ECLI:NL:RBMNE:2025:6068

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 oktober 2025
Publicatiedatum
11 november 2025
Zaaknummer
11842339 UE VERZ 25-240
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsverhouding en benadelingsverbod Wet bescherming klokkenluiders

In deze zaak heeft de werkgever, aangeduid als [verzoeker], een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer, aangeduid als [verweerder], vanwege een verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter heeft op 31 oktober 2025 uitspraak gedaan. De werknemer had eerder een melding gedaan bij het Huis voor Klokkenluiders, wat leidde tot de vraag of de ontbinding van de arbeidsovereenkomst in strijd was met het benadelingsverbod van de Wet bescherming klokkenluiders. De kantonrechter oordeelde dat er geen causaal verband was tussen de melding en het ontbindingsverzoek, en dat de werkgever voldoende aannemelijk had gemaakt dat de ontbinding niet verband hield met de melding. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een verstoorde arbeidsverhouding was, waardoor de arbeidsovereenkomst per 1 december 2025 werd ontbonden. Tevens werd de werknemer recht toegekend op een transitievergoeding, berekend op basis van zijn salaris van € 8.444,95 bruto per maand, met wettelijke rente vanaf 1 januari 2026. Het verzoek van de werknemer om te erkennen dat de werkgever niet heeft gehandeld in overeenstemming met zijn wettelijke verplichtingen werd afgewezen, evenals zijn verzoek om een billijke vergoeding en inzage in documenten op grond van artikel 843a Rv.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer / rekestnummer: 11842339 \ UE VERZ 25-240 MS/1270
Beschikking van 31 oktober 2025
in de zaak van
[verzoeker],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats 1] en kantoorhoudende te [vestigingsplaats 2] ,
verzoekende partij,
verwerende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. R. Schepers,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verweerder] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoekschrift met producties ingediend, dat op 13 augustus 2025 door de griffie van de rechtbank is ontvangen. [verzoeker] heeft ook nog aanvullende producties ingediend.
1.2.
[verweerder] heeft een verweerschrift met producties ingediend. Hij heeft de kantonrechter verzocht op grond van artikel 22a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te bepalen dat uitsluitend de kantonrechter hiervan kennis kan nemen. De kantonrechter heeft dit verzoek in een e-mail van 26 september 2025 afgewezen, omdat de redenen die [verweerder] hiervoor had aangevoerd geen redenen waren die op grond van dit wetsartikel geheimhouding mogelijk maken. [verweerder] heeft het verweerschrift en de producties vervolgens met de gemachtigde van [verzoeker] gedeeld.
1.3.
Op 3 oktober 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Namens [verzoeker] zijn verschenen de heer [persoon1] (hierna: [persoon1] ), regiomanager bij [verzoeker] , mevrouw [persoon2] (hierna: [persoon2] ), teammanager bij [verzoeker] , mevrouw [persoon3] (hierna: [persoon3] ), HR-manager bij [verzoeker] , en mr. R. Schepers, gemachtigde van [verzoeker] . [verweerder] is ook verschenen. Partijen hebben hun standpunten toegelicht, waarbij mr. Schepers gebruik heeft gemaakt van een pleitnota. Zij hebben vragen van de kantonrechter beantwoord en hebben op elkaar kunnen reageren. De griffier heeft hiervan aantekeningen gemaakt. [verweerder] heeft, ondanks herhaald verzoek van de rechtbank, geen toereikende tolk/vertaler naar de zitting meegenomen. Mr. Schepers heeft daarom op de zitting zijn pleitnota met behulp van een vertaalapp in het Engels vertaald en per e-mail aan [verweerder] toegezonden. [verweerder] heeft op deze wijze meegelezen met wat mr. Schepers heeft voorgedragen. Met instemming van beide partijen en mr. Schepers is hetgeen verder ter sprake is gekomen over en weer vertaald en op deze wijze in het Nederlands in de zittingsaantekeningen verwerkt.
1.4.
De beschikking is bepaald op vandaag.

2.De kern van de zaak

In deze zaak verzoekt [verzoeker] om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] .
De kantonrechter wijst het verzoek toe, omdat er een redelijke grond is voor ontbinding, namelijk een verstoorde arbeidsverhouding. Ook wordt vastgesteld dat geen sprake is van een benadelingshandeling, omdat de ontbinding geen verband houdt met de melding van [verweerder] bij het Huis voor Klokkenluiders.

3.De voorgeschiedenis van het geschil

3.1.
[verweerder] , geboren [geboortedatum] 1967, is sinds 1 december 2021 in dienst bij [verzoeker] . De functie van [verweerder] is [functie] met een loon van € 8.444,95 bruto per maand.
3.2.
