ECLI:NL:RBMNE:2025:4746

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 juli 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
24/586
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke afwijzing inzageverzoek en schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 21 juli 2025, wordt het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke afwijzing van zijn inzageverzoek door de minister van Financiën ongegrond verklaard. Eiser had verzocht om inzage in gegevens die zijn geregistreerd in de systemen van de minister, waaronder de Fraude Signalering Voorziening (FSV). De rechtbank oordeelt dat de minister het inzageverzoek gedeeltelijk heeft mogen afwijzen, maar kent eiser een schadevergoeding toe van € 2.500,- wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de procedure meer dan vier jaar heeft geduurd, terwijl de redelijke termijn twee jaar bedraagt. De rechtbank concludeert dat de minister het griffierecht en de proceskosten aan eiser moet vergoeden, en dat de minister de schadevergoeding van € 2.500,- moet betalen. De rechtbank legt uit dat de minister in zijn besluitvorming niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de persoonsgegevens van eiser in de FSV zijn opgenomen, maar dat dit eiser niet heeft benadeeld. De rechtbank bevestigt dat de minister de afwijzing van het inzageverzoek op juiste gronden heeft gedaan, maar dat er een motiveringsgebrek is dat niet tot nadeel van eiser heeft geleid.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/586

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Berns),
en

De minister van Financiën

(gemachtigde: mr. A. van der Linden en mr. A. Strooper).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de gedeeltelijke afwijzing van het inzageverzoek van eiser. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister het inzageverzoek van eiser gedeeltelijk heeft mogen afwijzen
.Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Wel krijgt eiser een schadevergoeding ter hoogte van € 2.500,- als immateriële schadevergoeding voor het overschrijden van de redelijke termijn. Ook dient de minister het griffierecht en de proceskosten aan eiser te vergoeden. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor inzage in de gegevens die zijn geregistreerd en verwerkt in de systemen van de minister, waaronder het systeem Fraude Signalering Voorziening (FSV) op grond van artikel 12 en 15 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De minister heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 11 maart 2021 gedeeltelijk toegewezen. Met het bestreden besluit van 15 december 2023 op het bezwaar van eiser is de minister hierbij gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 25 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van de minister.
2.3.
Ter zitting is afgesproken dat de minister de ‘afsluitingsbrief’ zou overleggen als ook – onder geheimhouding – de documenten uit de FSV.
2.4.
Op 11 oktober 2024 heeft de minister deze brief overgelegd.
2.5.
Op 8 november 2024 is het onderzoek heropend, in afwachting van de beslissing van de geheimhoudingskamer over de door verweerder onder geheimhouding overgelegde stukken.
2.6.
Op 17 februari 2025 is het verzoek tot beperkte kennisname afgewezen, omdat de geheimhoudingskamer op 20 december aan partijen heeft medegedeeld dat de bestuursrecht handelt alsof de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
2.7.
De rechtbank sluit het onderzoek.

