ECLI:NL:RBMNE:2025:3318

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 juli 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
UTR 24/7023
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening bijstand van alleenstaande norm naar kostendelersnorm en schending inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 3 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten. Eiser ontving sinds 26 januari 1998 een bijstandsuitkering op basis van de alleenstaande norm. Het college heeft echter zijn recht op bijstand herzien naar de kostendelersnorm, omdat eiser zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had, maar bij zijn moeder. Dit leidde tot een terugvordering van ten onrechte verleende bijstand van € 42.579,90 bruto. Eiser heeft tegen deze herziening en de schriftelijke waarschuwing die hij ontving wegens het niet melden van een verblijf in het buitenland, beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college voldoende bewijs heeft geleverd dat eiser zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had. Dit werd onderbouwd door extreem laag waterverbruik, lage energieverbruik en bevindingen uit buurtonderzoeken. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat zijn watermeter defect was, en zijn verklaringen werden niet als voldoende betrouwbaar beschouwd. De rechtbank oordeelde dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door zijn verblijf bij zijn moeder niet te melden en dat het college terecht de kostendelersnorm heeft toegepast. Eiser kreeg geen gelijk in zijn beroep en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de terugvordering van de bijstand en de schriftelijke waarschuwing in stand blijven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/7023

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 202 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C.C. Haanappel),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten, het college

(gemachtigde: J. Hiemstra).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat in de eerste plaats over de herziening van eisers recht op bijstand van de alleenstaande norm naar de kostendelersnorm omdat eiser niet zijn hoofdverblijf heeft op zijn uitkeringsadres maar op het woonadres van zijn moeder. Als gevolg daarvan heeft het college het bedrag aan ten onrechte verleende bijstand teruggevorderd. Daarnaast gaat de uitspraak over de schriftelijke waarschuwing die het college aan eiser heeft gericht wegens het niet melden van een verblijf in het buitenland terwijl eiser al langer dan vier weken in het buitenland had verbleven. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep zowel gericht tegen de herziening en terugvordering als gericht tegen de waarschuwing ongegrond is. Eiser krijgt dus geen gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit (onder 4). De beoordeling door de rechtbank van de beroepsgronden van eiser volgt vanaf 5. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Bij besluit van 5 maart 2024 (primair besluit 1) heeft het college het recht op bijstand van eiser met ingang van 21 mei 2016 herzien van de alleenstaande norm naar de kostendelersnorm. De door eiser over de periode van 21 mei 2016 tot en met 30 november 2023 te veel ontvangen bijstand heeft het college teruggevorderd tot een bedrag van
€ 42.579,90 bruto. Bij apart besluit van 5 maart 2024 (primair besluit 2) heeft het college eiser een schriftelijke waarschuwing gegeven voor de omstandigheid dat eiser het college niet heeft geïnformeerd dat hij van 19 december 2023 tot en met 7 januari 2024 in het buitenland heeft verbleven, terwijl eiser in 2023 al langer dan de toegestane vier weken in het buitenland heeft verbleven. Met het bestreden besluit van 3 oktober 2024 op de bezwaren van eiser tegen beide primaire besluiten is het college bij de twee besluiten van 5 maart 2024 gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Dit beroep is zowel gericht tegen de herziening en terugvordering van zijn recht op bijstand als tegen de schriftelijke waarschuwing.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 3 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van de besluiten