[verzoeker] hanteert een driepuntsschaal voor de beoordeling van het functioneren van haar werknemers. Dit zijn (van hoog naar laag): ‘Exceptional Year’, ‘Succesful Year’ en ‘Improvement Needed’. [verweerder] heeft over 2022 de beoordeling ‘Successful year’ gekregen en over 2023 de beoordeling ‘Improvement Needed’.
3.3.
[verzoeker] heeft eind 2023 een verbeterplan voor [verweerder] opgesteld, dat op 26 januari 2024 na overleg met [verweerder] is vastgesteld. Er hebben in 2024 verschillende officiële evaluaties van zijn functioneren plaatsgevonden.
3.4.
[verzoeker] heeft [verweerder] op 29 maart 2024 in het kader van het verbeterplan een coachingstraject voorgesteld. De communicatie hierover ging moeizaam. [verweerder] heeft in september 2024 te kennen gegeven dat hij een onafhankelijk oordeel wilde over het verbeterplan en heeft op 2 oktober 2024 aan [persoon3] en [persoon1] geschreven dat het verbeterplan in zijn optiek een “sham” was en een vergeldingsactie was omdat hij vragen had gesteld over de uitvoering van het sanctiebeleid van [verzoeker] . [persoon1] heeft dit in een e-mail van 4 oktober 2024 weersproken en heeft aangegeven dat de melding van [verweerder] over het sanctiebeleid serieus werd onderzocht. [verweerder] heeft uiteindelijk pas in januari 2025 een coach benaderd.
3.5.
[persoon2] heeft [verweerder] in een gesprek op 13 januari 2025 (de Wrap-up over 2024) meegedeeld dat hij de laatste paar weken van 2024 een aantal verbeteringen had laten zien, maar dat hij over 2024 toch de beoordeling ‘Improvement Needed’ zou krijgen omdat de Wrap-up betrekking had op het hele kalenderjaar. [persoon2] heeft [verweerder] laten weten dat het verbeterplan zou worden voortgezet.
3.6.
[verweerder] heeft op 14 januari 2025 een e-mail gestuurd aan [persoon2] , waarin hij kanttekeningen plaatst bij het doel van het verbeterplan
(“there is no honest intention behind it”) en aangeeft dat hij wil onderhandelen over een beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst. Hij heeft [persoon2] later die dag in een Teams-chatgesprek laten weten dat hij
“an opportunity with another bank”had.
3.7.
Op 21 januari 2025 heeft [verweerder] via Teams een gesprek gevoerd met [persoon1] en [persoon3] . In dit gesprek is de Wrap-up over 2024 besproken, waarbij [verweerder] nog eens heeft gezegd dat het verbeterplan wat hem betreft een “sham” was. [persoon1] heeft duidelijk gemaakt hoe [verzoeker] een beëindigingregeling voor zich zag, maar dit was voor [verweerder] niet acceptabel. Hij heeft vervolgens aangegeven dat hij zich niet meer kon concentreren op zijn werk en zich wilde richten op het indienen van klachten gericht tegen [verzoeker] . Met hem is afgesproken dat hij geen transactiewerk meer zou doen, dat hij het team zou informeren dat hij tijdelijk niet aanwezig zou zijn en dat hij een voorstel voor een beëindigingsregeling zou krijgen.
3.8.
[verweerder] heeft zijn team dezelfde dag per e-mail geïnformeerd. Hij heeft [persoon1] later die dag per e-mail laten weten dat hij geen ontslag nam. Hij schreef verder:
“I am disputing the improvement plan as I seriously believe that it is a sham to punish me for raising the sanctions issue.”
3.9.
[persoon1] heeft [verweerder] op 22 januari 2025 een concept vaststellingsovereenkomst toegestuurd. [verweerder] heeft dezelfde dag laten weten dat het voorstel voor hem niet acceptabel was.
3.10.
Op 29 januari 2025 was een nieuw gesprek gepland tussen [verweerder] , [persoon1] en [persoon3] . [verweerder] heeft zich in een e-mail van 28 januari 2025 voor dit gesprek afgemeld in verband met andere verplichtingen. Hij heeft verder aangegeven dat hij geen gesprek meer wilde met [persoon1] en [persoon3] tenzij hij zijn advocaat mocht meenemen en [verzoeker] garandeerde dat alle kosten voor zijn advocaat zouden worden vergoed.
3.11.
[persoon1] heeft in e-mails in de periode van 29 en 31 januari 2025 aangegeven dat [verzoeker] niet akkoord ging met onbeperkte vergoeding van advocaatkosten, maar dat [verweerder] wel een bedrag van € 1.500,00 voor juridisch advies kon krijgen. Hij heeft [verweerder] verder voorgesteld mediation op te starten. [verweerder] heeft uiteindelijk, nadat [verzoeker] hem een ultimatum had gesteld, op 6 februari 2025 mevrouw [persoon4] (hierna: [persoon4] ) gekozen als mediator. Hierna hebben bij [persoon4] intakegesprekken plaatsgevonden. [persoon4] heeft de opdracht op 25 februari 2025 teruggegeven, omdat [verweerder] had laten weten dat hij een juridische procedure had gestart of nog zou starten. Dit stond volgens [persoon4] op grond van de toepasselijke mediationvoorwaarden aan mediation in de weg.
