ECLI:NL:RBMNE:2025:4117

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 augustus 2025
Publicatiedatum
31 juli 2025
Zaaknummer
25/280
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Blokkering, opschorting en intrekking van bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 augustus 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug (RSD) over de blokkering, opschorting en intrekking van de bijstandsuitkering van de eiser. De eiser ontving sinds 1 september 2021 een bijstandsuitkering, maar op 18 januari 2024 werd deze geblokkeerd. De RSD heeft vervolgens op 20 maart 2024 de bijstandsuitkering opgeschort en op 11 april 2024 ingetrokken. De eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de RSD verklaarde het bezwaar gedeeltelijk niet-ontvankelijk. De eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat door de rechtbank op 12 mei 2025 is behandeld.

De rechtbank heeft beoordeeld of de RSD terecht de bijstandsuitkering heeft geblokkeerd, opgeschort en ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat de RSD voldoende gronden had om te concluderen dat de eiser niet aan zijn inlichtingenplicht had voldaan, wat leidde tot de blokkering en intrekking van de bijstandsuitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de RSD niet in strijd heeft gehandeld met de beginselen van behoorlijk bestuur en dat de inbreuk op de privacy van de eiser gerechtvaardigd was in het kader van het onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsuitkering. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de eiser geen gelijk heeft gekregen en geen recht heeft op terugbetaling van griffierechten of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/280

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D. Gürses),
en

Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug, de RSD

(gemachtigde: A.G. Hoekerd).

