ECLI:NL:RBMNE:2025:5601

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 oktober 2025
Publicatiedatum
29 oktober 2025
Zaaknummer
AWB 25/2934
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van het CBR om een verklaring van rijgeschiktheid af te geven op basis van alcoholmisbruik

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 oktober 2025 uitspraak gedaan over de weigering van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) om eiser een verklaring van rijgeschiktheid af te geven. Eiser had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen eind 2022 en verzocht om een verklaring van geschiktheid. Het CBR weigerde deze verklaring op basis van een rapport van een psychiater, waarin werd gesteld dat eiser alcoholmisbruik vertoonde, wat werd aangetoond door een verhoogde CDT-waarde van 3,2. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing, maar de rechtbank oordeelde dat het CBR terecht had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat er een andere oorzaak was voor de verhoogde CDT-waarde en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de regels rechtvaardigden. De rechtbank vond het rapport van de psychiater begrijpelijk en oordeelde dat het CBR dit rapport ten grondslag mocht leggen aan hun besluit. Eiser kreeg geen gelijk en het beroep werd ongegrond verklaard, wat betekende dat hij geen recht had op terugbetaling van griffierechten of proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/2934
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. R.S.F. ten Kortenaar),
en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder,

(gemachtigde: mr. Y.M. Wolvekamp).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over de weigering van het CBR om een verklaring van rijgeschiktheid af te geven voor het besturen van motorrijtuigen.
1.1.
Eind 2022 is het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard. Omdat eiser zijn rijbewijs terug wil, heeft hij een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen aangevraagd. Op 6 december 2024 heeft het CBR besloten eiser niet rijgeschikt te verklaren, omdat uit het keuringsrapport van de psychiater blijkt dat sprake is van alcoholmisbruik. Met het bestreden besluit van 25 maart 2025 op het bezwaar van eiser is het CBR bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De zitting was op 10 oktober 2025. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde en de gemachtigde van het CBR.
1.4.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

2. In deze zaak gaat het om de vraag of het CBR eiser rijongeschikt heeft mogen verklaren. De rechtbank vindt dat dit zo is en geeft eiser daarom geen gelijk.
3. Het CBR heeft een rapport van de psychiater aan het besluit ten grondslag gelegd. In dat rapport staat dat er bij eiser sprake is van een verhoogde CDT-waarde van 3,2 [1] . Die verhoogde waarde wordt ook niet weersproken door eiser. De verhoogde waarde, samen met eisers voorgeschiedenis van alcoholverslaving en wisselende verklaringen in het gesprek met de psychiater, maken dat er volgens de psychiater sprake is van alcoholmisbruik. Daarom geeft hij het advies aan het CBR om eiser rijongeschikt te verklaren. De rechtbank vindt dat rapport begrijpelijk en het CBR mag daar in principe vanuit gaan.
4. Het is dan aan eiser om aannemelijk te maken dat sprake is van een andere oorzaak voor de in het rapport vermelde verhoogde CDT-waarde. [2] Daarin is eiser niet geslaagd. Dat de gamma-waarde die ook volgt uit het bloedonderzoek wel goed was, neemt niet weg dat de CDT-waarde te hoog was. Eisers verklaring dat die verhoogde waarde komt door veel drinken tijdens een reisje naar Wales is niet voldoende om af te zetten tegen de conclusie van de psychiater dat sprake is van alcoholmisbuik. Het kan dat de verhoogde waarde hierdoor is gekomen, maar dat zegt niet dat de conclusie van de psychiater over alcoholmisbruik onjuist is. De psychiater heeft ook de voorgeschiedenis en verklaringen van eiser betrokken. Daarbij is relevant dat eiser eerst tegen de psychiater zegt nauwelijks te drinken, pas na confrontatie met de verhoogde waarde zegt dat hij twee grote glazen heeft gedronken en hij tijdens de zitting spreekt van ‘flink doorzakken’. Op de zitting heeft eiser ook aangegeven dat hij bang was om dit aan de psychiater te vertellen. Dat kan zo zijn, maar toch vindt de rechtbank dat wel van hem mag worden verwacht om dit te vertellen. Daarnaast is de herkeuring van de rijgeschiktheid een belangrijk moment, dus van eiser mag worden verwacht dat hij niet net daarvoor zoveel alcohol drinkt. De rechtbank heeft verder de verklaringen van de mensen in eisers omgeving gelezen en eiser heeft ook zelf aangegeven dat hij niet meer drinkt. De rechtbank ziet dit als een positieve ontwikkeling, zeker voor eiser om zo zijn rijbewijs terug te krijgen. Maar de rechtbank vindt dat ook deze verklaringen van eiser en zijn omgeving onvoldoende zijn om de conclusie van het rapport van de psychiater te weerleggen. Het CBR heeft dit rapport dus ten grondslag mogen leggen aan het besluit en terecht het advies van de psychiater overgenomen. In dat besluit heeft het CBR bovendien de verklaring van eiser voldoende betrokken. Van een zorgvuldigheids- of motiveringsgebrek is geen sprake.
5. Tot slot kan er niet zomaar worden afgeweken van de regels. Die ruimte is er alleen in zeer uitzonderlijke gevallen, waarin de gevolgen van de toepassing van die regels onevenredig zijn. [3] Dat ziet de rechtbank niet. Dat de oorzaak voor de verhoogde waarde in het reisje naar Wales zou liggen, is geen bijzondere omstandigheid. Dit is meegenomen in het rapport en dat mocht het CBR ten grondslag leggen aan het besluit. De rechtbank heeft eiser gehoord in wat hij zei op de zitting over de gevolgen van het besluit. Hij mag namelijk niet rijden en is daardoor beperkt in zijn dagelijkse bestaan en het uitoefenen van zijn hobby motorrijden. Deze gevolgen zijn echter inherent aan een verklaring dat iemand niet geschikt is om te rijden en daarmee geen bijzondere omstandigheid.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat het CBR de afgifte van de verklaring van rijgeschiktheid mocht weigeren. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
7. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2025 door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier.
De griffier
De rechter is verhinderd te tekenen
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De waarde van 3,2 wordt als afwijkend beschouwd en vormt een doorslaggevende aanwijzing voor overmatig alcoholmisbuik in de afgelopen periode.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 11 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4155, r.o. 9.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 31 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:642, en 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:415.