ECLI:NL:RBMNE:2025:3302

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
UTR 25/38
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering en terugvordering voorschot door gemeente Baarn

In deze zaak hebben eisers op 11 oktober 2023 een aanvraag voor een bijstandsuitkering ingediend. De gemeente Baarn heeft een voorschot verstrekt, maar op 21 maart 2024 werd de aanvraag afgewezen en het voorschot van € 2.500,- teruggevorderd. Eisers hebben bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. In beroep stellen eisers dat hun aanwezigheid op de werkplek niet als arbeid kan worden gekwalificeerd en dat de contante stortingen op hun bankrekening niet als inkomen moeten worden aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat er geen sprake was van op geld waardeerbare arbeid. De rechtbank wijst erop dat de aanwezigheid op de werkplek tijdens reguliere arbeidsuren de veronderstelling rechtvaardigt dat er arbeid wordt verricht. De rechtbank concludeert dat de gemeente terecht het voorschot heeft teruggevorderd, omdat eisers niet voldoende informatie hebben verstrekt over hun financiële situatie. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/38

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [plaats] , eisers

(gemachtigde: mr. S.L. Soedamah),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarn, verweerder

(gemachtigde: F.C. Mamber).

Procesverloop

1. Eisers [1] hebben op 11 oktober 2023 een aanvraag voor een bijstandsuitkering ingediend om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. [2] Verweerder heeft een voorschot aan eisers verstrekt.
2. Met het besluit van 21 maart 2024 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om een bijstandsuitkering afgewezen en het verstrekte voorschot tot een bedrag van € 2.500,- teruggevorderd.
3. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Met het besluit van 25 november 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Voor de motivering heeft verweerder verwezen naar het advies van de adviescommissie bezwaarschriften (de commissie).
4. Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank had de behandeling van het beroep gepland op de zitting van 25 april 2025, maar beide partijen hebben zich vooraf afgemeld.

Het bestreden besluit

5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanvraag om bijstand terecht is afgewezen en dat daarom het voorschot terecht is teruggevorderd. Het is bij het aanvragen van bijstand aan eiser om aannemelijk te maken dat er recht is op bijstand. Eiser is hierin niet geslaagd, omdat er onduidelijkheid is over het aantal gewerkte uren en ontvangen bedragen.
6. Eiser had ten tijde van de aanvraag om bijstand een arbeidsovereenkomst (op oproepbasis) voor vijftien uur per maand. Op basis van waarnemingen heeft verweerder vastgesteld dat eiser veel meer uren aanwezig was op het bedrijf dan de overeengekomen vijftien uur per maand. Eisers verklaringen hierover zijn niet duidelijk en consequent. De aanwezigheid van eiser op zijn werkplek tijdens reguliere arbeidsuren rechtvaardigt de vooronderstelling dat hij gedurende alle uren dat hij aanwezig is op geld waardeerbare arbeid verricht. Eiser heeft de onduidelijkheid niet weggenomen, ondanks diverse verzoeken van verweerder. Ook heeft hij geen overzicht met tijden dat hij bij zijn werkgever aanwezig was ingevuld.
7. Ook heeft eiser contante stortingen op zijn bankrekening ontvangen tot een bedrag van € 1.940,-. Dit was in augustus en september 2023 dus vóór de periode waar het om gaat, maar wellicht staat dit bedrag in relatie tot de extra uren die eiser op het bedrijf aanwezig is geweest. Eiser heeft over deze stortingen niet duidelijk verklaard. Zo heeft hij enerzijds verklaard dat de stortingen van € 1.940,- zijn bedoeld om belasting te betalen en anderzijds dat een bedrag van € 1.500,- is geleend om in zijn levensonderhoud te voorzien.

Het standpunt van eisers

8. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat zijn aanwezigheid op de werkplek niet als arbeid kan worden gekwalificeerd. Uit rechtspraak volgt namelijk dat de enkele aanwezigheid tijdens reguliere arbeidsuren onvoldoende is om uit te gaan van op geld waardeerbare arbeid. [3] Eiser heeft verklaard dat hij aanwezig was op zijn werkplek om de Nederlandse taal te leren, sociale contacten te onderhouden en te re-integreren op de arbeidsmarkt. Deze omstandigheden rechtvaardigen niet de conclusie dat sprake is van arbeid waarvoor loon is ontvangen.
Daarnaast dacht eiser voldoende informatie te hebben verstrekt door zijn nieuwe arbeidsovereenkomst, met daarin een beschrijving van werktijden en werkzaamheden, te overleggen. Er is geen sprake van een opzettelijke schending van de inlichtingenplicht, maar eerder van een misverstand.
9. Ook voert eiser aan dat het niet juist is dat verweerder de contante stortingen heeft aangemerkt als inkomen. Uit rechtspraak volgt namelijk dat contante stortingen niet gelden als inkomen als aannemelijk wordt gemaakt dat het gaat om leningen die voor levensonderhoud zijn bedoeld. [4] Eiser heeft met een overeenkomst onderbouwd dat het gaat om een lening. Het standpunt van verweerder dat de lening niet geloofwaardig is, is onvoldoende gemotiveerd.
10. Verder voert eiser aan dat verweerder bij de terugvordering van het voorschot onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn omstandigheden. Hij verkeert in een kwetsbare positie vanwege zijn beperkte taalvaardigheid en fysieke klachten. Het terugvorderen van het volledige bedrag is daarom onevenredig.