3.12.
[persoon1] heeft [verweerder] op 25 februari 2025 om verduidelijking gevraagd. [verweerder] heeft bij e-mail van dezelfde dag laten weten dat hij een klacht overwoog bij het Huis voor Klokkenluiders. Hij schreef daarbij:
“The extreme measures you have taken against me have forced me to take this option. That includes, but not limited to, limiting access to Dutch law legal advice.”
3.13.
[persoon1] heeft in een e-mail van 27 februari 2025 aangegeven dat [verzoeker] op dat moment geen oplossing meer zag en heeft voorgesteld dat de advocaten van beide partijen met elkaar in contact zouden treden. [verweerder] werd op dat moment bijgestaan door een advocaat. [verweerder] is hier niet mee akkoord gegaan en heeft [persoon1] die dag laten weten dat mediation plaats zou kunnen vinden zodra de klokkenluidersmelding was afgehandeld. Hij heeft [persoon1] verder verzocht het duidelijk aan te geven als hij stappen wilde zetten om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. [persoon1] heeft vervolgens in een e-mail van 5 maart 2025 geschreven dat het [verweerder] vrijstond een melding te doen bij het Huis voor Klokkenluiders en dat [verzoeker] geen stappen zette om de arbeidsovereenkomst te beëindigen, maar dat het aan de andere kant moeilijk was om op korte termijn tot een oplossing te komen zonder de hulp van derden.
3.14.
[verweerder] is uitgenodigd voor een gesprek met [persoon1] en [persoon3] op 26 maart 2025. In het verslag dat [verzoeker] van dit gesprek heeft gemaakt en dat [verweerder] inhoudelijk niet heeft weersproken, staat onder meer dat [verweerder] opnieuw heeft aangegeven dat het verbeterplan een “sham” was en dat een oplossing alleen mogelijk zou zijn als [verzoeker] het verbeterplan zou intrekken. [verweerder] heeft er niet mee ingestemd dat de advocaten van partijen met elkaar zouden communiceren en heeft herhaald dat mediation kon plaatsvinden na afronding van het klokkenluidersproces. [verzoeker] heeft geconstateerd dat [verweerder] te weinig verbetering in zijn functioneren liet zien en dat sprake was van een vertrouwensbreuk. Zij heeft daarom besloten [verweerder] volledig vrij te stellen van werkzaamheden. Omdat [verweerder] vanwege zijn functie toegang had tot zeer vertrouwelijke gegevens is ook besloten om enkele dagen nadien, op 1 april 2025, zijn toegang tot IT in te trekken. [verzoeker] heeft [verweerder] twee opties voorgelegd, namelijk een nieuwe poging tot mediation of dat [verweerder] contact zou opnemen met zijn advocaat en zou reageren op de eerder gedeelde vaststellingsovereenkomst.
3.15.
[verweerder] heeft [verzoeker] naar aanleiding van het gespreksverslag bij e-mail van 26 maart 2025 meegedeeld dat hij klachten over [verzoeker] zou gaan indienen bij De Nederlandsche Bank (DNB).
3.16.
Op 6 mei 2025 heeft onder leiding van [persoon4] een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden tussen [verweerder] en [persoon2] . [persoon4] heeft op 16 mei 2025 geadviseerd een vervolggesprek te laten plaatsvinden met advocaten. Er is vervolgens een gesprek gepland op 23 mei 2025, waar [verweerder] zonder advocaat is verschenen. [persoon2] heeft hem drie opties voorgelegd, namelijk: (1) een andere passende functie, (2) een beëindiging met de mogelijkheid tijdelijk op bijvoorbeeld een projectfunctie gezet te worden of (3) een beëindiging met een periode van vrijstelling van werkzaamheden. [verweerder] heeft geen keuze uit deze opties gemaakt. [verzoeker] heeft vervolgens onderzocht of er passende functies voor [verweerder] aanwezig waren en heeft geconstateerd dat dit niet het geval was. Zij is er daarom van uit gegaan dat alleen optie 3 overbleef en heeft [verweerder] een aanvullend budget voor juridische kosten van € 1.000,00 aangeboden zodat hij zich kon laten adviseren over een beëindigingsvoorstel. De advocaat van [verzoeker] heeft de advocaat van [verweerder] op 28 juli 2025 voorgesteld te overleggen, maar de advocaat van [verweerder] heeft in een e-mail van 29 juli 2025 laten weten dat het haar niet vrij stond contact met hem op te nemen.
