Beoordeling door de rechtbank
7. Een besluit tot herziening van het recht op bijstand is een belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening is voldaan in beginsel op de bijstandsverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandsverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. In dit geval moet het college aannemelijk maken dat eiser in de betreffende periode niet zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres.
8. Het woonadres van een betrokkene is daar waar hij zijn hoofdverblijf heeft. Het hoofdverblijf is daar waar het zwaartepunt van het persoonlijk leven van de betrokkene ligt. Dit moet aan de hand van concrete feiten en omstandigheden worden vastgesteld.
De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand. Schending van de inlichtingenplicht is een goede reden voor de herziening of intrekking van bijstand.
De rechtbank is van oordeel dat het college in de op hem rustende bewijslast is geslaagd. Het college heeft op basis van dossieronderzoek, gegevens over het water- en energieverbruik in de woning, de buurtonderzoeken en de huisbezoeken aan eiser mogen aannemen dat eiser niet zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
9. De CRvB heeft in vaste rechtspraak over waterverbruik bepaald dat bij een verbruik van maximaal 7 m³ water per jaar per huishouden – ongeacht het aantal personen van dit huishouden – sprake is van een extreem laag waterverbruik. Een extreem laag verbruik rechtvaardigt de vooronderstelling dat de betrokkene niet zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Het is in deze situatie aan de betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken.Niet in geschil is dat eiser in de periode van 21 mei 2016 tot 28 juni 2023 volgens de watermeter een gemiddeld waterverbruik van 1,27 m³ per jaar heeft gehad.Dit waterverbruik van eiser is door het college terecht aangemerkt als extreem laag, wat betekent dat het college mocht uitgaan van de vooronderstelling dat hij in de te beoordelen periode niet zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had.
10. De stelling van eiser dat zijn watermeter kapot was gedurende de te beoordelen periode heeft het college niet hoeven volgen. Hierbij merkt de rechtbank op dat eiser wisselend heeft verklaard over zijn waterverbruik. Eiser heeft namelijk aanvankelijk tijdens het verhoor op 7 juli 2023 verklaard dat hij inderdaad zeer weinig water verbruikt. Na confrontatie met zijn extreem lage watergebruik geeft eiser in dit verhoor aan dat hij inderdaad vrij weinig drinkt, bij zijn ouders doucht, zijn toilet gebruikt op de spaarstand en zijn tuin niet sproeit. Naar eigen zeggen is het een sport om zijn watergebruik laag te houden. Eiser heeft vervolgens ook pas in januari 2024, dus bijna een half jaar later, stappen richting Vitens ondernomen om de - naar eigen zeggen defecte watermeter - te vervangen. Pas dan komt eiser met de verklaring dat zijn meter kapot is. Niet valt in te zien waarom eiser dit dan niet eerder heeft opgemerkt en actie heeft ondernomen richting Vitens. De enkele stelling van eiser ter zitting dat het voor hem gelet op zijn postuur niet makkelijk is om de trap af te lopen naar de watermeter, acht de rechtbank hierbij geen afdoende verklaring.
11. Verder heeft het college naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden overwogen dat eiser zijn stelling dat zijn watermeter kapot is, niet met objectief verifieerbare documenten heeft onderbouwd. De rechtbank constateert dat uit de dossierstukken blijkt dat de Sociale Recherche naar aanleiding van de stelling van eiser dat zijn watermeter defect is en daarom is vervangen tweemaal contact heeft opgenomen met Vitens. Hieruit is gebleken dat Vitens de watermeter van eiser weliswaar op verzoek van eiser heeft vervangen maar dat dit ongezien is gebeurd omdat het een oude meter betrof die al eerder vervangen had kunnen worden. Er is daarbij niet door Vitens gekeken of de watermeter het daadwerkelijk niet deed en daar staat ook niets van in het systeem.De stelling van eiser dat zijn meter kapot was, wordt dus niet door Vitens bevestigd. De door eiser overgelegde mail van Vitens met als titel ‘defecte watermeter’ leidt niet tot een ander oordeel in deze. Weliswaar valt niet, zoals het college stelt, uit deze mail op te maken dat dit onderwerp ‘defecte watermeter’ het gevolg is van een reply op een mail van eiser met dit onderwerp, maar evenmin blijkt uit deze mail dat Vitens bevestigt dat daadwerkelijk sprake is geweest van een kapotte dan wel stilstaande watermeter. In de mail wordt namelijk enkel op verzoek van eiser een overzicht gegeven van de standen van de meter. Ook is de mail afkomstig van de klantenservice, niet van een inhoudelijke afdeling als de storingsdienst, en is deze opgesteld naar aanleiding van een verzoek van eiser om een overzicht van zijn stilstaande watermeter. Het komt de rechtbank dan ook niet onlogisch voor dat een klantenservice aan dit verzoek voldoet met een voor de aanvrager herkenbaar - want zelf aangegeven -onderwerp “defecte watermeter”. Aan deze mail kan dan ook niet de conclusie worden verbonden die eiser wenst. Evenmin kan uit de foto’s en video die eiser van zijn watermeter heeft overgelegd worden afgeleid dat er in de betreffende periode sprake was van een defecte watermeter.
12. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college mocht uitgaan van het zeer lage waterverbruik, hetgeen de vooronderstelling rechtvaardigt dat de eiser niet zijn hoofdverblijf heeft gehad op het uitkeringsadres. Dit wordt bovendien ondersteunt door de overige onderzoeksbevindingen, zoals het lage elektriciteits- en gasverbruik en het resultaat van het buurtonderzoek. Het is in deze situatie aan de eiser om het tegendeel aannemelijk te maken.
13. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daarin niet geslaagd. Eiser heeft in dit verband in beroep stukken overgelegd, namelijk de verklaringen van zijn moeder en een buurman van zijn moeder. De verklaring van de moeder van eiser kan niet worden aangemerkt als afkomstig uit objectief verifieerbare bron, zodat hieraan geen doorslaggevende waarde kan worden toegekend. Uit de verklaring van de buurman blijkt dat hij in 2013 geen slaapplek voor eiser in de woning van diens moeder heeft waargenomen. Maar, op grond van deze verklaring valt niet uit te sluiten dat eiser hier in de ter beoordeling voorliggende periode, ver na deze waarneming en buiten het zicht van de buurman, overnacht. Verder wijst de buurman erop dat zijn echtgenote eerder aan de rechercheurs heeft verklaard dat eiser in zijn eigen woning woont en dat dit in het rapport onjuist en onvolledig is weergegeven. Ook eiser heeft in zijn beroepsgronden aangevoerd dat er door het college selectief is geciteerd uit de getuigenverklaringen en de voor hem gunstige verklaringen buiten beschouwing zijn gelaten. De rechtbank volgt dit niet. Uit het proces-verbaal van gehoor blijkt namelijk dat de betreffende buurvrouw inderdaad heeft verklaard dat eiser verderop woont. Zij heeft aangegeven dat eiser een eigen huis heeft en zij
ervan uitgaatdat hij daar ook woont.Dit is dus niet in evidente tegenspraak met verklaring van haar man en sluit evenmin de verklaringen van de personen die wonen op de [straat] uit. Die hebben respectievelijk verklaard dat eiser bij zijn moeder woont en eiser zijn woning als opslagruimte gebruikt (nummer [nummer] ), er niemand woont op het betreffende adres en dit een opslagplaats betreft (nummer [nummer] ) en dat er een man zou moeten wonen maar die nooit wordt gezien (nummer [nummer] ).
14. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door niet te melden dat hij zijn hoofdverblijf niet op het door hem opgegeven adres had. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.Het college overweegt dat de onderzoeksbevindingen voldoende aanknopingspunten bevatten om ervan uit te gaan dat eiser sinds 21 mei 2016 zijn hoofdverblijf heeft bij zijn moeder. Het college heeft daarom het recht op uitkering naar de norm van een alleenstaande herzien en gebaseerd op de kostendelersnorm.
15. Eiser voert in zijn gronden van beroep aan dat de kostendelersnorm ten onrechte is toegepast omdat hij niet bij zijn moeder woont. Ter zitting is bevestigd dat eiser hierin volhardt en dit voor hem een principieel punt is. De rechtbank heeft eerder geconcludeerd dat het college mocht concluderen dat eiser zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had. Als de rechtbank eiser zou volgen in zijn stelling dat hij niet bij zijn moeder woont en daarom de kostendelersnorm niet van toepassing is, zou dit betekenen dat het recht op bijstand niet is vast te stellen en in het geheel zou moeten worden teruggevorderd. De rechtbank overweegt evenwel dat het college dit niet zodanig heeft willen tegenwerpen terwijl de rechtbank zich evenmin kan voorstellen dat dit gevolg de bedoeling is van eiser. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het college op basis van eisers verklaringen en de buurtonderzoeken ervan uit mocht gaan dat eiser zijn hoofdverblijf bij zijn moeder heeft. Eiser heeft immers zelf verklaard vanaf de ochtend tot de avond bij zijn moeder te zijn, zich daar te wassen, douchen, zijn kleding te wassen, daar te eten en zo verder. Ook ondersteunen de bevindingen van het buurtonderzoek dat eiser bij zijn moeder slaapt. Gelet hierop heeft het college zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat aannemelijk is dat eiser zijn hoofdverblijf bij zijn moeder heeft en daarom de kostendelersnorm mogen toepassen.
Dringende redenen om af te zien van terugvordering
16. Eiser heeft ten slotte subsidiair aangevoerd dat in zijn medische situatie dringende redenen zijn gelegen om van terugvordering af te zien. Hij heeft daartoe een JPH verklaring van 28 november 2024 van een arts overgelegd. Ook stelt hij dat de gemeente toestemming had gegeven voor het verlenen van mantelzorg en wist dat hij dagelijks bij zijn ouders was. Eiser stelt dan ook altijd te goeder trouw te hebben gehandeld.
17. Gelet op recente jurisprudentiemoet de dringende reden van artikel 58, achtste lid van de Pw ruim worden uitgelegd. Het begrip moet worden gezien als een open norm. Het college moet bij het toepassen van deze bevoegdheid niet alleen rekening houden met onaanvaardbare sociale en financiële gevolgen van de terugvordering, maar ook andere belangen en relevante feiten en omstandigheden in zijn afweging betrekken. De bevoegdheid om van terugvordering af te zien wegens dringende redenen is een discretionaire. Het besluit om van die bevoegdheid gebruik te maken moet daarom gebaseerd zijn op een evenwichtige belangenafweging. In dat verband moet niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van de terugvordering, maar ook met de oorzaken ervan. Uit rapportage valt af te leiden dat eiser medische problemen heeft, maar niet dat deze zijn veroorzaakt door de terugvordering of dat hij als gevolg van de terugvordering onaanvaardbare gevolgen ondervindt. Verder maakt de omstandigheid dat de gemeente heeft geweten van de dagelijkse mantelzorg die eiser aan zijn ouders verleent, niet dat zij daarom ook moesten weten dat eiser niet (langer) zijn hoofdverblijf had op zijn uitkeringsadres en hij daarom te goeder trouw heeft gehandeld. De beroepsgrond faalt.