ECLI:NL:RBMNE:2025:4868

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 september 2025
Publicatiedatum
10 september 2025
Zaaknummer
ÙTR_24_5455 en UTR_24_5456
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak na tussenuitspraak over NOW-3 tegemoetkoming en motiveringsgebrek door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 september 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een onderneming, en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de toekenning van een tegemoetkoming op grond van de NOW-3 regeling. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de minister waarin werd vastgesteld dat zij geen recht had op een tegemoetkoming op basis van het werkelijke omzetverlies. De rechtbank had eerder op 25 februari 2025 een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat er een motiveringsgebrek was in de besluiten van de minister. De rechtbank gaf de minister de gelegenheid om dit gebrek te herstellen, maar de minister heeft dit niet gedaan. Eiseres heeft geweigerd om de opgevraagde gegevens aan te leveren, wat volgens de rechtbank niet ten nadele van haar mag komen. De rechtbank oordeelde dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom de financiële baten van eiseres niet als omzet moesten worden beschouwd. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond, vernietigde de bestreden besluiten en droeg de minister op om binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen, rekening houdend met de uitspraak en de tussenuitspraak. Tevens werd bepaald dat de minister het griffierecht aan eiseres moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 24/5455 en UTR 24/5456

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 september 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: R. van den Brink).

Inleiding

1.1.
In de primaire besluiten van 12 januari 2024 en 18 januari 2024 heeft verweerder de tegemoetkoming op grond van de Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-3) voor respectievelijk de vierde en de vijfde aanvraagperiode definitief berekend. Verweerder heeft in beide besluiten beslist dat eiseres geen recht heeft op een tegemoetkoming op basis van het werkelijke omzetverlies. Verweerder heeft in beide primaire besluiten een bedrag van
€ 6.090,- dat eiseres als voorschot op de tegemoetkoming heeft ontvangen, teruggevorderd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten.
1.2.
In twee bestreden besluiten van 15 juli 2024 heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
1.3.
Eiseres is het niet eens met de bestreden besluiten en heeft hier beroep tegen ingesteld. Verweerder heeft in beide beroepszaken afzonderlijk een verweerschrift ingediend.
1.1.
Op 25 februari 2025 heeft de rechtbank in deze zaken een tussenuitspraak gedaan (de tussenuitspraak). [1] Voor het (verdere) procesverloop tot het moment van de tussenuitspraak verwijst de rechtbank naar die tussenuitspraak.
1.2.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde motiveringsgebrek in de twee bestreden besluiten van 15 juli 2024 te herstellen.
1.3.
Verweerder heeft op 25 april 2025 gegevens bij eiseres opgevraagd. Eiseres heeft op
30 april 2025 schriftelijk gereageerd dat zij niet aan dit verzoek wenst te voldoen, maar heeft daarbij wel andere gegevens overgelegd. Vervolgens heeft verweerder op
2 juni 2025 gereageerd dat, nu eiseres de opgevraagde stukken niet wenst aan te leveren, van de bevindingen van verweerder moet worden uitgegaan. Verweerder ziet geen aanleiding om de bestreden besluiten te wijzigen.
1.4.
De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