3.17.
Partijen hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over een beëindigingsregeling. [verweerder] heeft bezwaar gemaakt tegen de blokkering van zijn toegang tot IT en heeft zich tot de interne Whistleblowing Committee van [verzoeker] gewend. De Whistleblowing Committee heeft geoordeeld dat [verweerder] beschikking moest blijven houden tot informatie die nodig is voor zijn melding naar DNB en/of het Huis voor Klokkenluiders. [verzoeker] heeft vervolgens een procedure vastgesteld waarmee [verweerder] op zijn verzoek onder bepaalde voorwaarden inzage kon krijgen in informatie die hij daarvoor nodig had. [verweerder] heeft hier bezwaar tegen gemaakt en heeft zich op het standpunt gesteld dat hij onbeperkt toegang tot alle IT-systemen zou moeten krijgen. Hij heeft uiteindelijk geen informatieverzoeken ingediend.
3.18.
DNB heeft op 26 september 2025 bevestigd dat de melding van [verweerder] wordt behandeld als het vermoeden van een misstand. Het Huis voor Klokkenluiders heeft op 30 september 2025 aan [verweerder] laten weten dat is besloten in deze zaak ondersteuning te bieden.

4.De beoordeling

Het verzoek
4.1.
[verzoeker] verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden, primair vanwege disfunctioneren, subsidiair vanwege een verstoorde arbeidsverhouding en meer subsidiair vanwege een combinatie van deze gronden [1] .
Het verweer
4.2.
[verweerder] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Hij betwist dat hij niet goed functioneert of dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. [verweerder] heeft een beroep gedaan op het benadelingsverbod van artikel 17e van de Wet bescherming klokkenluiders (Wbk). Hij stelt dat het verbeterplan een sanctie is voor de vragen die hij heeft gesteld over de uitvoering van het sanctiebeleid van [verzoeker] en dat zijn collega’s die over zijn functioneren hebben geklaagd hierbij hebben samengespannen. De reden voor het ontbindingsverzoek is volgens [verweerder] dat hij [verzoeker] erop heeft gewezen dat het verbeterplan een “sham” is.
Het tegenverzoek
4.3.
[verweerder] heeft een tegenverzoek ingediend en heeft daarbij verzocht:
1. vast te stellen dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan wangedrag of nalatigheid;
2. te erkennen dat [verzoeker] niet heeft gehandeld in overeenstemming met zijn wettelijke verplichtingen als werkgever;
3. op grond van artikel 843a Rv toegang tot de noodzakelijke IT-systemen van [verzoeker] te gelasten dan wel volledige openbaarmaking van alle relevante e-mails en documenten die in het bezit zijn van [verzoeker] ;
4. als het niet mogelijk is hem te herplaatsen: vast te stellen dat hij recht heeft op de transitievergoeding, een billijke vergoeding, schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging en aanvullende schadevergoeding.
Beoordeling van het verzoek
Toetsingskader
4.4.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. In de wet is bepaald wat een redelijke grond is. [2] Ook is voor ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. [3]
Het benadelingsverbod wegens de melding bij het Huis voor Klokkenluiders staat niet aan ontbinding in de weg
4.5.
[verweerder] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat hij begin 2025 contact heeft opgenomen met het Huis voor Klokkenluiders en dat hij toen is doorverwezen naar DNB vanwege het specifieke onderwerp. Daar heeft hij op 25 februari 2025 een officiële melding gedaan. Hij heeft een e-mail van DNB van 26 september 2025 in het geding gebracht waarin wordt bevestigd dat de melding wordt behandeld als het vermoeden van een misstand en een e-mail van het Huis voor Klokkenluiders van 30 september 2025 waarin staat dat is besloten in deze zaak ondersteuning te bieden. Hiermee is voldoende komen vast te staan dat [verweerder] een melding heeft ingediend bij het Huis voor Klokkenluiders. Dit betekent dat het benadelingsverbod van artikel 17e Wbk op hem van toepassing is. Op grond van dit artikel mag een melder tijdens en na de melding niet vanwege de melding worden benadeeld, mits de melder op het tijdstip van de melding op redelijke gronden kon menen dat de melding van een misstand juist was. Ontbinding van de arbeidsovereenkomst valt onder het benadelingsverbod. Dit benadelingsverbod is niet absoluut: er moet sprake zijn van een causaal verband tussen melding en maatregel. Op grond van artikel 17eb Wbk rust in dit geval op [verzoeker] de bewijslast dat geen sprake is van causaal verband. Het gaat daarbij niet om het leveren van tegenbewijs maar om bewijs van het tegendeel. [4]
4.6.