Inleiding

1. Eiser ontvangt per 1 september 2021 een (aanvullende) bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande.
1.1.
Op 18 januari 2024 is de uitbetaling van het recht van eiser op bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 1 januari 2024 geblokkeerd (besluit I). Bij besluit van 20 maart 2024 heeft de RSD het recht van eiser op bijstand opgeschort (besluit II) en bij besluit van 11 april 2024 per 7 maart 2024 ingetrokken (besluit III). Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Met het bestreden besluit van 18 december 2024 heeft de RSD het bezwaar van eiser gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard, voor zover het bezwaar zich richt tegen een brief van 22 januari 2024 is de RSD bij de blokkering van de bijstand en het opschortings- en intrekkingsbesluit gebleven.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De RSD heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 12 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de RSD.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de RSD terecht de bijstandsuitkering van eiser heeft geblokkeerd, opgeschort en ingetrokken. Zij doet dit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser ongegrond is en hij dus geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit
4. De RSD heeft toegelicht dat de brief van 22 januari 2024 slechts een brief betreft waarin eiser om nadere gegevens is gevraagd en dat dit niet kan worden aangemerkt als een opschortingsbesluit waartegen bezwaar openstaat. De intrekking van de bijstandsuitkering berust op het standpunt van de RSD dat op basis van de aanwezige gegevens, waaronder onderzoek van overgelegde bankafschriften en verzoeken om schriftelijke verklaringen, kan worden vastgesteld dat eiser in de periode voorafgaand op de blokkering, opschorting en intrekking – van juli 2022 tot en met december 2023 – inlichtingen over zijn vermogen had moeten verschaffen en dat hij die niet uit zichzelf heeft verschaft. Omdat eiser dit niet heeft gedaan, heeft hij de inlichtingenplicht geschonden. Doordat er te veel onduidelijkheid bestaat over het aanwezige vermogen over de periode van juli 2022 tot en met december 2022, kan de RSD het recht op bijstand niet vaststellen. Daarom heeft de RSD per
1 januari 2024 het recht op bijstand geblokkeerd en per 7 maart 2024 opgeschort en ingetrokken.
Het standpunt van eiser
5. Eiser stelt dat het bezwaar ten aanzien van de opschorting met ingang van
22 januari 2024 ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, omdat eiser al wel vanaf die datum met de opschorting te maken heeft gehad. Eiser stelt dat de bijstand ten onrechte is ingetrokken. Eiser stelt dat het door de RSD uitgevoerde onderzoek niet zorgvuldig is verricht. Ook stelt hij dat hij zoveel mogelijk aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan door tekstuele toelichting te geven op bankafschriften en inzage te verlenen in alle relevante aanwezige gegevens. Ook vervolgonderzoeken- en correspondentie zijn volgens eiser niet onbeantwoord gebleven. Hij heeft zijn inlichtingenplicht daarom niet geschonden. De RSD mocht daarom het recht op bijstand niet blokkeren, opschorten en intrekken.
Ontvankelijkheid
6. De rechtbank is van oordeel dat de brief van 22 januari 2024 niet kan worden aangemerkt als een besluit [1] omdat die beslissing geen rechtsgevolg heeft, maar het slechts gaat om het verzoek om informatie. Ook is door de RSD toegelicht dat het feit dat eiser per
1 januari 2024 geen bijstand meer heeft ontvangen gelegen is in het besluit van
18 januari 2024 waarin het recht op bijstand is geblokkeerd. Tegen die beslissing heeft eiser bezwaar en vervolgens beroep ingesteld. Dit betekent dat de RSD het bezwaar tegen het bestreden besluit voor zover dit ziet op de brief van 22 januari 2024 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het recht op bijstand
7. Het besluit van de RSD om de bijstandsuitkering te blokkeren, op te schorten en vervolgens in te trekken is een voor eiser belastend besluit. Hierdoor is het aan de RSD om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden is voldaan. Dit betekent dat de RSD hiervoor de nodige feiten en omstandigheden zal moeten verzamelen. [2]
8. Er bestaat recht op bijstand vanuit de overheid als een in Nederland wonende Nederlander of iemand met een geldige verblijfsvergunning niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien. [3] Voor het recht op bijstand geldt een inlichtingenplicht, die inhoudt dat iemand die bijstand ontvangt van de bijstandsverlenende instantie, in dit geval de RSD, op verzoek of zonder uitstel uit eigen beweging melding moet maken van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. [4]
9. Op 27 december 2023 heeft de RSD een signaal van het Inlichtingenbureau (IB-signaal) ontvangen over voertuigbezit. Uit dit signaal, dat bij verweerschrift aan het dossier is toegevoegd, volgt dat eiser sinds 29 november 2023 in het bezit zou zijn van een voertuig. Op 8 januari 2024 heeft de RSD een rechtmatigheidsonderzoek ingesteld: een administratief- en financieel onderzoek op basis van bankafschriften. De RSD is daartoe op basis van haar wettelijke taakstelling bevoegd. [5]
10. Volgens vaste rechtspraak is het blokkeren of stopzetten van de betaling van bijstand rechtmatig als de RSD op goede gronden van oordeel is, althans ten minste het gegronde vermoeden kan hebben, dat een betrokkene geen recht (meer) heeft op een (volledige) bijstandsuitkering. [6] In het kader van het rechtmatigheidsonderzoek heeft de RSD informatie bij eiser opgevraagd. De RSD heeft om een verklaring over het bezit van het voertuig en bankafschriften over de maand november 2023 gevraagd. Op 8 januari 2024 heeft eiser bankafschriften aan de RSD verstrekt. Na beoordeling van deze afschriften heeft de RSD op 18 januari 2024 het recht op bijstand van eiser geblokkeerd (besluit I), omdat de RSD op basis daarvan tot de conclusie is gekomen dat eiser niet aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan. Uit het onderzoek komt naar voren dat het banksaldo dat op 30 november 2023 ruim € 15.000,- bedroeg, eiser een voertuig in zijn bezit heeft gehad en dat er een bedrag is bijgeschreven afkomstig van een online beleggingsplatvorm.
11. Op 22 en 25 januari 2024 heeft de RSD aanvullende informatie bij eiser opgevraagd om het recht op bijstand te kunnen controleren. Dit zag op het overleggen van alle (bank)afschriften over 2023, bewijs van bezittingen op een beleggingsplatform, PayPal-overzichten, een overzicht van gokactiviteiten, een kopie van een aangifte inkomstenbelasting en een bewijsstuk over een teruggave. De RSD heeft een deel van deze gegevens ontvangen. Op 22 februari 2024 heeft de RSD schriftelijke vragen gesteld en om aanvullende verklaringen gevraagd. Die zagen op PayPal-overzichten over het jaar 2022, een overzicht van gokactiviteiten, een verklaring over de voorziening in het levensonderhoud, bewijsstukken van bijschrijvingen, een verklaring over een lening van € 7.000,- en een bewijs van beslaglegging.
