Het eindoordeel van de rechtbank over de herstelpoging van het Uwv
9. Naar de rechtbank begrijpt heeft het Uwv met het bestreden besluit 2 het bestreden besluit 1 ingetrokken. Eiser heeft niet gesteld schade te hebben geleden als gevolg van het bestreden besluit 1. Het Uwv heeft verder in het bestreden besluit 2 aan eiser alsnog een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend. Gelet hierop heeft eiser geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen bestreden besluit 1. Het beroep van eiser tegen dit besluit is daarom wegens het ontvallen van procesbelang niet-ontvankelijk.
10. Eiser voert in de zienswijze aan dat het bestreden besluit 2 volkomen onduidelijk is over wat er is beslist. Het Uwv noemt een bedrag dat eiser als nabetaling krijgt, maar het is vervolgens onduidelijk over welke maanden het gaat en welke beslagvrije voet volgens het Uwv van toepassing is. Eiser stelt verder dat hij door toedoen van het Uwv lang heeft moeten wachten op een definitieve oplossing. Daar hoort volgens eiser bij dat het Uwv wettelijke rente moet vergoeden over de nabetaling. Wat verder voor eiser opvalt, is dat het Uwv benoemt dat eiser teveel WW-uitkering heeft ontvangen wat wordt verrekend met de nabetaling of met de Wajong-bedragen over dezelfde periode. Alleen is er volgens eiser al verrekend met de teveel uitbetaalde WW-bedragen op het moment dat de curator toestemming gaf voor de verrekening zonder daarbij rekening te houden met de van toepassing zijnde beslagvrije voet. Er kan volgens eiser dan ook geen sprake meer zijn van een verrekening met de WW. Ook dit is door het Uwv onvoldoende gemotiveerd, zo stelt eiser.
De verrekening van de Wajong-uitkering
11. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv het bij de tussenuitspraak geconstateerde gebrek in het bestreden besluit 1 heeft hersteld. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak immers het Uwv opgedragen om bij de verrekening de beslagvrije voet per maand over de periode van november 2019 tot en met april 2020 te berekenen en daarmee rekening te houden bij het te verrekenen bedrag. Dat heeft het Uwv gedaan, waarbij echter is geconstateerd dat de beslagvrije voet in de relevante periode niet meer kon worden vaststellen. Het Uwv heeft daarom beslist om het volledige verrekende bedrag aan eiser te betalen. Daarmee is niet meer relevant welke beslagvrije voet van toepassing zou zijn geweest. Er heeft immers geen verrekening meer plaatsgevonden. Gelet hierop heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit 1 hersteld.
De hoogte van de nabetaling van de Wajong-uitkering
12. Wat betreft het bedrag dat eiser aan nabetaling van de Wajong-uitkering krijgt, overweegt de rechtbank het volgende. Het Uwv heeft toegelicht dat in het primaire besluit van 24 september 2020 de nabetaling van de Wajong-uitkering over de periode van 1 november 2019 tot en met 30 april 2020 aanvankelijk was berekend op € 6.483,61 bruto (exclusief vakantietoeslag), maar dat het Uwv op dat moment niet wist dat eiser over dezelfde periode van 13 november 2019 tot en met 30 april 2019 ook recht had op een WW-uitkering. Het recht op een WW-uitkering over deze periode volgt uit het besluit van 29 oktober 2020. Als gevolg van die toekenning is met het besluit van 25 november 2020 de Wajong-uitkering over de periode van 13 november 2019 tot en met 30 april 2020 verlaagd, omdat de WW-inkomsten worden gekort op de Wajong-uitkering. Volgens dat besluit heeft eiser achteraf gezien een bedrag van € 3.223,19(exclusief vakantietoeslag) teveel aan Wajong ontvangen, wat vervolgens is verrekend. Inclusief vakantietoeslag van € 257,83, gaat het om een bedrag van in totaal € 3.481,02, dat met het bestreden besluit 2 alsnog aan eiser wordt uitbetaald.