[verweerder] meent dat het verbeterplan en het ontbindingsverzoek verband houden met de vragen die hij over de uitvoering van het sanctiebeleid van [verzoeker] heeft gesteld. [verzoeker] heeft echter voldoende aannemelijk gemaakt dat dit geen verband met elkaar houdt en dat zij de melding van [verweerder] over de uitvoering van het sanctiebeleid serieus heeft genomen. Bovendien heeft [verzoeker] alle medewerking toegezegd aan een eventueel onderzoek vanuit DNB en/of het Huis voor Klokkenluiders. Zij heeft toegelicht dat [verweerder] in november 2022 een e-mail heeft gestuurd over een onderhandeling met een klant, waarbij hij zijn zorgen over de risico’s van witwaspraktijken en sancties heeft geuit. De afdeling Compliance heeft hiernaar onderzoek gedaan en er zijn aanvullende acties en maatregelen genomen om de risico’s te beperken. [verweerder] is hierover op 17 november 2022 geïnformeerd. Op 10 juli 2023 heeft [verweerder] een e-mail gestuurd aan de afdeling Global Compliance en Sancties waarin hij aandacht heeft gevraagd voor de (mogelijke omzeiling van de) sanctiewetgeving. [verzoeker] heeft hem aanvankelijk geïnformeerd dat er recent een nieuwe guidance was gepubliceerd waarmee zijn vragen en zorgen worden ondervangen. Toen [verweerder] in juli en november 2023 aangaf dat dit niet voldoende was, heeft [verzoeker] een werkgroep met een zware delegatie vanuit verschillende disciplines samengesteld om mogelijke sanctieontwijking te onderzoeken. De uitkomst van dit onderzoek was dat het gevoerde beleid marktconform is en de juiste controlemechanismen van toepassing zijn. Deze uitkomst is op 15 februari 2024 met [verweerder] gedeeld.
4.7.
Deze discussie tussen partijen vond plaats ruim voordat op 25 februari 2025 bij [verzoeker] bekend werd dat [verweerder] mogelijk een melding bij het Huis voor Klokkenluiders zou doen. Deze melding heeft kort daarna plaatsgevonden. Het benadelingsverbod van artikel 17e Wbk geldt niet voor de periode waarin [verweerder] zijn zorgen over het sanctiebeleid intern heeft aangekaart. [5]
4.8.
Het is los daarvan ook niet aannemelijk dat het verbeterplan een verkapte sanctie was, omdat de eerste klachten over zijn functioneren al dateren van oktober 2022. De klachten over zijn functioneren komen bovendien van zoveel verschillende medewerkers dat het niet voor de hand ligt is dat zij hiertoe allemaal afzonderlijk door de leidinggevenden van [verzoeker] zijn aangezet. Omdat er geen concrete aanwijzingen zijn dat dit het geval kan zijn geweest en het hier niet gaat om een feitencomplex waarop artikel 17e Wbk van toepassing is (het gaat om een periode ruim voor de melding van [verweerder] bij het Huis voor Klokkenluiders), wordt [verweerder] ook niet toegelaten tot het bewijs van deze stelling. Zoals hierna uit de beoordeling van het tegenverzoek zal volgen, wordt zijn verzoek om toegang te krijgen tot de IT van [verzoeker] of op grond van artikel 843a Rv (inmiddels artikel 194 Rv) inzage te krijgen in documenten die zijn stelling dat sprake is geweest van samenspanning kunnen ondersteunen, afgewezen omdat dit neerkomt op een zogenoemde “fishing expedition”. [verzoeker] heeft verklaard dat de punten waarop [verweerder] onvoldoende functioneert aan de kern van zijn functie raken en dat het dus niet gaat om ondergeschikte punten. [verweerder] heeft tot november 2024 tegenover zijn teamleiders ook geen principiële bezwaren tegen het verbeterplan geuit en hieraan aanvankelijk zijn medewerking verleend. Hij heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij begin 2024 aan [persoon5] , een vertrouwenspersoon van [verzoeker] , heeft gezegd dat hij het verbeterplan als een sanctie beschouwde, maar heeft dat pas in november 2024 in een gesprek naar voren gebracht.
4.9.
Voor het ontbindingsverzoek geldt dat [verzoeker] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij dit verzoek heeft ingediend omdat zij de situatie als gevolg van disfunctioneren door [verweerder] en een verstoorde arbeidsverhouding niet meer werkbaar vindt, en niet omdat [verweerder] een melding bij het Huis voor Klokkenluiders heeft ingediend. Uit de overgelegde correspondentie blijkt dat het [verweerder] zelf was die op 14 januari 2025 om een beëindigingsvoorstel heeft gevraagd. Toen [verweerder] de beëindigingsvoorstellen van [verzoeker] niet acceptabel vond en de arbeidsverhouding tussen partijen verslechterde, heeft [verzoeker] ingezet op mediaton. Toen mediation niet mogelijk bleek omdat [verweerder] procedures had gestart of wilde starten, werd het [verzoeker] op 25 februari 2025 pas duidelijk dat [verweerder] een melding bij het Huis voor Klokkenluiders wilde doen. Ook daarna heeft [verzoeker] nog op 16 mei 2025 nog een bemiddelingspoging door [persoon4] laten ondernemen. Dit heeft echter niet tot een herstel van de onderlinge verhoudingen of een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden geleid. [verzoeker] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat er in haar beleving sprake is van een patstelling en dat zij geen andere mogelijkheid ziet om deze te doorbreken dan door ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
4.10.