Relevante feiten en omstandigheden
3. Eiser ontvangt sinds 26 januari 1998 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Hij staat vanaf 20 maart 1996 in de Basisregistratie personen ingeschreven op het adres [adres] in [plaats] . In 2020 heeft de afdeling handhaving een heronderzoek gestart naar eisers recht op bijstand. Uit het onderzoek bleek dat op de bankafschriften van eiser geen uitgaven in winkels te zien zijn. Daarnaast had eiser verklaard dat zijn post nooit of heel laat aankomt. Hierdoor rees de vraag of eiser wel zijn hoofdverblijf heeft op zijn uitkeringsadres. Daarom heeft de afdeling handhaving een onderzoeksverzoek neergelegd bij de Sociale Recherche.
3.1.
De Sociale Recherche heeft vervolgens onderzoek verricht naar eisers recht op bijstand middels een buurtonderzoek rondom het woonadres van eiser en het woonadres van zijn moeder in januari 2023, een huisbezoek en verhoor op 28 juni en 7 juli 2023, een aangekondigd huisbezoek door de woningcorporatie Oost Flevoland Woondiensten (OFW) in Dronten aan eiser op 14 november 2023 en verklaringen van de OFW van 29 november 2023 en een onderzoek naar het water- gas en elektriciteitsverbruik van eiser. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 28 december 2023.
3.2.
Van OFW heeft het college vernomen dat eiser in december 2023 in het buitenland heeft verbleven (van 19 december 2023 tot en met 7 januari 2024). Eiser heeft het college hierover niet geïnformeerd en eiser had in 2023 al met toestemming meer dan 28 dagen in het buitenland verbleven.
Het bestreden besluit
4. Op basis van de onderzoeksbevindingen heeft het college geconcludeerd dat eiser in elk geval sinds 21 mei 2016 zijn hoofdverblijf niet heeft op zijn uitkeringsadres. Het college leidt dit allereerst af uit het zeer lage waterverbruik. Deze conclusie wordt volgens het college ook ondersteund door het gas- en elektriciteitsverbruik en de overige onderzoeksgegevens, zoals de verklaringen van directe buren en de afgelegde huisbezoeken. Omdat de onderzoeksbevindingen voldoende aanknopingspunten bieden om te concluderen dat eiser zijn hoofdverblijf bij zijn moeder heeft, heeft het college besloten eisers recht op bijstand niet in te trekken maar te herzien naar de kostendelersnorm. Het college heeft berekend hoeveel bijstand eiser over de periode van 21 mei 2016 tot en met 30 november 2023 te veel heeft ontvangen en heeft dit bedrag, zoals blijkt uit het procesverloop, van eiser teruggevorderd. Het betreft een bedrag van € 42.579,90 bruto.
4.1.
Het college is door het OFW geïnformeerd dat eiser in de periode van 19 december 2024 tot en met 7 januari 2024 in het buitenland heeft verbleven. Omdat eiser het college hierover niet heeft geïnformeerd en hij in 2023 al langer dan vier weken (van 12 juli 2023 tot 24 augustus 2023) in het buitenland had verbleven, heeft het college eiser een schriftelijke waarschuwing gegeven. Omdat het recht op bijstand per december 2023 was geblokkeerd was er geen sprake van een benadelingsbedrag en heeft het college volstaan met een schriftelijke waarschuwing.

Het beroep tegen de herziening en terugvordering van de bijstand

5. Eiser is van mening dat het college ten onrechte heeft geconcludeerd dat hij zijn hoofdverblijf niet heeft op zijn uitkeringsadres. Hij slaapt elke nacht in zijn woning en ontvangt daar zijn bezoek. Eiser vindt dat hij voldoende heeft aangetoond dat zijn watermeter kapot was. Er is dus ook geen sprake geweest van een (extreem) laag waterverbruik. Met betrekking tot zijn elektriciteits- en gasverbruik heeft het college ten onrechte zijn verklaring hiervoor, namelijk dat hij de temperatuur altijd laag houdt en zonnepanelen op het dak heeft, aan de kant geschoven. Daarnaast is het college ten onrechte voorbijgegaan aan (gedeelten van) getuigenverklaringen die zijn standpunt onderbouwen. Ook voert eiser aan dat een rommelige woning nog niet betekent dat deze niet bewoonbaar is en dat hij feitelijk helemaal niet bij zijn moeder kan wonen, omdat daar geen bed of slaapkamer is waar hij kan verblijven. Verder wijst eiser erop dat hij mantelzorger van zijn moeder is waardoor hij elke dag bij haar is. Dit betekent nog niet dat hij daar zijn hoofdverblijf heeft en dat de kostendelersnorm op hem van toepassing is.
6. Subsidiair stelt eiser zich in zijn aanvullende beroepsgronden op het standpunt dat er dringende redenen zijn om af te zien van het terugvorderen van de bijstand. Deze dringende redenen zijn gelegen in zijn medische situatie en in de omstandigheid hij nooit doelbewust heeft gefraudeerd met zijn uitkering. Hij heeft steeds benoemd dat hij veel bij zijn ouders is om mantelzorg te verlenen en de gemeente heeft hier toestemming voor gegeven.