Beoordeling door de rechtbank

Algemene aspecten van de FSV
3. De FSV was een applicatie die van 2012 tot en met 27 februari 2020 door de Belastingdienst werd gebruikt met als doel om mogelijke signalen van belastingfraude te registreren. De Belastingdienst maakte gebruik van de FSV voor het beoordelen van belastingaanslagen en toeslagen en voor informatie-uitwisseling met andere overheidsdiensten. Personen werden in de FSV opgenomen met onder meer hun naam, adres en burgerservicenummer. Ook kon een vrij tekstveld worden ingevuld en was het mogelijk documenten als bijlage toe te voegen. In veel gevallen zijn ook bijzondere persoonsgegevens opgenomen. Interne signalen van directies of teams van de Belastingdienst of externe signalen van bijvoorbeeld andere overheidsdiensten, ketenpartners of van burgers via de tip- en kliklijn en meld-misdaad-anoniem, konden aanleiding zijn voor registratie. De Belastingdienst heeft het gebruik van de FSV op 27 februari 2020 stopgezet. Van alle gegevens die in de FSV zijn opgeslagen is een back-up gemaakt. Die back-up is in een beveiligde locatie (een datakluis) geplaatst voor de afwikkeling van inzage- en schadeverzoeken en andere juridische procedures over de FSV en ten behoeve van (extern) onderzoek. De FSV-applicatie zelf is daarna uitgezet. Volgens de minister zijn in totaal ongeveer 290.000 natuurlijke personen geregistreerd in de FSV. Aan al deze betrokkenen stuurt de minister een brief om hen op de hoogte te stellen dat hun persoonsgegevens zijn verwerkt in de FSV. Zij worden gewezen op de mogelijkheid om een verzoek om inzage in hun geregistreerde persoonsgegevens te doen. De minister voert zoekslagen voor AVG-verzoeken en andere FSV-gerelateerde procedures uit in de back-up, waartoe een beperkt aantal medewerkers is geautoriseerd. [1]
Reden verwerking
4. Eiser voert aan dat hem nog steeds niet duidelijk is waarom hij in de FSV is opgenomen. In het besluit in primo van 11 maart 2021 is alleen een algemene reden gegeven. In het verweerschrift geeft de minister wel een uitgebreidere omschrijving van de gegevens die zijn opgenomen in de FSV, maar daaruit is nog steeds niet duidelijk waarom de gegevens van eiser in de FSV zijn opgenomen. Eiser hoeft niet te weten welke gegevens van derden in de FSV zijn opgenomen, maar de aanleiding voor het opnemen van zijn gegevens wil eiser wel weten.
5. In het primaire besluit van 11 maart 2021 staat het volgende: “De applicatie FSV ondersteunde de Belastingdienst bij het uitoefenen van de toezichttaken. In de FSV werden voornamelijk contactgegevens en identificerende gegevens verwerkt.” De rechtbank verwijst ook naar de hierboven aangehaalde uitspraak van de Afdeling, waarin meer informatie staat over de algemene aspecten van de FSV en de redenen voor verwerking van de gegevens. In het bestreden besluit wordt toegelicht dat de FSV tot oorspronkelijk doel had om de opgedragen wettelijke (toezicht)taken uit te oefenen.
6. De minister stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat de reden van opname van persoonsgegevens in de FSV in zijn algemeenheid is dat in de FSV externe (risico)signalen werden geregistreerd, bijvoorbeeld via tips en kliks, ketensignalen (informatieverzoeken van een gemeente of UWV) of interne signalen (vanuit interne behandelteams of data). Zoals een belastingaangifte die volgens het computersysteem mogelijk onjuistheden bevatte. Hierbij valt te denken aan iemand die hoge reiskostenaftrek claimde, terwijl hij dicht bij zijn werk woonde. Maar ook als een persoon zelf slachtoffer was van financiële fraude werd dit geregistreerd. Zo’n registratie wordt een risicosignaal genoemd. En een dergelijk signaal kon aanleiding zijn om een belastingaangifte of een aanvraag voor een toeslag handmatig te controleren. Volgens de minister ligt de aanleiding van de verwerking van persoonsgegevens van eiser in een contact met een derde.
7. De rechtbank oordeelt dat eiser door de nadere toelichting van de minister bekend is geworden met de aanleiding van de opname van zijn persoonsgegevens in de FSV, te weten het informatie uit contact van een derde. De rechtbank heeft de geheime stukken bekeken of dit standpunt van de minister klopt, omdat eiser aangeeft dat er mogelijk een andere aanleiding is voor de plaatsing van zijn persoonsgegevens in de FSV, namelijk een boekenonderzoek van de Belastingdienst en een fiscale procedure met het UWV.
7.1.
De rechtbank heeft kennis genomen van de geheime stukken en op grond daarvan oordeelt ze dat het standpunt van de minister klopt; de aanleiding voor de plaatsing van de gegevens van eiser in de FSV ligt in een contact met een derde.
7.2.