De conclusie luidt daarom dat het ontbindingsverzoek geen verband houdt met de melding van [verweerder] bij het Huis voor Klokkenluiders en dat [verweerder] daarom geen beroep toekomt op het benadelingsverbod van artikel 17e Wbk.
Het disfunctioneren levert geen redelijke grond voor ontbinding op
4.11.
De kantonrechter is van oordeel dat er geen redelijke grond is voor ontbinding op grond van disfunctioneren. Dat wordt als volgt toegelicht.
4.12.
De rechter kan op verzoek van de werkgever de arbeidsovereenkomst ontbinden op grond van ongeschiktheid van de werknemer om de bedongen arbeid te verrichten. De ongeschiktheid mag in dat geval niet het gevolg zijn van ziekte of gebreken van de werknemer. De werkgever moet de werknemer tijdig in kennis hebben gesteld van het feit dat hij hem ongeschikt vindt en hem in voldoende mate in de gelegenheid hebben gesteld zijn functioneren te verbeteren. De ongeschiktheid mag ook niet het gevolg zijn van onvoldoende zorg van de werkgever voor scholing van de werknemer of voor de arbeidsomstandigheden van de werknemer.
4.13.
De wet bepaalt niet op welke wijze de werkgever de werknemer in de gelegenheid moet hebben gesteld zijn functioneren te verbeteren. Gelet op de ingrijpende gevolgen die een ontbinding op grond van disfunctioneren voor een werknemer kan hebben, moet worden aangenomen, mede gelet op de eisen van goed werkgeverschap, dat de werkgever aan de werknemer serieus en reëel gelegenheid tot verbetering moet hebben geboden. [6]
4.14.
[verzoeker] heeft aan de hand van de Wrap-ups over 2023 en 2024 voldoende onderbouwd dat het functioneren van [verweerder] achterbleef bij wat zij van hem verwachtte. Het ging daarbij met name om samenwerking, communicatie, het halen van deadlines en het zich houden aan bedrijfs- en gedragsregels. [verzoeker] heeft zich ingespannen om het functioneren van [verweerder] te verbeteren door een verbeterplan op te stellen en de voortgang regelmatig met [verweerder] te evalueren. Zij heeft [verweerder] ook een coachingstraject aangeboden.
4.15.
[persoon2] heeft in het gesprek met [verweerder] op 13 januari 2025 aangegeven dat hij in de laatste maanden van 2024 weliswaar beter functioneerde, maar over 2024 nog steeds de beoordeling ‘Improvement Needed’ zou krijgen en dat het verbeterplan zou worden voortgezet. Zij ging er toen kennelijk van uit dat het functioneren van [verweerder] nog zou kunnen verbeteren. Het verbetertraject is uiteindelijk niet afgerond, omdat de verhouding tussen partijen daarna erg verslechterde. Dit maakt dat [verzoeker] zich op dit moment nog niet in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat [verweerder] ongeschikt is om de bedongen arbeid te verrichten. Ontbinding op die grond is daarom niet mogelijk.
Dev
erstoorde arbeidsverhouding levert wel een redelijke grond voor ontbinding op
4.16.
De kantonrechter is van oordeel dat er wel een redelijke grond is voor ontbinding op grond van een verstoorde arbeidsverhouding. Dat wordt als volgt toegelicht.
4.17.
De rechter kan op verzoek van de werkgever de arbeidsovereenkomst ontbinden als sprake is van een arbeidsverhouding die zo verstoord is, dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd dat hij de arbeidsovereenkomst laat voortduren. Daarbij geldt als uitgangspunt dat sprake moet zijn van een ernstige en duurzame verstoring van de arbeidsrelatie en dat herstel van de arbeidsrelatie niet meer mogelijk is.
4.18.
Deze situatie doet zich naar het oordeel van de kantonrechter wel voor. Uit het dossier, maar ook uit het verhandelde ter zitting, blijkt duidelijk dat [verweerder] totaal geen vertrouwen meer in [verzoeker] heeft omdat hij meent dat hij door [verzoeker] gestraft wordt voor het feit dat hij de uitvoering van het sanctiebeleid aan de orde heeft gesteld. Mediation is niet mogelijk gebleken en ook de bemiddelingspoging die [verzoeker] daarna heeft ondernomen is op niets uitgelopen. Het is niet aannemelijk dat binnen afzienbare tijd herstel van de arbeidsrelatie zal kunnen plaatsvinden. [verweerder] heeft aangegeven dat mediation wat hem betreft weer mogelijk is als de procedure bij het Huis voor Klokkenluiders is afgerond, maar dat zal nog wel geruime tijd kunnen duren. [verweerder] wordt vanaf begin dit jaar volledig in beslag genomen door de meldingen die hij heeft gedaan en dit maakt de vervulling van zijn functie niet meer mogelijk. Hij accepteert bovendien het verbeterplan dat [verzoeker] voor hem heeft opgesteld niet, omdat hij dit een “sham” vindt. Onder deze omstandigheden kan van [verzoeker] in redelijkheid niet worden gevergd dat zij de arbeidsovereenkomst laat voortduren.
Herplaatsing ligt niet in de rede
4.19.
Herplaatsing van [verweerder] binnen een redelijke termijn ligt niet in de rede omdat sprake is van een ernstig verstoorde arbeidsverhouding en duidelijk is dat [verweerder] het vertrouwen in [verzoeker] is verloren.
De arbeidsovereenkomst wordt per 1 december 2025 ontbonden
4.20.
De conclusie is dat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden. Het einde van de arbeidsovereenkomst zal worden bepaald op 1 december 2025. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure. [7]
Beoordeling van het tegenverzoek
[verweerder] heeft recht op een transitievergoeding
4.21.
Partijen zijn het erover eens dat [verweerder] recht heeft op de wettelijke transitievergoeding [8] , berekend op basis van een salaris van € 8.444,95 bruto per maand en de ontbindingsdatum 1 december 2025. Het verzoek om [verzoeker] te veroordelen tot betaling van die transitievergoeding wordt daarom toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding wordt ook toegewezen, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 1 januari 2026.
Het verzoek vast te stellen dat [verweerder] zich niet schuldig heeft gemaakt aan wangedrag of nalatigheid wordt afgewezen
4.22.
[verweerder] heeft niet onderbouwd wat zijn belang is bij zijn verzoek vast te stellen dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan wangedrag of nalatigheid. Dit verzoek is bovendien te onbepaald en wordt daarom afgewezen.
Het verzoek te erkennen dat [verzoeker] niet heeft gehandeld in overeenstemming met zijn wettelijke verplichtingen als werkgever wordt afgewezen; [verweerder] heeft geen recht op een schadevergoeding
4.23.
Naar het oordeel van de kantonrechter is niet gebleken dat [verzoeker] in strijd met zijn wettelijke verplichtingen als werkgever heeft gehandeld. [verzoeker] heeft namelijk voldoende aangetoond dat het verbeterplan en het ontbindingsverzoek geen verband houden met de vragen die [verweerder] heeft gesteld over de uitvoering van het sanctiebeleid en met zijn meldingen aan DNB en het Huis voor Klokkenluiders. Ook verder is niet gebleken dat [verzoeker] niet aan haar wettelijke verplichtingen als werkgever heeft voldaan. Het verzoek van [verweerder] om dit te erkennen wordt daarom afgewezen. Hetzelfde geldt voor zijn verzoek om toekenning van een schadevergoeding, omdat er geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming aan de kant van [verzoeker] .
[verweerder] heeft geen recht op een billijke vergoeding
4.24.
Voor toekenning van een billijke vergoeding is nodig dat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker] [9] . Zoals hierboven is overwogen, is hiervan geen sprake. Dit verzoek wordt daarom afgewezen.
[verweerder] heeft geen recht op een vergoeding wegens onregelmatige opzegging
4.25.
Omdat de arbeidsovereenkomst is ontbonden en geen sprake is van een opzegging door [verzoeker] waarbij de opzegtermijn niet in acht is genomen, heeft [verweerder] op grond van artikel 7:672 lid 11 BW geen recht op een vergoeding wegens onregelmatige opzegging. Dit verzoek van [verweerder] wordt daarom afgewezen.
Het verzoek op grond van artikel 843a Rv (nu artikel 194 Rv) en de AVG wordt afgewezen
4.26.
[verweerder] verzoekt op grond van artikel 843a Rv (per 1 januari 2025 artikel 194 Rv) en op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) toegang tot de noodzakelijke IT-systemen van [verzoeker] te gelasten dan wel volledige openbaarmaking van alle relevante e-mails en documenten die in het bezit zijn van [verzoeker] . Hieronder vallen:
1. alle berichten, inclusief alle e-mails die deel uitmaken van de ketens waarin de reeds door [verzoeker] geproduceerde e-mails voorkomen, en eventuele gerelateerde bijlagen of afzonderlijke e-mails;
2. alle berichten tussen leden van het management, inclusief managementfunctionarissen buiten het juridische team, waarin de prestaties van [verweerder] en de indieningen bij toezichthouders werden besproken;
3. alle documenten en communicatie tussen leden van het management, inclusief managementfunctionarissen buiten het juridische team, specifiek met betrekking tot de sanctiekwesties die door [verweerder] tijdens de betreffende periode zijn aangekaart.