Beoordeling door de rechtbank

Het hoofdverblijf
7. Een besluit tot herziening van het recht op bijstand is een belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening is voldaan in beginsel op de bijstandsverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandsverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. In dit geval moet het college aannemelijk maken dat eiser in de betreffende periode niet zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres.
8. Het woonadres van een betrokkene is daar waar hij zijn hoofdverblijf heeft. Het hoofdverblijf is daar waar het zwaartepunt van het persoonlijk leven van de betrokkene ligt. Dit moet aan de hand van concrete feiten en omstandigheden worden vastgesteld.
De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand. Schending van de inlichtingenplicht is een goede reden voor de herziening of intrekking van bijstand.
De rechtbank is van oordeel dat het college in de op hem rustende bewijslast is geslaagd. Het college heeft op basis van dossieronderzoek, gegevens over het water- en energieverbruik in de woning, de buurtonderzoeken en de huisbezoeken aan eiser mogen aannemen dat eiser niet zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
9. De CRvB heeft in vaste rechtspraak over waterverbruik bepaald dat bij een verbruik van maximaal 7 m³ water per jaar per huishouden – ongeacht het aantal personen van dit huishouden – sprake is van een extreem laag waterverbruik. Een extreem laag verbruik rechtvaardigt de vooronderstelling dat de betrokkene niet zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Het is in deze situatie aan de betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken. [1] Niet in geschil is dat eiser in de periode van 21 mei 2016 tot 28 juni 2023 volgens de watermeter een gemiddeld waterverbruik van 1,27 m³ per jaar heeft gehad. [2] Dit waterverbruik van eiser is door het college terecht aangemerkt als extreem laag, wat betekent dat het college mocht uitgaan van de vooronderstelling dat hij in de te beoordelen periode niet zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had.
10. De stelling van eiser dat zijn watermeter kapot was gedurende de te beoordelen periode heeft het college niet hoeven volgen. Hierbij merkt de rechtbank op dat eiser wisselend heeft verklaard over zijn waterverbruik. Eiser heeft namelijk aanvankelijk tijdens het verhoor op 7 juli 2023 verklaard dat hij inderdaad zeer weinig water verbruikt. Na confrontatie met zijn extreem lage watergebruik geeft eiser in dit verhoor aan dat hij inderdaad vrij weinig drinkt, bij zijn ouders doucht, zijn toilet gebruikt op de spaarstand en zijn tuin niet sproeit. Naar eigen zeggen is het een sport om zijn watergebruik laag te houden. Eiser heeft vervolgens ook pas in januari 2024, dus bijna een half jaar later, stappen richting Vitens ondernomen om de - naar eigen zeggen defecte watermeter - te vervangen. Pas dan komt eiser met de verklaring dat zijn meter kapot is. Niet valt in te zien waarom eiser dit dan niet eerder heeft opgemerkt en actie heeft ondernomen richting Vitens. De enkele stelling van eiser ter zitting dat het voor hem gelet op zijn postuur niet makkelijk is om de trap af te lopen naar de watermeter, acht de rechtbank hierbij geen afdoende verklaring.
11. Verder heeft het college naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden overwogen dat eiser zijn stelling dat zijn watermeter kapot is, niet met objectief verifieerbare documenten heeft onderbouwd. De rechtbank constateert dat uit de dossierstukken blijkt dat de Sociale Recherche naar aanleiding van de stelling van eiser dat zijn watermeter defect is en daarom is vervangen tweemaal contact heeft opgenomen met Vitens. Hieruit is gebleken dat Vitens de watermeter van eiser weliswaar op verzoek van eiser heeft vervangen maar dat dit ongezien is gebeurd omdat het een oude meter betrof die al eerder vervangen had kunnen worden. Er is daarbij niet door Vitens gekeken of de watermeter het daadwerkelijk niet deed en daar staat ook niets van in het systeem. [3] De stelling van eiser dat zijn meter kapot was, wordt dus niet door Vitens bevestigd. De door eiser overgelegde mail van Vitens met als titel ‘defecte watermeter’ leidt niet tot een ander oordeel in deze. Weliswaar valt niet, zoals het college stelt, uit deze mail op te maken dat dit onderwerp ‘defecte watermeter’ het gevolg is van een reply op een mail van eiser met dit onderwerp, maar evenmin blijkt uit deze mail dat Vitens bevestigt dat daadwerkelijk sprake is geweest van een kapotte dan wel stilstaande watermeter. In de mail wordt namelijk enkel op verzoek van eiser een overzicht gegeven van de standen van de meter. Ook is de mail afkomstig van de klantenservice, niet van een inhoudelijke afdeling als de storingsdienst, en is deze opgesteld naar aanleiding van een verzoek van eiser om een overzicht van zijn stilstaande watermeter. Het komt de rechtbank dan ook niet onlogisch voor dat een klantenservice aan dit verzoek voldoet met een voor de aanvrager herkenbaar - want zelf aangegeven -onderwerp “defecte watermeter”. Aan deze mail kan dan ook niet de conclusie worden verbonden die eiser wenst. Evenmin kan uit de foto’s en video die eiser van zijn watermeter heeft overgelegd worden afgeleid dat er in de betreffende periode sprake was van een defecte watermeter.
12. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college mocht uitgaan van het zeer lage waterverbruik, hetgeen de vooronderstelling rechtvaardigt dat de eiser niet zijn hoofdverblijf heeft gehad op het uitkeringsadres. Dit wordt bovendien ondersteunt door de overige onderzoeksbevindingen, zoals het lage elektriciteits- en gasverbruik en het resultaat van het buurtonderzoek. Het is in deze situatie aan de eiser om het tegendeel aannemelijk te maken.
13. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daarin niet geslaagd. Eiser heeft in dit verband in beroep stukken overgelegd, namelijk de verklaringen van zijn moeder en een buurman van zijn moeder. De verklaring van de moeder van eiser kan niet worden aangemerkt als afkomstig uit objectief verifieerbare bron, zodat hieraan geen doorslaggevende waarde kan worden toegekend. Uit de verklaring van de buurman blijkt dat hij in 2013 geen slaapplek voor eiser in de woning van diens moeder heeft waargenomen. Maar, op grond van deze verklaring valt niet uit te sluiten dat eiser hier in de ter beoordeling voorliggende periode, ver na deze waarneming en buiten het zicht van de buurman, overnacht. Verder wijst de buurman erop dat zijn echtgenote eerder aan de rechercheurs heeft verklaard dat eiser in zijn eigen woning woont en dat dit in het rapport onjuist en onvolledig is weergegeven. Ook eiser heeft in zijn beroepsgronden aangevoerd dat er door het college selectief is geciteerd uit de getuigenverklaringen en de voor hem gunstige verklaringen buiten beschouwing zijn gelaten. De rechtbank volgt dit niet. Uit het proces-verbaal van gehoor blijkt namelijk dat de betreffende buurvrouw inderdaad heeft verklaard dat eiser verderop woont. Zij heeft aangegeven dat eiser een eigen huis heeft en zij
ervan uitgaatdat hij daar ook woont. [4] Dit is dus niet in evidente tegenspraak met verklaring van haar man en sluit evenmin de verklaringen van de personen die wonen op de [straat] uit. Die hebben respectievelijk verklaard dat eiser bij zijn moeder woont en eiser zijn woning als opslagruimte gebruikt (nummer [nummer] ), er niemand woont op het betreffende adres en dit een opslagplaats betreft (nummer [nummer] ) en dat er een man zou moeten wonen maar die nooit wordt gezien (nummer [nummer] ). [5]
De kostendelersnorm
14. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door niet te melden dat hij zijn hoofdverblijf niet op het door hem opgegeven adres had. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. [6] Het college overweegt dat de onderzoeksbevindingen voldoende aanknopingspunten bevatten om ervan uit te gaan dat eiser sinds 21 mei 2016 zijn hoofdverblijf heeft bij zijn moeder. Het college heeft daarom het recht op uitkering naar de norm van een alleenstaande herzien en gebaseerd op de kostendelersnorm.
15. Eiser voert in zijn gronden van beroep aan dat de kostendelersnorm ten onrechte is toegepast omdat hij niet bij zijn moeder woont. Ter zitting is bevestigd dat eiser hierin volhardt en dit voor hem een principieel punt is. De rechtbank heeft eerder geconcludeerd dat het college mocht concluderen dat eiser zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had. Als de rechtbank eiser zou volgen in zijn stelling dat hij niet bij zijn moeder woont en daarom de kostendelersnorm niet van toepassing is, zou dit betekenen dat het recht op bijstand niet is vast te stellen en in het geheel zou moeten worden teruggevorderd. De rechtbank overweegt evenwel dat het college dit niet zodanig heeft willen tegenwerpen terwijl de rechtbank zich evenmin kan voorstellen dat dit gevolg de bedoeling is van eiser. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het college op basis van eisers verklaringen en de buurtonderzoeken ervan uit mocht gaan dat eiser zijn hoofdverblijf bij zijn moeder heeft. Eiser heeft immers zelf verklaard vanaf de ochtend tot de avond bij zijn moeder te zijn, zich daar te wassen, douchen, zijn kleding te wassen, daar te eten en zo verder. Ook ondersteunen de bevindingen van het buurtonderzoek dat eiser bij zijn moeder slaapt. Gelet hierop heeft het college zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat aannemelijk is dat eiser zijn hoofdverblijf bij zijn moeder heeft en daarom de kostendelersnorm mogen toepassen.
Dringende redenen om af te zien van terugvordering
16. Eiser heeft ten slotte subsidiair aangevoerd dat in zijn medische situatie dringende redenen zijn gelegen om van terugvordering af te zien. Hij heeft daartoe een JPH verklaring van 28 november 2024 van een arts overgelegd. Ook stelt hij dat de gemeente toestemming had gegeven voor het verlenen van mantelzorg en wist dat hij dagelijks bij zijn ouders was. Eiser stelt dan ook altijd te goeder trouw te hebben gehandeld.
17. Gelet op recente jurisprudentie [7] moet de dringende reden van artikel 58, achtste lid van de Pw ruim worden uitgelegd. Het begrip moet worden gezien als een open norm. Het college moet bij het toepassen van deze bevoegdheid niet alleen rekening houden met onaanvaardbare sociale en financiële gevolgen van de terugvordering, maar ook andere belangen en relevante feiten en omstandigheden in zijn afweging betrekken. De bevoegdheid om van terugvordering af te zien wegens dringende redenen is een discretionaire. Het besluit om van die bevoegdheid gebruik te maken moet daarom gebaseerd zijn op een evenwichtige belangenafweging [8] . In dat verband moet niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van de terugvordering, maar ook met de oorzaken ervan. Uit rapportage valt af te leiden dat eiser medische problemen heeft, maar niet dat deze zijn veroorzaakt door de terugvordering of dat hij als gevolg van de terugvordering onaanvaardbare gevolgen ondervindt. Verder maakt de omstandigheid dat de gemeente heeft geweten van de dagelijkse mantelzorg die eiser aan zijn ouders verleent, niet dat zij daarom ook moesten weten dat eiser niet (langer) zijn hoofdverblijf had op zijn uitkeringsadres en hij daarom te goeder trouw heeft gehandeld. De beroepsgrond faalt.