12. Omdat de RSD meende dat eiser vervolgens niet alle gegevens en schriftelijke verklaringen heeft overgelegd, heeft de RSD op 20 maart 2024 het recht op bijstand per
7 maart 2024 opgeschort (besluit II) en eiser een hersteltermijn gegeven om voor
3 april 2024 de gevraagde informatie te verstrekken. De RSD kan het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten indien de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvoldoende zijn verstrekt en dit verwijtbaar is, dan wel indien anderszins onvoldoende medewerking is verleend. De RSD moet mededeling doen van de opschorting en een hersteltermijn bieden om het verzuim te herstellen. Als het verzuim niet binnen de gestelde termijn wordt hersteld, kan de RSD het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort. De RSD heeft aan die wettelijke voorwaarden voor opschorting voldaan.
13. Of de RSD in eisers geval ook bevoegd was tot intrekking van het recht op bijstand, hangt af van de vraag of eiser verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. [7] De rechtbank stelt vast dat eiser de gevraagde gegevens en documenten niet binnen de termijn, namelijk voor een deel pas op 8 april 2024, aan de RSD heeft verschaft en dat hem daarvan een verwijt kan worden gemaakt. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet binnen de gestelde (herstel)termijn over die gegevens en documenten kon beschikken. Om die reden kon de RSD op 11 april 2024 tot intrekking van het recht op bijstand per 7 maart 2024 (besluit III) overgaan.
14. De rechtbank is van oordeel dat de RSD vanwege het gebrek aan objectieve gegevens en bewijsstukken, de onduidelijkheid over de inkomsten en het vermogen van eiser onvoldoende informatie beschikbaar is waarmee het recht op bijstand in de periode in geschil door de RSD kan worden vastgesteld. Het gaat om dusdanig substantiële bedragen dat de RSD dit eiser ook mocht tegenwerpen. De RSD is in principe gehouden schattenderwijs vast te stellen tot welk bedrag eiser in ieder geval wel recht op bijstand zou hebben op basis van de vaststaande feiten en omstandigheden, waarbij het eventuele nadeel van eiser door onzekerheden, voor zijn rekening mag worden gelaten. [8] Eiser is er, na daartoe meerdere keren in de gelegenheid te zijn gesteld, niet in geslaagd deugdelijk te onderbouwen dat er recht op (aanvullende) bijstand bestond. [9] Zijn niet sluitende verklaringen over zijn inkomsten, vermogen en uitgaven worden niet met (voldoende) objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd.
Het beroep op artikel 8 EVRM
15. Eiser stelt verder dat het opvragen van de bankafschriften evident een inbreuk vormt op zijn recht op respect voor zijn privéleven [10] , omdat de RSD onnodig over een lange periode bankafschriften heeft opgevraagd. De rechtbank begrijpt het standpunt van eiser zo dat hij vindt dat de RSD geen inbreuk had mogen maken op zijn privacy. Een inbreuk op het recht op respect voor het privéleven (privacy) is alleen toegestaan als deze berust op een voldoende duidelijke wettelijke grondslag en het gebruik van die grondslag kan worden voorzien. Daarbij moet ook de vraag worden beantwoord of de inbreuk op het recht op respect voor het privéleven noodzakelijk is in een democratische samenleving en of die inbreuk voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. [11]
16. De RSD heeft naar het oordeel van de rechtbank tijdens de zitting terecht gesteld dat de gereden twijfel over de rechtmatigheid van de aan eiser verstrekte bijstand niet op een minder ingrijpende wijze kon worden weggenomen. De RSD heeft eerst over drie maanden bankafschriften opgevraagd, maar omdat daarbij zoveel twijfels en vragen zijn ontstaan die eiser onvoldoende heeft kunnen wegnemen, is er over een langere periode gegevens opgevraagd. Het opvragen van de bankafschriften over een langere periode is daarmee niet disproportioneel en voldoet ook aan het subsidiariteitsvereiste. De RSD heeft dus niet in strijd met het EVRM gehandeld door de bankgegevens over een langere periode van eiser op te vragen.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
17. Eiser stelt dat het bestreden besluit in strijd is met het rechtszekerheids- en evenredigheidsbeginsel. Ook voldoet het besluit volgens eiser niet aan het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel.
18. De RSD heeft tijdens de zitting toegelicht dat het recht op een bijstandsuitkering niet zomaar mag worden ingetrokken, maar dat dit niet betekent dat de RSD geen onderzoek mocht doen en herhaaldelijke keren om informatie mocht vragen. De RSD heeft bij deze verzoeken ook telkens tekst en uitleg gegeven, zodat eiser voldoende geïnformeerd moet zijn geweest. De rechtbank ziet – mede gelet op hetgeen hiervoor overwogen – geen aanleiding voor eisers standpunt dat het bestreden besluit in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel, dan wel met een of meer andere algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De RSD heeft daarnaast toegelicht dat ervoor is gekozen niet tot terugvordering over te gaan door niet te constateren dat eiser middelen boven de bijstandsnorm heeft ontvangen om de nadelige gevolgen voor eiser zo beperkt mogelijk te houden. Hieruit volgt genoegzaam dat de RSD de belangen van eiser in de besluitvorming heeft meegewogen.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt dus geen gelijk en daarom krijgt hij het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. van 't Hof, rechter, in aanwezigheid van
S.J. Simorangkir, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2025.
de griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.In de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 3 september 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1772.
3.Dit volgt uit artikel 11, eerste lid, van de Pw.
4.Dit volgt uit artikel 17, eerste lid, van de Pw.
5.Zie de uitspraak van de CRvB van 2 augustus 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1780.
6.Zie de uitspraak van de CRvB van 28 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR1147.
7.Zie artikel 54, eerste lid, van de Pw.
8.Zie de uitspraak van de CRvB van 27 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT5852.
9.Zie de uitspraak van de CRvB van 9 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2018:3131 en de uitspraak van de CRvB van 31 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2384.
10.Zoals dit is gecodificeerd in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
11.Dit volgt uit vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de Mens (EHRM), zie bijvoorbeeld het arrest van 18 oktober 2016 van het EHRM, ECLI:CE:ECHR:2016:1018JUD006183810.