4.27.
[verzoeker] stelt dat dit verzoek om inzage niet kan worden toegewezen, omdat het verzoek om informatie onvoldoende is afgebakend en [verweerder] zijn belang onvoldoende heeft onderbouwd. De e-mails bevatten verder veel financiële en vertrouwelijke bedrijfsinformatie en persoonsgegevens, waardoor er gewichtige redenen zijn die zich tegen toewijzing van het verzoek verzetten. Dit geldt volgens [verzoeker] ook voor het verzoek om toegang tot de bedrijfs-IT te verlenen.
4.28.
Op grond van artikel 194 lid 1 Rv heeft een partij bij een rechtsbetrekking tegenover degene die beschikt over bepaalde gegevens over die rechtsbetrekking, recht op inzage, afschrift of uittreksel van die gegevens als zij daarbij voldoende belang heeft. Op grond van het tweede lid onder b is degene die over de gegevens beschikt verplicht daarvan desverzocht inzage, afschrift of uittreksel te verstrekken, tenzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten.
4.29.
De kantonrechter begrijpt dat [verweerder] met dit verzoek in de eerste plaats bewijs wil verzamelen voor zijn verweer tegen de stelling van [verzoeker] dat hij ongeschikt is voor zijn functie. Zoals eerder in deze beschikking is geoordeeld, wordt de arbeidsovereenkomst echter niet op deze grond ontbonden. [verweerder] heeft daarom onvoldoende belang bij dit onderdeel van zijn verzoek, zodat dit wordt afgewezen.
4.30.
[verweerder] wil daarnaast met zijn verzoek bewijs verzamelen ter onderbouwing van zijn stelling dat zijn collega’s met hun klachten over zijn functioneren tegen hem hebben samengespannen omdat hij de uitvoering van het sanctiebeleid aan de orde heeft gesteld. De kantonrechter deelt het standpunt van [verzoeker] dat dit verzoek onvoldoende is afgebakend en daarom onvoldoende bepaalbaar is. Het verzoek komt daarom neer op een “fishing expedition”. Dit geldt temeer omdat [verweerder] geen concrete aanknopingspunten heeft aangedragen ter ondersteuning van zijn stelling dat zijn collega’s tegen hem hebben samengespannen door valse klachten over zijn functioneren te uiten. Dat [verweerder] het niet eens is met het standpunt van [verzoeker] dat hij niet goed functioneert, is geen concreet aanknopingspunt dat [verzoeker] dit als sanctie heeft verzonnen. Zoals eerder in deze beschikking is bepaald, wordt [verweerder] niet toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat sprake is geweest van samenspanning. Hij heeft daarom onvoldoende belang bij zijn verzoek, zodat ook dit onderdeel van het inzageverzoek wordt afgewezen.
4.31.
[verweerder] heeft zijn inzageverzoek ook gebaseerd op de AVG. De AVG biedt echter geen grondslag voor toegang tot de IT-systemen of inzage in alle e-mails en documenten die op [verweerder] betrekking hebben. Dit verzoek wordt daarom ook op deze grondslag afgewezen.
Partijen moet ieder de eigen kosten dragen
4.32.
De kantonrechter zal bepalen dat partijen ieder hun eigen proceskosten moeten betalen, omdat de aard van de zaak daartoe aanleiding geeft.

5.De beslissing

De kantonrechter
in het verzoek
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 december 2025,
in het tegenverzoek
5.2.
veroordeelt [verzoeker] om aan [verweerder] de wettelijke transitievergoeding te betalen, berekend op basis van een salaris van € 8.444,95 bruto per maand en de ontbindingsdatum 1 december 2025, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2026, tot aan de dag van de gehele betaling,
in het verzoek en het tegenverzoek
5.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt,
5.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad [10] ,
5.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.J.M. Hendriks en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2025.

Voetnoten

1.Artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder d, g en i van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Artikel 7:669 lid 3 BW.
3.Artikel 7:669 lid 1 BW.
4.Hoge Raad 7 februari 2025, ECLI:NL:HR:2025:190.
5.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 21 juli 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:4486.
6.Hoge Raad 14 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:933 (Ecofys).
7.Artikel 7:671b lid 9, onder a, BW.
8.Artikel 7:673 BW.
9.Artikel 7:671b lid 9 onder c BW.
10.Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.