Het oordeel van de rechtbank
1. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen de weigering om een exploitatievergunning te verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2. De rechtbank is van oordeel dat het besluit in strijd met het motiverings- en evenredigheidsbeginsel tot stand is gekomen. De burgemeester heeft onvoldoende gemotiveerd waarom zij niet kon volstaan met een minder ingrijpend middel dan het weigeren van de vergunning, zoals het verlenen van een vergunning onder voorwaarden. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. De burgemeester zal een nieuw besluit op het bezwaar moeten nemen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
OverwegingenKan de rechtbank het Aanwijzingsbesluit toetsen?
3. Eiser voert gronden aan tegen het Aanwijzingsbesluit zelf, in het bijzonder dat het Aanwijzingsbesluit in strijd is met de Dienstenrichtlijn. Volgens eiser moet het Aanwijzingsbesluit daarom buiten toepassing worden gelaten.
4. De rechtbank is van oordeel dat het Aanwijzingsbesluit een concretiserend besluit van algemene strekking is. Indien niet in de APV zelf is aangewezen waar of waarvoor een verbod of gebod geldt, maar is bepaald dat aanwijzing geschiedt bij nader besluit van het orgaan dat de verordening heeft vastgesteld of van een ander orgaan, is die aanwijzing een concretiserend besluit van algemene strekking. Artikel 2:47 van de APV bevat in dit geval de normstelling. Begrenzingen van de bedrijfsactiviteiten en het gebied waarvoor de vergunningplicht gaat gelden in het Aanwijzingsbesluit, zijn geen normen of aanvullende normen en maken niet dat het Aanwijzingsbesluit een algemeen verbindend voorschrift is. Dit betekent dat tegen het Aanwijzingsbesluit zelf rechtsmiddelen openstonden. Vaststaat dat de burgemeester het Aanwijzingsbesluit op de juiste wijze bekend heeft gemaakt, waarbij een rechtsmiddelenclausule was opgenomen. Eiser had dus bezwaar kunnen maken tegen het Aanwijzingsbesluit, maar dit heeft hij niet gedaan.
5. Het Aanwijzingsbesluit heeft dus formele rechtskracht gekregen. Dat betekent dat er in beginsel geen ruimte is voor de rechtbank om het Aanwijzingsbesluit bij wijze van exceptieve toetsing of anderszins te beoordelen in het kader van deze procedure over de weigering van de exploitatievergunning. Dat zou alleen anders zijn als het Aanwijzingsbesluit evident in strijd is met hogere regelgeving. Dat is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval. In de toelichting bij het Aanwijzingsbesluit is de burgemeester uitgebreid ingegaan op de toepasselijkheid van de Dienstenrichtlijn en de eisen van doelmatigheid en proportionaliteit die aan het Aanwijzingsbesluit worden gesteld. Eisers verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 3 maart 2021helpt hem niet. In die uitspraak heeft de Afdeling het Aanwijzingsbesluit van de burgemeester van Tilburg vernietigd vanwege een motiveringsgebrek. De burgemeester van Tilburg heeft volgens de Afdeling niet voldoende onderbouwd dat het noodzakelijk was om door middel van het Aanwijzingsbesluit in te grijpen in een deel van de autoverhuurbranche. Daarbij heeft de Afdeling meegewogen dat niet inzichtelijk is waarom het invoeren van een vergunningplicht in Tilburg in verband met het zogeheten waterbedeffect doelmatig is. Uit deze uitspraak volgt echter niet dat dit oordeel ook voor het Aanwijzingsbesluit van de burgemeester van Utrecht moet gelden. Zoals gezegd, kent het Aanwijzingsbesluit een duidelijke toelichting waarin is ingegaan op de Dienstenrichtlijn. Bovendien blijkt uit de uitspraak van de Afdeling niet dat een mogelijk waterbedeffect van het Aanwijzingsbesluit het Aanwijzingsbesluit evident onredelijk maakt, zoals eiser betoogt.
6. De rechtbank komt gelet op het voorgaande niet toe aan beoordeling van eisers beroepsgronden die zijn gericht tegen het Aanwijzingsbesluit zelf.
Waarom heeft de burgemeester geweigerd een vergunning te verlenen?
7. De burgemeester heeft de exploitatievergunning geweigerd, omdat zij van mening is dat er een ernstig gevaar bestaat dat de vergunning mede gebruikt zal worden om strafbare feiten te plegenen dat er feiten en omstandigheden zijn gebleken die redelijkerwijs kunnen doen vermoeden dat ter verkrijging van de vergunning valsheid in geschrifte is gepleegd.De burgemeester baseert zich daarbij – onder andere – op een advies van het Landelijk Bureau Bibob (het LBB) van 18 september 2023.
Mocht de burgemeester concluderen dat sprake is van een ernstig gevaar/vermoeden dat strafbaar feit is gepleegd ter verkrijging van vergunning?
8. De rechtbank stelt voorop dat de mate van gevaar dat de vergunning in de toekomst zal worden gebruikt voor het plegen van strafbare feiten wordt vastgesteld op basis van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die zijn gepleegd bij activiteiten die overeenkomen of samenhangen met activiteiten waarvoor de vergunning is aangevraagd.Iemand staat onder meer in relatie tot de strafbare feiten als hij die zelf heeft begaan.Er kan voldoende samenhang worden aangenomen tussen de activiteiten waarvoor de vergunning is gevraagd en de strafbare feiten waarmee betrokkene in verband wordt gebracht, als de vergunning het plegen van deze strafbare feiten kan faciliteren. Dit wordt ook wel het samenhangcriterium genoemd.
9. Het is verder vaste rechtspraak dat als het bestuursorgaan advisering van het LBB ten grondslag legt aan de conclusie dat sprake is van ernstig gevaar, het, gelet op de deskundigheid van het LBB, in beginsel van een dergelijk advies mag uitgaan. Dit neemt niet weg dat het bestuursorgaan zich ervan moet vergewissen dat het aan het advies ten grondslag liggende onderzoek naar de feiten op zorgvuldige wijze is verricht en dat de feiten de conclusies kunnen dragen.Dat is bijvoorbeeld niet het geval als de feiten voor de conclusies te weinig of te weinig directe aanwijzingen bieden of omdat ze in verschillende richtingen wijzen, onderling tegenstrijdig zijn of niet stroken met dat wat verder bekend is.
10. In deze zaak heeft de burgemeester haar besluit gebaseerd op het hiervoor genoemde advies van het LBB van 18 september 2023. Het LBB baseert zijn conclusie dat sprake is van een ernstig gevaar op de volgende (vermoedens van) strafbare feiten die volgens hem samenhangen met de activiteiten waarvoor de vergunning is aangevraagd:
- een niet onherroepelijke veroordeling voor schuldheling van een gestolen camper, gepleegd op 12 mei 2021;
- een ernstig vermoeden dat eiser zich op 12 mei 2021 schuldig heeft gemaakt aan het overtreden van de Wet wapens en munitie;
- een ernstig vermoeden dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte op 30 juni 2023 ter verkrijging van de onderhavige vergunning.
Eiser betwist (de relevantie) van deze feiten en is van mening dat geen sprake is van een ernstig gevaar dat hij de vergunning (mede) zal gebruiken om strafbare feiten te plegen. Hierna zal de rechtbank deze feiten bespreken aan de hand van de gronden die eiser daartegen richt.
Schuldheling van een gesloten camper
Eiser voert aan dat hij ten aanzien van de camper te goeder trouw heeft gehandeld en gedupeerde is in de kwestie. Eiser heeft zijn werkwijze met betrekking tot het kopen van buitenlandse voertuigen na het onfortuinlijke incident met de camper aangepast, waarmee hij herhaling van een dergelijk incident voorkomt. Voor zover al sprake is van een strafbaar feit, dan staat de ernst daarvan niet in verhouding tot de gevolgen van de weigering van de vergunning. Ook is niet voldaan aan het samenhangcriterium, omdat het kopen van gestolen voertuigen dan wel het plegen van heling niet behoort tot de bedrijfsactiviteiten van eiser, noch daarmee samenhangen. Bovendien gaat het om een incident van drie jaar geleden.
De rechtbank stelt vast dat eiser (inmiddels onherroepelijk) is veroordeeld voor schuldheling, waarmee vaststaat dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. De burgemeester kon in het bestreden besluit op basis van het nog niet onherroepelijke vonnis concluderen dat eiser in relatie staat tot een strafbaar feit. De omstandigheden waaronder dit strafbare feit zou zijn gepleegd, zijn daarbij niet relevant. Ook de omstandigheid dat het gaat om een feit van drie jaar geleden, maakt dit niet anders. Verder is voldaan aan het samenhangcriterium. De aangevraagde vergunning voor de exploitatie van een garagebedrijf kan het plegen van schuldheling van gestolen voertuigen of onderdelen daarvan immers evident faciliteren.
Ernstig vermoeden van het overtreden van de Wet wapens en munitie (Wwm)
Blijkens een proces-verbaal van bevindingen van de politie Midden-Nederland zijn bij een controle op 12 mei 2021 in het pand waar het garagebedrijf van eiser is gevestigd twee busjes pepperspray aangetroffen. Eiser heeft verklaard hiervoor de verantwoordelijkheid te nemen, maar hij voert aan dat hij niet wist dat de busjes pepperspray er nog lagen en dat ze verboden zijn. Hij stelt dat hij daarvoor geen strafbeschikking heeft ontvangen. Verder stelt hij dat er geen enkel gevaar is dat hij in de toekomst dergelijke verboden middelen in zijn bedrijf aanwezig zal hebben.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het LBB dit strafbare feit kunnen betrekken bij het vaststellen van de mate van het gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, van de Wet Bibob. De burgemeester mocht het advies van het LBB op dit punt volgen. Artikel 26, eerste lid, van de Wwm bepaalt dat het verboden is een wapen of munitie van de categorieën II, III, en IV voorhanden te hebben. Pepperspray valt hieronder. Eiser heeft niet gesteld dat hij een ontheffing heeft, zodat er een ernstig vermoeden bestaat dat hij de pepperspray in strijd met de Wwm voorhanden had. Dat eiser er niet bekend mee zou zijn dat pepperspray verboden is, wat daar verder ook van zij, is niet relevant, omdat hij geacht wordt dit te weten. Verder kan in het midden blijven of eiser wel of geen strafbeschikking heeft gekregen voor dit feit. Dit heeft de burgemeester niet kunnen ophelderen, maar gelet op artikel 3a van de Wet Bibob is vervolging geen voorwaarde om een strafbaar feit te betrekken bij het vaststellen van de mate van gevaar. Ook voor dit feit is de rechtbank van oordeel dat voldaan is aan het samenhangcriterium. Niet ter discussie staat dat de pepperspray is aangetroffen in het autobedrijf van eiser. In dit verband heeft de burgemeester terecht overwogen dat relevant is dat de autobranche (in het algemeen en in het bijzonder op bedrijventerrein [locatie] ) kwetsbaar is voor ondermijnende criminaliteit. Dit maakt dat de vergunning het plegen van een dergelijk strafbaar feit kan faciliteren of zelfs uitlokken, zodat samenhang kan worden aangenomen.
Ernstig vermoeden van valsheid in geschrifte, ter verkrijging van de vergunning
De burgemeester verwijt eiser dat hij op het Bibob-vragenformulier niet heeft vermeld dat aan hem op 19 oktober 2021 een last onder dwangsom is opgelegd waarin hem is opgedragen te stoppen met het faciliteren van criminele activiteiten. Eiser heeft hierover aangevoerd dat hij in de veronderstelling was dat deze last was vervallen. In de beslissing op bezwaar die hierover is genomen, staat immers dat in de bezwaren aanleiding is gezien om het bestreden besluit te herroepen en dat het besluit wordt vernietigd. De burgemeester heeft zich op het standpunt gesteld dat dit een kennelijk verschrijving is en dat uit de inleiding en de overwegingen in het besluit duidelijk volgt dat het bezwaar ongegrond is en dat de last onder dwangsom in stand blijft.
Alhoewel de rechtbank het standpunt van de burgemeester kan volgen, acht zij het toch ook niet uitgesloten dat eiser het besluit op bezwaar over de last onder dwangsom zo heeft begrepen als hij zegt. Eiser is immers geen jurist, zodat hem mogelijk niet opgevallen is dat het dictum van het besluit een kennelijke verschrijving is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de burgemeester eiser op dit punt dus geen valsheid in geschrifte tegen kunnen werpen.
De burgemeester verwijt eiser verder dat hij op 30 juni 2023 vermoedelijk valsheid in geschrifte heeft gepleegd ter verkrijging van de vergunning. Eiser heeft op die datum een formulier ingevuld en de vraag of het door hem eerder ingevulde Bibob-formulier nog up-to-date was met “ja” beantwoord. Eiser was inmiddels echter veroordeeld voor schuldheling, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Dit heeft hij niet op het formulier vermeld en dat had wel gemoeten.