Het beroep tegen de schriftelijke waarschuwing

18. Eiser voert aan dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden door zijn verblijf in het buitenland van 19 december 2023 tot en met 7 januari 2024 niet bij het college te melden. Eiser heeft namelijk een afspraak dat hij als mantelzorger zijn ouders naar het buitenland mag begeleiden zonder hiervoor toestemming te hoeven vragen.
19. Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Pw heeft degene die per kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland geen recht op bijstand.
20. Vast staat dat eiser in 2023 met toestemming van het college al een langere periode dan 4 weken (van 12 juli 2023 tot 24 augustus 2023) in het buitenland had verbleven. Vast staat ook dat eiser zijn verblijf in het buitenland van 19 december 2023 tot 7 januari 2024 niet heeft gemeld bij het college. Eiser heeft niet met stukken onderbouwd dat hij in tegenstelling tot andere bijstandsgerechtigden per kalenderjaar langer dan vier weken in het buitenland mag verblijven en dat hij voor een verblijf in het buitenland met zijn moeder geen toestemming zou hoeven te vragen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het college eiser terecht een schriftelijke waarschuwing heeft gegevens omdat eiser door geen melding te maken van zijn verblijf in het buitenland zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Eisers beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

21. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van drs. C.L.W. Slycke -van Dort, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 20 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1183.
2.Eiser heeft op 21 mei 2016 een stand van 6o m3 doorgegeven en de sociale recherche heeft op 28 juni 2023 een waterstand van 69 m3 waargenomen. Vitens heeft sinds 21 mei 2016 op leegstand doorgeschat.
3.Zie de mail van de sociaal rechercheur van 15 februari 2024 (dossierstuk 151).
4.Zie blz 33, 34 van het rapport.
5.Zie blz, 32 en 33 van het rapport
6.Artikel 54, derde lid, Pw.
7.Zie de uitspraken van de CRvB van 10 december 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2192 en 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.
8.Dat volgt uit het in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel.