ECLI:NL:RBMNE:2025:3028

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
UTR 24/3708
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N. Durdabak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing zorgtoeslag aanvraag door Dienst Toeslagen en beoordeling van beroepsgronden

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 26 juni 2025, wordt de afwijzing van de zorgtoeslag aanvraag van eiseres, woonachtig in Duitsland, door de Dienst Toeslagen beoordeeld. Eiseres had zorgtoeslag aangevraagd voor de jaren 2019, 2020 en 2021, maar de aanvraag werd afgewezen omdat deze te laat was ingediend. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing terecht is, aangezien de aanvraag voor het jaar 2019 vóór 1 september 2020, voor 2020 vóór 1 september 2021 en voor 2021 vóór 1 september 2022 ingediend had moeten worden. Eiseres voerde aan dat zij uitstel had gekregen voor het indienen van haar aangifte inkomstenbelasting, maar de rechtbank concludeert dat dit niet van toepassing is op de termijn voor het aanvragen van zorgtoeslag. De rechtbank wijst ook de beroepsgronden van eiseres af die betrekking hebben op schending van het zorgvuldigheidsbeginsel, vertrouwensbeginsel, rechtszekerheidsbeginsel en gelijkheidsbeginsel. Eiseres had geen recht op schadevergoeding, omdat de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. De rechtbank benadrukt dat de zorgtoeslag op aanvraag wordt toegekend en dat het initiatief bij de aanvrager ligt. De uitspraak bevestigt dat de Dienst Toeslagen niet verplicht is om burgers actief te informeren over hun recht op zorgtoeslag. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om het verzoek om schadevergoeding toe te wijzen, en dat het griffierecht niet wordt teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3708

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] (Duitsland), eiseres

(gemachtigde: A.J. Fontijn),
en

Belastingdienst/Toeslagen, hierna Dienst Toeslagen

(gemachtigden: mr. [gemachtigde 1] en mr. [gemachtigde 2] ).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de aanvraag van eiseres om zorgtoeslag over de berekeningsjaren 2019, 2020 en 2021. Dienst Toeslagen heeft de aanvraag afgewezen, omdat deze te laat is ingediend. Eiseres is het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat Dienst Toeslagen de aanvraag terecht heeft afgewezen. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiseres heeft op 28 augustus 2023 de primaire aanvraag voor de gewenste zorgtoeslag ingediend. Dienst Toeslagen heeft deze aanvraag met het besluit van 17 oktober 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 21 maart 2024 op het bezwaar van eiseres is Dienst Toeslagen bij die afwijzing gebleven.
3. Eiseres heeft op 6 november 2023 herziening aangevraagd dan wel bezwaar ingediend tegen dit bestreden besluit. Dienst Toeslagen heeft dit opgevat als een beroepschrift en dit doorgestuurd naar de rechtbank. Eiseres is hier niet tegen opgekomen en heeft aanvullende beroepschriften ingediend, op grond waarvan de rechtbank begrijpt dat zij beroep heeft willen instellen tegen het bestreden besluit.
4. De rechtbank heeft het beroep op 15 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van Dienst Toeslagen. Eiseres heeft de rechtbank bericht niet aanwezig te zullen zijn.

Beoordeling door de rechtbank

5. De zorgtoeslag is een tegemoetkoming in de ziektekostenpremie en in het verplicht eigen risico. [1] De hoogte hiervan is afhankelijk van iemands draagkracht op basis van diens inkomen en het vermogen. [2] Dit betekent dat de zorgtoeslag een inkomensafhankelijke regeling is. De Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) is hierop van toepassing. [3]
6. Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Awir moet de zorgtoeslag voor 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar zijn aangevraagd. Van deze termijn kan worden afgeweken, indien de aanvrager is uitgenodigd om over het berekeningsjaar aangifte inkomstenbelasting te doen en hiervoor uitstel is verleend.
Zijn de aanvragen tijdig ingediend?
7. Eiseres heeft op 28 augustus 2023 zorgtoeslag aangevraagd voor de berekeningsjaren 2020 en 2021. Bij bezwaarschrift van 6 november 2023 heeft eiseres haar aanvraag uitgebreid en ook zorgtoeslag aangevraagd voor het jaar 2019. Dienst Toeslagen heeft deze aanvragen afgewezen, omdat ze te laat zijn ingediend. Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Awir had eiseres de aanvraag voor het berekeningsjaar 2019 namelijk vόόr 1 september 2020, voor het jaar 2020 vόόr 1 september 2021 en voor het jaar 2021 vόόr 1 september 2022 moeten indienen.
8. Eiseres beroept zich op het standpunt dat de dwingendrechtelijke interpretatie van Dienst Toeslagen van artikel 15, eerste lid, van de Awir onjuist is op basis van de – in deze beroepsprocedure niet nader gespecificeerde - parlementaire geschiedenis. Daarnaast stelt eiseres dat aan haar uitstel is verleend voor het indienen van de aangifte inkomstenbelasting en zij op grond hiervan later zorgtoeslag mocht aanvragen. Eiseres is tevens van mening dat haar aanvragen niet te laat zijn ingediend, althans dat haar termijnoverschrijding verschoonbaar is. Zij doet een beroep op de uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (College). [4]
9. De rechtbank overweegt als volgt. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat de in artikel 15, eerste lid, van de Awir vermelde termijn dwingendrechtelijk is. [5] Dit betekent dat als de aanvraag buiten die gestelde termijn is gedaan, zoals hier het geval is, Dienst Toeslagen niet anders kan dan de aanvraag afwijzen. Hierop bestaat één uitzondering, namelijk wanneer de aanvrager is uitgenodigd om over het berekeningsjaar aangifte inkomstenbelasting te doen binnen een termijn die na 1 september volgend op het berekeningsjaar verloopt. Uit de door eiseres overgelegde stukken is niet gebleken dat hiervan sprake is. De stelling van eiseres dat zij geen aangifte inkomstenbelasting kon doen omdat zij in Duitsland woonachtig is, doet hier niet aan af. Ook in het buitenland woonachtige Nederlanders zijn namelijk onder omstandigheden (inkomsten)belastingplichtig in Nederland.
10. Wat betreft eiseres beroep op de uitspraak van het College (noot 4)’, overweegt de rechtbank als volgt. In die uitspraak gaat het om verschoonbare termijnoverschrijding op grond van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de bezwaar- en beroepsfase.
In deze zaak gaat het echter niet om overschrijding van de bezwaar- of beroepstermijn, maar om de termijn waarbinnen de zorgtoeslag moet zijn aangevraagd. Genoemde uitspraak van het College is in deze zaak dan ook niet van toepassing.
11. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Heeft Dienst Toeslagen algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden?

12. Op grond van artikel 15, zevende lid, van de Awir kan Dienst Toeslagen op eigen initiatief een aanvraagformulier toezenden aan degene die vermoedelijk voor een tegemoetkoming in aanmerking komt.
13. Eiseres stelt zich op het standpunt dat Dienst Toeslagen op grond van voornoemd wetsartikel de plicht had haar een aanvraagformulier toe te zenden. Volgens eiseres beschikt Dienst Toeslagen over de inkomensgegevens van burgers en weet men hierdoor of zij al dan niet in aanmerking komen voor zorgtoeslag. Nu Dienst Toeslagen haar geen aanvraagformulier heeft gezonden, is eiseres van mening dat Dienst Toeslagen de zorgplicht heeft geschonden. Eiseres is daarnaast van mening dat er sprake is van strijd met het zorgvuldigheids- en het vertrouwensbeginsel. Ook stelt eiseres dat het rechtszekerheidsbeginsel is geschonden. De rechtbank merkt het beroep van eiseres op deze (algemene) beginselen van behoorlijk bestuur aan als een verlengstuk van haar beroep op artikel 15, zevende lid, van de Awir en zal dit alles daarom hieronder behandelen.
14. De rechtbank stelt voorop dat uit het wettelijk systeem volgt dat de zorgtoeslag op aanvraag wordt toegekend. Hierdoor ligt het initiatief bij de aanvrager van zorgtoeslag, in dit geval bij eiseres. Dat eiseres de aanvraag te laat heeft ingediend, omdat zij niet op de hoogte was van de mogelijkheid zorgtoeslag aan te vragen, komt dan ook voor rekening van eiseres. Artikel 15, zevende lid, van de Awir bevat een zogenoemde ‘kan-bepaling’. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling betekent dit dat Dienst Toeslagen de mogelijkheid heeft een aanvraagformulier aan een potentiële aanvrager toe te zenden, maar hiertoe niet verplicht is. [6] Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat Dienst Toeslagen geen informatieplicht heeft. Als gevolg hiervan is geen sprake van schending van de zorgplicht aan de zijde van Dienst Toeslagen.
Voor wat betreft de stelling van eiseres dat Dienst Toeslagen over inkomensgegevens van burgers beschikt omdat de Belastingdienst ook hierover beschikt, verwijst de rechtbank ter informatie van eiseres naar vaste rechtspraak van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 18 december 2024. [7] In deze uitspraak is nogmaals bevestigd dat Dienst Toeslagen een ander bestuursorgaan is dan de Belastingdienst en zij afzonderlijk en los van elkaar werkzaamheden verrichten. Dienst Toeslagen beschikt dus niet automatisch over de inkomensgegevens die aanwezig zijn bij de Belastingdienst.
Zorgvuldigheidsbeginsel
15. Eiseres is van mening dat het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden, omdat Dienst Toeslagen heeft nagelaten eiseres actief te informeren over het recht op zorgtoeslag.
16. Het zorgvuldigheidsbeginsel houdt in dat elk besluit van de overheid zorgvuldig wordt voorbereid. [8] In deze zaak doelt eiseres echter niet op de voorbereiding van het besluit van de Dienst Toeslagen, maar ziet het beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel op de feitelijke handeling van het niet nakomen van de gestelde informatieplicht.
Op grond hiervan, maar mede in het licht van eerder genoemde uitspraak van de Afdeling (noot 6) waarin is bepaald dat Dienst Toeslagen niet gehouden is om burgers actief te informeren, ziet de rechtbank geen aanknopingspunt voor het oordeel dat Dienst Toeslagen in deze zaak in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld.
Vertrouwensbeginsel
17. Eiseres stelt zich ook op het standpunt dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, omdat zij erop mocht vertrouwen dat de Dienst Toeslagen haar zou informeren over de mogelijkheid zorgtoeslag aan te vragen maar dit niet heeft gedaan.
18. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.
In deze zaak stelt eiseres dat zij erop mocht vertrouwen dat Dienst Toeslagen haar zou informeren over de mogelijkheid zorgtoeslag aan te vragen. Deze stelling van eiseres is niet gebaseerd op een concrete persoonlijke toezegging of uitlating van Dienst Toeslagen aan haar. Reeds daarom is geen sprake van opgewekt vertrouwen en komt de rechtbank tot het oordeel dat het vertrouwensbeginsel niet is geschonden.
Rechtszekerheid
19. Eiseres voert verder aan dat het gegeven dat burgers geen weet hebben van hun recht op zorgtoeslag in strijd is met de door de overheid te waarborgen rechtszekerheid en dat op grond hiervan het rechtszekerheidsbeginsel is geschonden.
20. Het rechtszekerheidsbeginsel ziet toe op bescherming van de rechtspositie van burgers, in die zin dat regels van de overheid voldoende duidelijk zijn en dat deze worden toegepast bij het nemen van een besluit. In deze zaak heeft Dienst Toeslagen de wettelijke regels van de Awir toegepast en de besluitvorming uitgebreid toegelicht. Zoals de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld, is er op grond van de Awir geen wettelijke plicht om burgers te informeren. Dienst Toeslagen heeft daarom het rechtszekerheidsbeginsel niet geschonden. Afgezien daarvan wordt een ieder geacht de wet te kennen en kan het gegeven dat eiseres niet op de hoogte was van de mogelijkheid zorgtoeslag aan te vragen Dienst Toeslagen niet verweten worden.
Gelijkheidsbeginsel
21. Eiseres is tot slot van mening dat er sprake is van ongelijke behandeling, omdat burgers die huurtoeslag krijgen ook automatisch zorgtoeslag krijgen.
Eiseres woont net over de grens in Duitsland en is van mening dat zij hierdoor afhankelijker is van duidelijke en proactieve communicatie van de overheid dan burgers die in Nederland woonachtig zijn. Eiseres stelt dat in haar geval het gelijkheidsbeginsel is geschonden.
