In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 24 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een sollicitant, aangeduid als [verzoeker], en een besloten vennootschap, aangeduid als [verweerder]. De kern van de zaak betreft de vraag of er een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen tussen partijen en of [verzoeker] gerechtvaardigd mocht vertrouwen op een dergelijke overeenkomst. De procedure begon met een sollicitatie van [verzoeker] voor de functie van Product Lead Financieel Domein bij [verweerder]. Na meerdere sollicitatiegesprekken en een arbeidsvoorwaardengesprek, waarin afspraken werden gemaakt over de ingangsdatum, salaris en andere voorwaarden, ontving [verzoeker] een concept arbeidsovereenkomst. Echter, [verzoeker] had bedenkingen bij verschillende artikelen in de overeenkomst en heeft deze schriftelijk gecommuniceerd. Uiteindelijk heeft [verweerder] besloten de onderhandelingen te beëindigen, wat leidde tot het verzoek van [verzoeker] om een vergoeding voor de afgebroken onderhandelingen. De kantonrechter oordeelde dat er geen arbeidsovereenkomst tot stand was gekomen, omdat er nog geen definitieve overeenstemming was bereikt over de voorwaarden. Bovendien was [verzoeker] niet gerechtvaardigd in haar vertrouwen dat er een arbeidsovereenkomst zou komen, gezien de onduidelijkheid over de voorwaarden. De verzoeken van [verzoeker] werden afgewezen, en zij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan [verweerder].