Nu de minister pas gedurende de beroepsprocedure doormiddel van de aanvullende motivering bekend heeft gemaakt waarom de persoonsgegevens van eiser zijn opgenomen in de FSV, slaagt deze beroepsgrond. De rechtbank zal onder het kopje ‘conclusie en gevolgen’ aangeven wat de gevolgen hiervan zijn.
Inzage in systemen
8. Eiser herhaalt zijn verzoek dat hij ook inzage wil in zijn gegevens in de systemen die de Belastingdienst inhoudelijk raadpleegt of kan raadplegen als het gaat om de heffing van belasting bij personen.
9. De minister stelt in eerste instantie in het primaire besluit alleen te hebben gekeken in de FSV. Later, in het bestreden besluit, geeft de minister aan ook te hebben gekeken in de acht door eiser genoemde ‘applicaties en informatievoorzieningen’. Daarover stelt de minister dat systemen een tot en met zeven niet als applicatie of als informatievoorziening bestaan en dat voor systeem acht geen autorisaties zijn uitgereikt. In het verweerschrift legt de minister verder uit dat systemen een tot en met vijf en systeem zeven procesbeschrijvingen zijn. [2] Dit zijn werk- of selectieprocessen/selectiemodules endaarin staan geen persoonsgegevens. Deze systemen vormen een trechter waar aangiften en andere gegevens van of over belastingplichtigen doorheen gaan. Het is niet mogelijk om inzage te geven in deze systemen, omdat deze systemen geen persoonsgegevens bevatten. [3]
Over het systeem acht, ‘Databank auto’, wat een applicatie is, heeft de minister aangegeven dat daarin enkel de naam en de auto van de belastingplichtige stonden vermeld. Databank auto is in 2020 stopgezet en de autorisaties zijn ingetrokken. De minister heeft toegelicht dat dit systeem niet aan de eisen van de AVG voldeed. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting, gelet op deze uitleg, aangeven zijn verzoek ten aanzien van het systeem ‘Databank auto’ niet langer te handhaven. Ten aanzien van systeem nummer zes, ‘datafundament fraude risico indicatoren’, heeft de minister toegelicht dat dit zeer beperkt toegankelijk was en dat dit alleen met directe toestemming van de FIOD voor onderzoek ten behoeve van sommige (risicoselecte) processen mocht worden gebruikt. Dit systeem is destijds stilgelegd en hierop is begin juli 2020 een schoningsprocedure toegepast in verband met de bewaartermijnen. De minister heeft niet in dit systeem gekeken, omdat het zeer beperkt toegankelijk is en toestemming van FIOD nodig is. In deze zaak heeft de minister geen aanleiding gezien om erin te kijken, omdat er geen melding door eiser is gedaan van een op hem gericht FIOD onderzoek en er verder geen andere signalen in die richting waren. Hierover heeft eiser tijdens de zitting verklaard dat zijn compagnon wel is vervolgd voor faillissementsfraude, wat volgens eiser ook op hem kan uitwerken. Eiser is echter nooit met de FIOD in aanraking geweest. Ten aanzien van door de minister uit eigen beweging genoemde systeem negen heeft de minister toegelicht dat dit risicomodel nooit in gebruik is genomen. Hier zitten geen persoonsgegevens in.
10. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op toelichting van de minister in het verweerschrift en ter zitting, er geen aanleiding is om te veronderstellen dat in de besproken systemen persoonsgegevens van eiser aanwezig zijn. De minister heeft duidelijk uiteen gezet wat voor ‘applicaties en informatievoorzieningen’ er zijn, waarom ze bestonden of bestaan en toegelicht waarom er wel of geen persoonsgegevens in zitten. Ook heeft de minister toegelicht waarom er geen aanleiding bestond om hierin te kijken of waarom het niet mogelijk was om hierin te kijken, zoals bij het ‘systeem datafundament fraude risico indicatoren’. De beroepsgrond slaagt niet.