22. Het gelijkheidsbeginsel houdt in dat gelijke gevallen gelijk behandeld moeten worden. Het is aan eiseres om aan te tonen dat er sprake is van een met haar situatie gelijk geval. Met andere woorden dat burgers die huurtoeslag krijgen ook automatisch zorgtoeslag krijgen. Haar enkele stelling dat dit het geval is, zonder nadere concrete onderbouwing, daarvoor niet voldoende. Afgezien daarvan, komt eiseres - nu zij in het buitenland woonachtig is - niet in aanmerking voor huurtoeslag, waardoor de vergelijking niet opgaat. De rechtbank volgt daardoor eiseres standpunt niet.’
23. Deze beroepsgronden slagen niet.
Kan eiseres een geslaagd beroep doen op artikel 21a van de Awir?
24. Op grond van artikel 21a van de Awir kan, voor zover van belang, Dienst Toeslagen een toegekende of herziene tegemoetkoming in het voordeel van de belanghebbende herzien. De Dienst Toeslagen gaat niet over tot herziening van een toegekende of herziene tegemoetkoming als er vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar. [9]
25. Eiseres stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een nieuw feit, namelijk een wijziging van het verzamelinkomen, waardoor het besluit op grond van artikel 21a van de Awir herzien dient te worden.
26. De rechtbank overweegt dat eiseres over de jaren 2019, 2020 en 2021 geen kinderopvangtoeslag heeft ontvangen. Omdat er eerder geen toeslag is toegekend, kan geen herziening op grond van artikel 21a van de Awir plaatsvinden. Hierdoor is het niet mogelijk om de aanvragen die betrekking hebben op deze berekeningsjaren op grond van artikel 21a van de Awir te herzien.
27. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is de Dienst Toeslagen gehouden schadevergoeding te betalen?
28. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij door toedoen van Dienst Toeslagen materiële schade heeft geleden. Deze schade is volgens haar ontstaan doordat Dienst Toeslagen eiseres niet heeft geïnformeerd over de mogelijkheid zorgtoeslag aan te vragen. Hierdoor is eiseres een bedrag van € 7.189,- aan zorgtoeslag misgelopen. Eiseres vordert dit bedrag aan materiële schade.
Daarnaast stelt eiseres dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden en daarom vordert zij een bedrag van € 4.500,- aan immateriële schade. De procedure heeft volgens eiseres te veel tijd in beslag genomen, waarbij de onzekerheid en het uitblijven van erkenning aan de zijde van Dienst Toeslagen door eiseres als zeer belastend is ervaren.
29. In artikel V van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Wns) is bepaald dat titel 8.4 van de Awb niet van toepassing is op schade veroorzaakt door besluiten of andere handelingen van de Belastingdienst/Toeslagen of van andere bestuursorganen voor zover genomen of verricht in het kader van de aan de Belastingdienst/Toeslagen opgedragen taken. Het recht dat gold voor de inwerkingtreding van de Wns blijft van toepassing op die gevallen. Dit betekent dat het verzoek van eiseres niet kan worden beoordeeld aan de hand van artikel 8:88 van de Awb, maar beoordeeld moet worden aan de hand van artikel 8:73 van de Awb, zoals dit artikel luidde voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wns op 12 juli 2013. [10] Op grond van het eerste lid van die bepaling kan de bestuursrechter, indien hij het beroep gegrond verklaart, op verzoek van een partij het bestuursorgaan veroordelen tot vergoeding van de schade die die partij lijdt. Aangezien een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:73 (oud) van de Awb alleen kan worden toegewezen bij een gegrond beroep, en voorgaande beroepsgronden niet slagen, zal het beroep ongegrond worden verklaard en bestaat geen aanleiding het verzoek van eiseres toe te wijzen.
30. Voor wat betreft de gevraagde immateriële schade op basis van overschrijding van de redelijke termijn heeft de Afdeling eerder overwogen en (bijvoorbeeld) bij uitspraak van 18 oktober 2023 [11] bevestigd dat de redelijke termijn pas is overschreden wanneer de duur van de totale procedure in dit soort zaken, te weten de bezwaar- en beroepsfase samen, langer duurt dan twee jaar. De termijn vangt aan op het moment van ontvangst van het bezwaarschrift. Het bezwaarschrift van eiseres dateert van 1 november 2023 en is door de Dienst Toeslagen op 6 november 2023 ontvangen. Dit betekent dat de termijn van twee jaar op 6 november 2023 is aangevangen en pas op 6 november 2025 verloopt. Ten tijde van het doen van deze uitspraak is de redelijke termijn derhalve nog niet overschreden, waardoor vergoeding van immateriële schade niet aan de orde is.

Conclusie en gevolgen

31. Het beroep is ongegrond en er bestaat geen aanleiding om eiseres’ verzoek om schadevergoeding toe te wijzen. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt eiseres het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Durdabak, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. Koopmans, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2025.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wet op de zorgtoeslag.
2.Artikel 1, tweede lid, van de Wet op de zorgtoeslag.
3.Artikel 1, eerste lid, van de Awir.
4.Uitspraak van het College van 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31.
5.Uitspraak van de Afdeling van 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3125.
6.Uitspraak van de Afdeling van 3 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2158.
8.Artikel 3:2 van de Awb.
9.Dit volgt uit artikel 5a van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.
10.Zie (bijvoorbeeld) de uitspraak van de Afdeling van 24 augustus 2022, ECLI:Nl:RVS:2022:2471.
11.Uitspraak van de Afdeling van 18 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3853.