13. Deze gegeven toelichting over de hoogte van de nabetaling die aan eiser wordt gedaan, kan de rechtbank volgen. Eiser heeft hiertegen geen concrete gronden ingebracht, anders dan de enkele stelling dat de besluitvorming onduidelijk is. Gezien de hiervoor gegeven toelichting is de rechtbank van oordeel dat de besluitvorming voldoende duidelijk is.
14. Verder kan de rechtbank het standpunt van het Uwv volgen dat over de nabetaling geen wettelijke rente is verschuldigd. Daarbij heeft het Uwv toegelicht dat aan eiser al in 2020 het totale bedrag aan Wajong-uitkering is betaald c.q. verrekend met een openstaande vordering waardoor eiser op dat moment geen schuld meer had bij het Uwv. De huidige nabetaling vloeit voort uit het terugdraaien van een deel van de eerder toegepaste verrekening in 2020. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen sprake van een vertraging in de betaling van een geldsom en heeft het Uwv terecht geen wettelijke rente vergoed.
De herleving van de vordering
15. De rechtbank kan het Uwv ook volgen in zijn standpunt dat, door het bedrag van € 3.481,02 aan Wajong-uitkering alsnog aan eiser te betalen, een vordering op eiser voor datzelfde bedrag herleeft. Uit het door het Uwv overgelegde besluit van 29 oktober 2020 blijkt namelijk dat eiser over dezelfde periode ook een WW-uitkering heeft ontvangen. In het besluit van 25 november 2020 heeft het Uwv vervolgens beslist dat eiser de teveel ontvangen Wajong-uitkering van € 3.223,19 (exclusief vakantietoeslag) moet terugbetalen en dat dit zal worden verrekend met de nabetaling van de WW-uitkering. Door dit bedrag inclusief de vakantietoeslag van € 257,83 alsnog aan eiser te betalen, is de verrekening met de openstaande vordering ongedaan gemaakt maar niet de onderliggende vordering. De rechtbank kan het Uwv dan ook volgen dat met de betaling van de Wajong-uitkering de vordering voor datzelfde bedrag herleeft.
De verrekening van de proceskostenvergoeding en griffierecht
16. Eiser heeft ook nog opgemerkt dat hij het vreemd vindt dat het Uwv in het bestreden besluit 2 aangeeft dat bij een eventuele proceskostenveroordeling dat bedrag en het griffierecht zal worden verrekend met de openstaande vordering. Eiser vindt dat een dergelijke verrekening niet mag.
17. De rechtbank stelt voorop dat verrekening van een geldschuld met een bestaande vordering alleen mogelijk is als de bevoegdheid daartoe in een bijzondere wet is toegekend.De mogelijkheid om een proceskostenvergoeding en griffierecht te verrekenen is ingevoerd bij de Verzamelwet SZW 2013.Verder is het vereist dat de verrekening plaatsvindt onder vermelding van de vordering waarmee de geldschuld is verrekend en de hoogte van het bedrag van de verrekening.De rechtbank stelt vast dat het Uwv in het bestreden besluit 2 eiser er alleen op heeft geattendeerd dat als het Uwv een vordering op eiser heeft, de betaling van de proceskosten en griffierecht hiermee
kunnenworden verrekend. Daarmee is feitelijk nog niet overgegaan tot verrekening. Als tot verrekening wordt overgegaan, moet eiser hierover een aparte beslissing ontvangen, zo blijkt uit het bestreden besluit 2, waartegen eiser vervolgens bezwaar kan maken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de mededeling over de verrekening alleen van informatieve aard is en dus niet is gericht op rechtsgevolg. Dit betekent dat het bestreden besluit 2, voor zover het de mededeling betreft over de verrekening van de proceskosten en griffierecht, geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Daartegen staat dus geen beroep open. Dit betekent dat de rechtbank in zoverre onbevoegd is van het beroep kennis te nemen.