtbank het standpunt van eiser.
21. Het college heeft toegelicht geen gevaar voor de verkeersveiligheid te zien als gevolg van het bouwplan. De situatie bij de nieuw te bouwen woningen is volgens het college niet wezenlijk anders dan bij andere uitritten aan de Vinkenbuurt(weg). Ook bij de nieuw te bouwen woningen kom je niet direct uit op de weg, omdat de haag op de erfgrens stopt en er een stukje groenstrook ligt tussen de haag en de openbare weg. Er is verder in de buurt sprake van een groen straatbeeld met veel begroeiing en bochten, en er mag van alle weggebruikers verwacht worden dat zij daar rekening mee houden. Dat er een verkeersonveilige situatie zou kunnen ontstaan doordat weggebruikers zouden worden verrast door het uitrijden vanaf het perceel is dan niet reëel. Ter zitting heeft het college daar aan toegevoegd dat het niet om een drukke doorgaande weg gaat en dat de weg zich in de lommerrijke omgeving ook niet leent voor druk verkeer.
22. De rechtbank kan het college volgen dat in die omstandigheden niet valt in te zien dat het bouwplan tot een verkeersonveilige situatie zal leiden. De beroepsgrond dat daaraan in de ruimtelijke onderbouwing te weinig aandacht is besteed slaagt dan ook niet.
Brandveiligheid
23. Eiser stelt dat het college het bestreden besluit wat betreft brandveiligheid onvoldoende heeft gemotiveerd, en dat het bestreden besluit op dat punt onzorgvuldig is opgesteld. Eiser verwijst hiervoor naar het ERB rapport.
24. Deze beroepsgrond kan niet slagen vanwege het relativiteitsvereiste. Dit vereiste houdt, kort gezegd, in dat iemand in een beroepsprocedure alleen met succes een beroep kan doen op een norm, als deze norm bedoeld is om zijn of haar belangen te beschermen. Volgens vaste rechtspraak strekken de brandveiligheidsnormen waar eiser zich op beroept slechts tot bescherming van de belangen van eigenaren en gebruikers van de gebouwen waarvoor die normen gelden – te weten de twee nieuw te bouwen woningen – en de eigenaren en gebruikers van naastgelegen gebouwen. [6] Die normen strekken dus niet tot bescherming van de belangen van eiser als omwonende aan de overkant van de twee te bouwen woningen. Daarop stuit de beroepsgrond af.
Rechtszekerheid
25. Eiser voert aan dat met het bestreden besluit de rechtszekerheid onvoldoende is gewaarborgd. Dit omdat “niet valt op te maken hoe in een toekomstig bestemmingsplan het plangebied wordt opgenomen”, zo stelt eiser. Dit betekent dat de kans aanzienlijk is dat er een bestemmingsplan zal moeten worden vastgesteld waarvan deze bouwaanvraag per ingang van het nieuwe plan onmiddellijk afwijkt, waarmee volgens eiser de uitvoerbaarheid in het geding komt. Naar de rechtbank begrijpt had volgens eiser daarom in dit geval met het oog op de rechtszekerheid de bestemmingsplanprocedure doorlopen moeten worden, in plaats van de vergunning te verlenen op grond van een buitenplanse afwijking als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3, van de Wabo.
26. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog. Als voor een bouwplan moet worden afgeweken van het geldende planologische regime, dan bood de Wabo daarvoor de mogelijkheid een bestemmingsplanprocedure te doorlopen óf de uitgebreide procedure voor een buitenplanse afwijking. De vergunninghouder heeft in dit geval voor laatstgenoemde mogelijkheid gekozen, en heeft dat gelet op de Wabo ook mogen doen. Het valt niet in te zien dat de uitgebreide procedure voor een buitenplanse afwijking minder rechtszekerheid biedt dan een bestemmingsplanprocedure. Ook in het kader van de uitgebreide procedure voor een buitenplanse afwijking kunnen immers zienswijzen worden ingediend en kan beroep worden ingesteld bij de bestuursrechter. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

27. Gelet op het voorgaande en in wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van de ruimtelijke onderbouwing of de juistheid daarvan voor zover dat ziet op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het bouwplan. De ruimtelijke onderbouwing bevat de informatie die het college nodig heeft voor de beoordeling van de vraag of het bouwplan ruimtelijk aanvaardbaar is. Het college heeft op basis daarvan in redelijkheid kunnen beslissen dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en heeft de omgevingsvergunning voor het afwijken van de beheersverordening kunnen verlenen.
28. De conclusie is dat het beroep ongegrond is. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2025.
griffier
rechter
de rechter is verhinderd om deze uitspraak mede te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
3.Artikel 2.12, eerste lid, aanhef a en onder 3º van de Wabo.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1633.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4750.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, uitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706.