De tussenuitspraak
2. Deze einduitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. [2]
3. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak overwogen dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de financiële baten van [bedrijf] ( [bedrijf] ) niet als omzet van eiseres moeten worden beschouwd. Verweerder kan het geconstateerde motiveringsgebrek herstellen door te onderzoeken wat de normale activiteiten van [bedrijf] zijn en of de financiële baten van deze onderneming uit de uitvoering van deze activiteiten voortkomen.
De herstelpoging
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bij de tussenuitspraak geconstateerde motiveringsgebrek niet heeft hersteld. De rechtbank legt dit hierna uit.
5. De NOW-3 regeling bepaalt dat de werkgever aan wie subsidie wordt verleend, verplicht is om tot vijf jaar na de datum van vaststelling van de subsidie de benodigde inlichtingen aan verweerder te verschaffen die van belang zijn voor het nemen van een besluit over het verstrekken van de subsidie of de vaststelling van de rechtmatigheid daarvan. [3]
6. Verweerder heeft eiseres op 25 april 2025 verzocht om ten behoeve van het onderzoek naar de normale activiteiten van de onderneming [bedrijf] de volgende stukken aan te leveren: leaseovereenkomsten, een overeenkomst inzake de beheervergoeding, leningsovereenkomsten, een hypotheekovereenkomst, correspondentie omtrent de opschorting van de betalingsverplichtingen inzake de hypotheek, een pensioenovereenkomst en verzamelloonstaten. Eiseres heeft op 30 april 2025 aan verweerder laten weten dat zij deze stukken niet wenst aan te leveren, omdat de verzochte gegevens niet onderbouwen waar de rechtbank om heeft gevraagd. Verweerder stelt dat hij het in de tussenuitspraak geconstateerde motiveringsgebrek niet heeft kunnen herstellen, omdat eiseres de gevraagde stukken niet heeft aangeleverd. Dit komt volgens verweerder voor rekening en risico van eiseres.
7. De rechtbank is het met eiseres eens dat de stukken die verweerder bij eiseres heeft opgevraagd, niet kunnen aantonen wat de normale activiteiten van [bedrijf] zijn en of de financiële baten van deze onderneming aan deze activiteiten zijn toe te rekenen. Verweerder heeft ook niet uitgelegd waarom de verzochte documenten van belang zijn voor het nemen van een besluit over het verstrekken van de subsidie of de vaststelling van de rechtmatigheid daarvan. De rechtbank overweegt dat specifieke overeenkomsten weliswaar iets zeggen over wat er in concrete gevallen is afgesproken, maar niets over de vraag of dergelijke overeenkomsten
normaalzijn voor de betreffende onderneming.
8. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak reeds is overwogen dat de NOW-regeling aansluit bij het omzetbegrip zoals dat wordt gebruikt in het jaarrekeningenrecht. [4] In het jaarrekeningenrecht is opgenomen dat omzet bestaat uit de inkomsten die toe te rekenen zijn aan de normale activiteiten van de onderneming. Eiseres heeft in haar schriftelijke reactie van 30 april 2025 toegelicht dat zij de normale activiteiten van [bedrijf] en de financiële baten die daaruit voortvloeien, kan onderbouwen met een overzicht van financiële baten zoals opgenomen in de aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 2017 tot en met 2021. Eiseres heeft de omzetbedragen over deze jaren naar aanleiding van het door verweerder opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 12 december 2023 in een tabel opgenomen. De rechtbank kan eiseres volgen in haar standpunt dat hieruit genoegzaam blijkt dat de normale activiteiten van het bedrijf het verstrekken van leningen en het beheren van een pensioenvoorziening zijn en dat de financiële baten bestaan uit de rente die op die leningen en de pensioenvoorziening wordt ontvangen. Uit deze gegevens blijkt dat [bedrijf] zich over een langere periode bezighoudt met deze activiteiten. Daarnaast blijkt niet dat er andere activiteiten door de onderneming worden verricht. De rechtbank kan eiseres dan ook volgen in haar betoog dat de financiële baten van [bedrijf] voortkomen uit de uitvoering van haar normale activiteiten en dus gezien moeten worden als omzet in de zin van de NOW-3.
Conclusie en gevolgen
9. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, zullen de beroepen gegrond worden verklaard en de bestreden besluiten worden vernietigd wegens strijd met het in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb neergelegde motiveringsbeginsel. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat het eerst aan verweerder is om het omzetverlies opnieuw vast te stellen. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een tweede bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder moet daarom nieuwe besluiten nemen rekening houdend met deze uitspraak en de tussenuitspraak.
10. Verweerder moet opnieuw het omzetverlies van [bedrijf] in de periodes van 1 januari 2021 tot en met 31 maart 2021 (vierde aanvraagperiode) en 1 april 2021 tot en met 30 juni 2021 (vijfde aanvraagperiode) berekenen aan de hand van het jaarrekeningrecht en vervolgens vaststellen of eiseres recht heeft op een tegemoetkoming op grond van de NOW-3 in verband met een omzetverlies van tenminste 20%. [5] Daarbij dient verweerder ervan uit te gaan dat de normale activiteiten van de onderneming betreffen het verstrekken van leningen en het beheren van een pensioenvoorziening en dat de rente die de onderneming op deze leningen en de pensioenvoorziening ontvangt de financiële baten zijn die voortkomen uit de uitvoering van deze activiteiten. De rechtbank stelt het college een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak voor het nemen van de nieuwe besluiten.
11. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten 1 en 2;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten op de bezwaren te nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 742,- (2x 371,-) aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 8 september 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 augustus 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR5704, en 15 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX4694.
3.Artikel 12, aanhef en onder j, van de NOW-3.
4.Artikel 1, tweede lid, van de NOW-3.
5.Op grond van artikelen 18 en 21 van de NOW-3.