ECLI:NL:RBMNE:2025:4449

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
14 augustus 2025
Zaaknummer
UTR 24/5496
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van eiseres in bezwaar tegen subsidieverlening aan derde-partij

Op 16 juli 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak waarin eiseres, een omwonende, beroep heeft ingesteld tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar bezwaar tegen de subsidieverlening aan derde-partij door het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht. De derde-partij had op 15 november 2022 een subsidieaanvraag ingediend voor de restauratie van een historische tuin, welke door het college op 4 april 2024 was goedgekeurd. Eiseres, die zich niet als belanghebbende kon laten erkennen, stelde dat de openstelling van het landgoed voor het publiek haar eigendomsrecht zou schenden en zou leiden tot waardevermindering van haar woning. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aan te merken was als belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat er geen causaal verband was tussen de subsidieverlening en haar belangen. De rechtbank concludeerde dat het college terecht eiseres niet-ontvankelijk had verklaard in haar bezwaar en verklaarde het beroep ongegrond. Eiseres kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/5496

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

en

het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht, het college.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde belanghebbende] B.V. uit [plaats](derde-partij).

Procesverloop

1. Derde-partij heeft op 15 november 2022 een subsidieaanvraag ingediend voor de bekostiging van de restauratie van de historische tuin- en parkaanleg op grond van de Uitvoeringsverordening subsidie Erfgoedparels provincie Utrecht 2022-2023. Bij de subsidieaanvraag heeft derde-partij - onder meer - aangegeven dat het landgoed minimaal tien keer per jaar opengesteld wordt voor het publiek.
2. Het college heeft de gevraagde subsidie met het besluit van 4 april 2024 verleend. Daaraan heeft het college onder meer de voorwaarde verbonden dat de derde-partij verplicht is de openstelling voor het publiek uit te voeren zoals aangegeven bij de subsidieaanvraag.
3. Eiseres heeft hier, als eigenaar van een woning in de directe omgeving, bezwaar tegen gemaakt. In het bestreden besluit van 2 juli 2024 heeft het college eiseres niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar. Volgens het college is eiseres niet aan te merken als een belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) [1] bij het besluit tot subsidieverlening en kan zij dus geen bezwaar maken. [2]
4. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Derde-partij heeft ook schriftelijk gereageerd.
5. De rechtbank heeft het beroep op 22 april 2025 op zitting behandeld. Hier is de derde-partij verschenen. Eiseres en het college zijn, zonder bericht van verhindering, niet aanwezig. Het college heeft op 6 mei 2025 de rechtbank alsnog schriftelijk bericht over de verhindering ter zitting te verschijnen en aangegeven bereid te zijn alsnog een nadere toelichting te geven op het bestreden besluit.. De rechtbank heeft hierin geen aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen en een dergelijke toelichting op te vragen. Eiseres heeft op 7 juli 2025 alsnog een inhoudelijke reactie ingediend. Die reactie is evenmin aanleiding geweest om het onderzoek ter zitting te heropenen. De rechtbank heeft die reactie dan ook buiten beschouwing gelaten.
6. Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

7. In geschil is de vraag of het college eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar bezwaar, omdat zij niet aan te merken is als belanghebbende in de zin van de Awb bij de subsidieverlening aan derde-partij.
8. Eiseres heeft in dit kader gesteld dat zij een direct dan wel afgeleid belang heeft bij het besluit tot subsidieverlening aan derde-partij. Volgens haar leidt de onlosmakelijk aan de subsidieverlening verbonden voorwaarde tot publieke openstelling tot een inbreuk op haar eigendomsrecht, tot strijd met het burenrecht en tot waardevermindering van haar woning. Als gevolg van de openstelling voor het publiek kan eiseres – naar eigen zeggen – niet ongestoord van haar eigendom genieten. Ze vreest verstoring van haar rust en privacy door inkijk in haar achtertuin en woning vanaf het landgoed van derde-partij. Ter onderbouwing heeft eiseres gewezen op rechtspraak. [3]
9. Volgens de derde-partij wijzigt er door de subsidieverlening voor eiseres niets ten opzichte van de situatie vóór de subsidieverlening.
10. Het beroep slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres niet aan te merken als belanghebbende in de zin van de Awb bij het besluit tot subsidieverlening aan derde-partij. Belanghebbende in de zin van de Awb is degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Om van een rechtstreeks belang te kunnen spreken moet er een voldoende direct geraakt belang zijn. In de eis van direct geraakt belang komt tot uitdrukking dat er een voldoende causaal verband moet zijn tussen de gevolgen van een besluit en de belangen van een partij. In de rechtspraak [4] is geoordeeld dat bij een besluit tot subsidieverlening in beginsel de aanvrager van die subsidie en eventueel een derde op grond van zijn concurrentiepositie als belanghebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet als zodanig is aan te merken. Eiseres is namelijk niet de aanvrager van de subsidie en zij kan ook niet worden aangemerkt als concurrent van derde-partij.
11. De rechtbank ziet in de stellingen van eiseres ook geen aanknopingspunt om eiseres anderszins aan te merken als belanghebbende. Eiseres haar belang is niet rechtstreeks betrokken bij de vraag of de derde belanghebbende subsidie verkrijgt of niet. De subsidieverlening heeft slechts financiële gevolgen voor derde-partij. Daarmee ontbreekt een causaal verband tussen de gevolgen van de subsidieverlening en de belangen van eiseres De door eiseres genoemde rechtspraak kan haar hierbij ook niet baten. In die uitspraak is geoordeeld dat sprake was van een van de subsidieaanvrager afgeleid belang, omdat door het subsidiebesluit dat in die zaak voorlag een reële mogelijkheid bestond dat de eisende partij (als vertegenwoordiger van de medewerkers van de subsidieaanvrager) werd geraakt in een aan een fundamenteel recht op arbeid ontleend belang. En dat is bij eiseres niet het geval: de door haar genoemde gevolgen, de inbreuk op het eigendomsrecht, het burenrecht en de waardevermindering, zijn geen gevolgen die direct verbonden zijn aan de vraag of de subsidie al dan niet aan derde-partij verleend zal worden, maar die vloeien voort uit de wijze waarop derde-partij haar landgoed zal openstellen/exploiteren. De rechtbank ziet steun voor dit oordeel in de rechtspraak. [5] Wellicht ten overvloede wijst de rechtbank erop dat derde-partij ter zitting afdoende heeft toegelicht dat de wijze waarop het landgoed opgesteld wordt, vergelijkbaar is met de wijze waarop dit reeds werd gedaan. Voor zover eiseres gevolgen ervaart door de openstellingen van het landgoed, kan zij tegen de daarvoor mogelijk benodigde (planologische) toestemmingen opkomen.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar bezwaar, omdat zij niet aan te merken is als belanghebbende in de zin van de Awb bij het besluit tot subsidieverlening aan derde-partij. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2025.
De griffier is verhinderd De rechter is verhinderd
om de uitspraak te ondertekenen. om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
2.Artikel 8:1 jo artikel 7:1 van de Awb
3.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1984.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven van 16 november 2017, ECLI:NL:CBB:2017:367 en ECLI:NL:CBB:2017:368.
5.Zie de uitspraak van het CBB van 8 mei 2018, ECLI:NL:CBB:2018:243.