Beoordeling door de rechtbank

11. De rechtbank stelt vast dat de periode waar het geschil zich in deze zaak op richt
loopt van 2 november 2023 tot en met 24 januari 2024. Eiser heeft namelijk tot en met 1 november 2023 een werkloosheidsuitkering ontvangen. [5] Vanaf 25 januari 2024 heeft hij een arbeidsovereenkomst voor 29 uur per week bij [bedrijf] .

Bewijslast

12. De algemene regel is dat iemand die bijstand aanvraagt aannemelijk moet maken dat hij recht heeft op bijstand. De bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op de aanvrager. Een aanvrager moet feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over zijn woon- en leefsituatie en over zijn financiële situatie. Daarna moet de bijstandverlenende instantie in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid controleren. Als de aanvrager niet aannemelijk maakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert, is dit een grond voor afwijzing van de aanvraag. Als de bijstandverlenende instantie aannemelijk maakt dat een aanvrager de inlichtingen- of medewerkingsverplichting heeft geschonden, is dit een grond voor afwijzing van de aanvraag als daardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. [6]
Informatieplicht, aanwezigheid op de werkplek, op geld waardeerbare werkzaamheden en contante stortingen
13. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser meer uren op zijn werkplek aanwezig was in de periode in geschil dan de aan verweerder opgegeven arbeidsuren. Verweerder werpt tegen dat eiser door de onduidelijkheid over het aantal gewerkte uren en de ontvangen contante stortingen op zijn bankrekening in augustus en september 2023 niet aannemelijk heeft gemaakt dat in de periode in geschil recht bestond op bijstand. Eiser stelt dat hij met het overgelegde arbeidscontract, waarin de overeengekomen contracturen zijn opgenomen, voldoende inlichtingen heeft gegeven. De overige uren dat eiser aanwezig was op de werkplek zou hij geen op geld waardeerbare werkzaamheden hebben verricht.
14. De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) volgt dat als een betrokkene aanwezig is op zijn werkplek tijdens reguliere arbeidsuren, dit de vooronderstelling rechtvaardigt dat hij gedurende alle uren waarop hij daar aanwezig is op geld waardeerbare arbeid verricht. [7] Het is aan eiser om het tegendeel aannemelijk te maken. De rechtbank oordeelt dat eiser hier niet in is geslaagd. De enkele stelling van eiser dat hij om sociale redenen op het werk was en om de taal te leren, is hiervoor onvoldoende. De rechtbank wijst op de verklaring van de werkgever van 18 juni 2024 inhoudende dat eiser onder meer koffie heeft gebracht, klanten heeft ontvangen en reparatieopdrachten heeft genoteerd. Dit zijn activiteiten die zijn aan te merken als op geld waardeerbare werkzaamheden. Hierbij is niet van belang of eiser hierover daadwerkelijk loon heeft ontvangen, omdat voor de verlening van bijstand niet alleen het inkomen waarover de betrokkene daadwerkelijk beschikt van belang is, maar ook het inkomen waarover hij redelijkerwijs kan beschikken. [8] De rechtbank concludeert dat verweerder aan eiser heeft kunnen tegenwerpen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat geen sprake is geweest van op geld waardeerbare arbeid. Daar komt bij dat eiser geen duidelijkheid heeft verschaft over de herkomst van contante stortingen op zijn bankrekening tot een bedrag van € 1.940,-. Weliswaar liggen deze bijschrijvingen vóór de periode in geschil, maar ook dit maakt dat eiser niet de duidelijkheid heeft gegeven die in een aanvraagsituatie van hem mag worden verwacht (zie onder 12). De beroepsgronden slagen niet.

Terugvordering van het voorschot

15. De rechtbank overweegt dat verweerder in het algemeen overgaat tot terugvordering van een voorschot indien na het verstrekken van het voorschot is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat. [9] Verweerder kan echter van terugvordering afzien indien hier dringende redenen voor aanwezig zijn. [10]
16. De rechtbank begrijpt eisers beroepsgronden (zie onder 10) als een beroep op dringende redenen om af te zien van (volledige) terugvordering. [11] Eiser heeft zijn beroepsgrond dat hij in een kwetsbare positie verkeert vanwege zijn beperkte taalvaardigheid en fysieke klachten niet nader onderbouwd. Ook heeft eiser in de beroepsgronden niet gesteld of onderbouwd dat sprake is van schulden of betalingsachterstanden. In dit verband wijst de rechtbank op het advies van de adviescommissie bezwaarschriften inhoudende dat met verweerder een regeling getroffen kan worden voor de terugbetaling van het voorschot. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Zij krijgen daarom het griffierecht niet terug. Ook is er geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Eisers wordt hier in meervoud gebruikt vanwege een gezamenlijk recht op bijstand naar de gehuwdennorm. Eiser wordt verder in enkelvoud gebruikt waar de feitelijke situatie enkel meneer betreft.
2.Op grond van de Participatiewet (de Pw).
3.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 3 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1432.
4.Uitspraak van de Raad van 17 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2953.
5.Op grond van de Werkloosheidswet (WW).
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 13 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1168 r.o. 4.3.
7.Uitspraak van de Raad van 29 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:871 r.o. 5.
8.Uitspraak van de Raad van 29 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:871 r.o. 5.
9.Artikel 58, tweede lid, aanhef en onder d, van de Pw.
10.Artikel 58, achtste lid, van de Pw.
11.Uitspraak van de Raad van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726 en specifiek met betrekking tot de Pw de uitspraak van de Raad van 10 december 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2194 r.o. 4.7.1 t/m 4.7.9.