18. Naar het oordeel van de rechtbank is dit voldoende voor het ernstige vermoeden dat eiser valsheid in geschrifte heeft gepleegd. De rechtbank gaat niet mee in eisers verklaring dat hij meende dat hij alleen onherroepelijke veroordelingen diende te vermelden. De vraag op het Bibob-vragenformulier is helder: “Bent u (…) in de afgelopen vijf jaar veroordeeld”. Deze vraag geeft geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat het hier alleen om onherroepelijke veroordelingen gaat en eiser had dat kunnen en moeten begrijpen. Ook volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat de burgemeester het redelijk vermoeden van valsheid in geschrifte dient te baseren op ‘dubbel opzet’, te weten opzet op het valselijk onjuist invullen en opzet om het Bibob-formulier vervolgens als zodanig doelbewust, als echt en onvervalst, ter misleiding van de burgemeester te gebruiken. Het is vaste rechtspraak dat voldoende is dat vermoedelijk valsheid in geschrifte is gepleegd en dat het niet nodig is dat dit in strafrechtelijke zin bewezen kan worden.In aanvulling op het eerder ingevulde Bibob-formulier had eiser de veroordeling dus moeten vermelden. Het LBB en de burgemeester hebben hieruit kunnen concluderen dat er een ernstig vermoeden bestaat dat eiser op 30 juni 2023 valsheid in geschrifte heeft gepleegd. Verder heeft de burgemeester het vermoeden van valsheid in geschrifte terecht bij het besluit betrokken als strafbaar feit dat samenhangt met de verzochte vergunning. Zoals het LBB en de burgemeester hebben gesteld kan valsheid in geschrifte worden gefaciliteerd door de vergunning.
19. Gelet hierop kan het ernstig vermoeden van het plegen van valsheid in geschrifte naar het oordeel van de rechtbank dan ook betrokken worden bij de beoordeling van de mate van gevaar dat de vergunning mede gebruikt zal worden om strafbare feiten te plegen. Daarnaast heeft de burgemeester eiser ook tegen kunnen werpen dat er feiten en omstandigheden op wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging van de vergunning een strafbaar feit is gepleegd.Mocht de burgemeester concluderen dat sprake is van een ernstig gevaar?
20. De vraag is vervolgens of deze drie feiten de conclusie kunnen dragen dat sprake is van een ernstig gevaar dat de vergunning gebruikt gaat worden voor het plegen van strafbare feiten. De rechtbank vindt dat dit zo is. Daarvoor acht de rechtbank van groot belang dat eiser is veroordeeld voor schuldheling van een camper en dat er een verboden wapen is aangetroffen in het autobedrijf van eiser. In dit verband heeft de burgemeester terecht overwogen dat relevant is dat de autobranche gevoelig is voor criminaliteit. Dat tezamen met een ernstig vermoeden van valsheid in geschrifte, kan naar het oordeel van de rechtbank de conclusie van het besluit dat sprake is van een ernstig gevaar dragen.
20. Hieruit volgt dat de burgemeester bevoegd is om de vergunning te weigeren. De volgende vraag die beantwoord moet worden is of de burgemeester ook van deze bevoegdheid gebruik kon maken.
Zijn de gevolgen van het besluit evenredig?
20. Eiser voert aan dat de weigering van de vergunning onevenredig is bezien in het licht van de feiten en de ernst daarvan. Het gaat slechts om enkele feiten die ieder op zichzelf voor korte duur zouden zijn gepleegd en zich slechts eenmaal hebben voorgedaan. Sindsdien heeft eiser schoon schip gemaakt. De weigering is disproportioneel en de gevolgen voor eiser zijn onevenredig. Het autobedrijf van eiser bestaat al 30 jaar en eiser en zijn gezin zijn afhankelijk van de inkomsten van het bedrijf. De burgemeester had kunnen volstaan met het verbinden van voorwaarden aan de vergunning.