Meest gangbare systemen
11. Eiser merkt op dat de zoekslag heeft zich beperkt tot de meest gangbare systemen. Eiser vraagt zich af waar de minister zich op baseert wat de ‘meest gangbare systemen’ zijn. Eiser zou graag inzage willen in zijn persoonsgegevens in de systemen van de minister.
12. De minister heeft ter zitting – aan de hand van het verweerschrift – toegelicht dat is gekeken naar de privé en werk gerelateerde situatie van eiser. In dit geval is het zo dat eiser ondernemer is; dan ligt het voor de hand om bij een inzageverzoek bijvoorbeeld naar de loonbelasting, inkomstenbelasting, omzetbelasting en de daaraan gerelateerde systemen te kijken. De minister heeft uiteengezet dat er bij de belastingdienst 970 verschillende systemen en applicaties zijn, verdeeld in veertien domeinen, met daarin data van meer dan 13 miljoen burgers, ruim twee miljoen ondernemingen en 25.000 medewerkers. [4] Het is volgens de minister ondoenlijk om daarin volledig inzage te geven hierin.
13. Naar het oordeel van de rechtbank is de toelichting van de minister over het zoeken in de meest voor de hand liggende systemen navolgbaar en is het begrijpelijk dat de minister – gelet op de hoeveelheid aan systemen – enkel daarin heeft gezocht. De minister heeft aangegeven dat de persoonsgegevens van eiser alleen zijn aangetroffen in de FSV, zoals ook blijkt uit de overgelegde stukken. De namen van alle systemen van de belastingdienst vallen niet onder het inzageverzoek. Met de gegeven toelichting van de minister is de rechtbank van oordeel dat het niet aannemelijk is dat eiser in een ander systeem voorkomt dan de FSV. De beroepsgrond slaagt niet.
Risico Analyse Model
14. Eiser vraagt in beroep om inzage van zijn persoonsgegevens in het Risico Analyse Model. Hij verwijst hiertoe naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 maart 2022. [5]
15. De rechtbank overweegt dat de minister in het verweerschrift heeft aangegeven dat hij dit verzoek aanmerkt als een nieuw inzageverzoek. Het onderzoek naar dit datasysteem loopt nog, daarom kan nu aan eiser geen inzage worden gegeven. Zodra dit onderzoek klaar is, zal de minister een beslissing nemen op dit verzoek. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting aangegeven hiermee akkoord te gaan, de rechtbank zal zich hier daarom verder niet over uitlaten.
Geautomatiseerde besluitvorming en profilering
16. Eiser voert aan dat hij uitsluitsel wil hebben over het al dan niet verder verwerken van zijn persoonsgegevens. Het in het primaire besluit weergegeven standpunt van de minister dat zijn gegevens niet zijn gebruikt ten behoeve van geautomatiseerde besluitvorming en profilering is niet deugdelijk gemotiveerd. Hiertoe verwijst eiser naar de uitspraak van rechtbank Arnhem van 15 augustus 2023. [6]
17. De rechtbank overweegt dat eiser door de minister bij brief van 17 april 2023, de zogenoemde MM2 brief, is bevestigd dat zijn persoonsgegevens in de FSV stonden. Ook is eiser daarbij medegedeeld dat hij nog zal worden geïnformeerd of de registratie in de FSV onterechte gevolgen voor hem heeft gehad. De minister heeft tijdens de zitting toegelicht dat de hierop volgende brief, de zogenoemde ‘afsluitingsbrief’, al is opgesteld en verstuurd naar eiser en dat daarin staat dat er geen bijzondere persoonsgegevens van eiser in de FSV staan, dat de opname van zijn persoonsgegevens in deze lijst geen gevolgen heeft gehad en dat de registratie niet met andere overheidsorganisaties is gedeeld. Omdat gemachtigde van eiser heeft aangegeven dat hij en zijn cliënt niet bekend zijn met deze brief, heeft de minister op verzoek van de rechtbank na de zitting deze brief overgelegd.
18. De rechtbank stelt vast dat de inhoud van de afsluitingsbrief overeen komt met hetgeen ter zitting door de minister is toegelicht. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een afdoende motivering van het standpunt van de minister dat de persoonsgegevens van eiser niet verder zijn verwerkt. De beroepsgrond slaagt niet.
Gegevensdeling
19. Eiser voert aan dat hij wil weten met wie zijn gegevens zijn gedeeld. Het is volgens eiser hoogst onaannemelijk dat zijn gegevens niet zijn gedeeld.
20. De rechtbank overweegt dat de informatie uit de afsluitingsbrief overeenkomt met het standpunt van de minister in het verweerschrift. Hierin staat dat de persoonsgegevens van eiser niet zijn gedeeld met andere organisaties. Ook in de onder geheimhouding overgelegde stukken heeft de rechtbank geen aanwijzing gezien dat de persoonsgegevens zijn gedeeld met derden.
Verzoek om verwijdering gegevens uit FSV
21. Eiser verzoekt, naast inzage, om verwijdering van zijn persoonsgegevens uit de FSV.
22. De minister heeft ter zitting toegezegd dat na afronding van het onderzoek naar de FSV, dit systeem zal worden vernietigd dan wel in het archief zal worden bewaard, afhankelijk van de politieke keuzes. Eiser zal daar te zijner tijd een bericht over ontvangen. Eiser is tijdens de zitting hiermee akkoord gegaan. Een nader oordeel van de rechtbank is daarom niet nodig.
Reproductie van persoonsgegevens en de zoekslag op naam van de vennootschap van eiser
23. Eiser heeft de beroepsgronden gericht op deze onderdelen tijdens de zitting ingetrokken. De rechtbank zal zich hierover niet uitlaten.
Immateriële schadevergoeding
24. Eiser heeft de rechtbank verder verzocht om een vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
25. De rechtbank wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn toe. De redelijke termijn vangt in beginsel aan op het moment waarop het bestuursorgaan het bezwaarschrift heeft ontvangen. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar duren en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar. [7] In totaal gaat het dus om twee jaar. In de onderhavige zaak is het bezwaarschrift op 16 maart 2021 door de minister ontvangen. Dit betekent dat de procedure sindsdien tot aan de datum van deze uitspraak vier jaar en ruim vier maanden heeft geduurd. De redelijke geachte termijn van twee jaar is dus met ruim twee jaar en vier maanden overschreden, welke overschrijding naar boven wordt afgerond tot twee en een halfjaar. Bij overschrijding van de redelijke termijn dient voor de schadevergoeding als uitgangspunt een tarief te worden gehanteerd van € 500,- per half jaar waarmee die termijn is overschreden. Hierdoor bestaat aanspraak op een schadevergoeding van € 2.500,- (5 x € 500,-). De termijnoverschrijding is geheel toe te wijzen aan de minister. De rechtbank zal daarom een schadevergoeding vaststellen van € 2.500,- en bepalen dat deze ten laste komt van de minister.
Conclusie en gevolgen
26. Gelet op hetgeen in 7.2 is van een motiveringsgebrek. De rechtbank ziet echter aanleiding om het bestreden besluit in stand te laten met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat aannemelijk is dat de eiser daardoor niet is benadeeld. Dat betekent dat de minister het inzageverzoek van eiser gedeeltelijk heeft mogen afwijzen. Het beroep is ongegrond.
27. Omdat sprake is van een gebrek, moet de minister het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van haar proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. Eiser heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.
28. De rechtbank zal de minister veroordelen tot een schadevergoeding van € 2.500,- wegens het overschrijden van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 187,- moet vergoeden;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten;
- veroordeelt de minister tot het betalen van € 2.500,- aan schadevergoeding aan eiser in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2025.
De rechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit alles volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 juni 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2730.
2.Verweerschrift, pagina 9.
3.Verweerschrift, pagina 10.
4.Verweerschrift, pagina 11.
7.Zie de uitspraken van de Afdeling van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, en 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:176.