20. Op grond van artikel 3, vijfde lid, van de Wet bibob moet de weigering dan wel intrekking bedoeld in het eerste lid, evenredig zijn aan de mate van het gevaar en de ernst van de strafbare feiten. Daarnaast moet het bestreden besluit ook voldoen aan het evenredigheidsvereiste van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb en het daarbij horende toetsingskader zoals dat uiteen is gezet in de rechtspraak van de Afdeling.De toetsing aan het evenredigheidsbeginsel is afhankelijk van een veelheid aan factoren en verschilt daarom van geval tot geval. Geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid spelen daarbij een rol, maar de toetsing daarvan zal niet in alle gevallen op dezelfde wijze (kunnen) plaatsvinden. Zo maakt het verschil of het gaat om een algemeen verbindend voorschrift, een ander besluit van algemene strekking of een beschikking en ook of het gaat om een belastend besluit, een begunstigend besluit of een besluit met een hybride karakter. De intensiteit van de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel wordt bepaald door onder meer de aard en de mate van de beleidsruimte van het bestuursorgaan, de aard en het gewicht van de met het besluit te dienen doelen en de aard van de betrokken belangen en de mate waarin deze door het besluit worden geraakt. Naarmate die belangen zwaarder wegen, de nadelige gevolgen van het besluit ernstiger zijn of het besluit een grotere inbreuk maakt op fundamentele rechten, zal de toetsing intensiever zijn, aldus de Afdeling in voornoemde uitspraak. Dit toetsingskader bevat veel relevante aspecten. Toegepast op deze zaak gaat het om een belastend besluit op basis van een discretionaire bevoegdheid met ingrijpende gevolgen voor eiser. De rechtbank zal daarom in het bijzonder de evenwichtigheid van het betrokken besluit toetsen.
24. De rechtbank is met eiser van oordeel dat de gevolgen van het besluit onevenredig zijn voor eiser in verhouding tot de met de weigering te dienen doelen, althans dat de burgemeester in het besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er in dit geval niet volstaan kon worden met het verlenen van een vergunning onder voorschriften.
24. Voor dit oordeel vindt de rechtbank van belang dat de gevolgen van het besluit voor eiser zeer ingrijpend zijn. Eiser exploiteert sinds 2016 een autobedrijf op de betreffende locatie. Door de exploitatievergunning te weigeren heeft het besluit tot gevolg dat eiser zijn bedrijf moet sluiten. Op de zitting heeft eiser uitgelegd dat dit grote financiële gevolgen heeft voor hem en zijn gezin. Deze belangen moeten worden afgezet tegen de zwaarte van de (vermoedens van) de strafbare feiten die eiser zou hebben gepleegd en het belang wat de burgemeester beoogt te beschermen met de weigering.
26. In het kader van de evenredigheid heeft de burgemeester in het besluit gewezen op verschillende omstandigheden waaruit zij concludeert dat eisers nalevingsgedrag in het algemeen tekort schiet en dat zij daarom geen vertrouwen heeft dat eiser de gestelde voorwaarden zal naleven. Het gaat dan om onder andere aangetroffen gestolen steigermateriaal, het toestaan van detailhandel (van zijn echtgenote) in de bedrijfsruimte terwijl dat strijdig is met het bestemmingsplan en (mogelijke) overtredingen in verband met de erkenning van bedrijfsvoorraad die door de RDW zijn vastgesteld. Voorwaarden zullen het gevaar volgens de burgemeester dan ook niet wegnemen.
26. Het feit dat eiser zijn bedrijf wel zou kunnen voortzetten als hij 500 meter verderop buiten het vergunningplichtige gebied een pand zou huren, maakt naar het oordeel van de rechtbank dat de burgemeester te weinig oog heeft gehad voor de zwaarwegende belangen van eiser. Het gevaar is daar immers niet ineens geweken. De rechtbank begrijpt dat het bedrijventerrein kwetsbaar is voor overlast en criminaliteit en dat de burgemeester daarom juist dit gebied heeft willen reguleren. Uit het Aanwijzingsbesluit volgt dat het doel ervan is om controle uit te oefenen op de exploitatie door aan de voorkant bij de vergunningverlening strikt te beoordelen welke risico’s er zijn voor overlast en criminaliteit. De burgemeester heeft naar het oordeel van de rechtbank – in het licht van deze doelstellingen – onvoldoende gemotiveerd waarom het binnen die doelstelling niet passend is om voorschriften te verbinden aan de vergunning van een reeds gevestigd bedrijf. Dit zorgt er immers voor dat de burgemeester de vinger aan de pols kan houden op een kwetsbare plek, wat niet mogelijk is als het bedrijf zich zou verplaatsen naar een andere locatie. Met een vergunning met voorschriften kan de burgemeester strikte kaders stellen voor eiser wat betreft voorwaarden en de naleving ervan. Als eiser desondanks de fout in gaat, kan de burgemeester overgaan tot het intrekken van de vergunning. In zoverre is de rechtbank niet overtuigd van het door de burgemeester gestelde risico bij het verlenen van een vergunning onder voorwaarden, althans heeft zij onvoldoende gemotiveerd waarom daarvan wordt afgezien, mede gezien ook de genoemde ernstige gevolgen voor eiser.