In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 februari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, die bijstand ontvingen van het college van burgemeester en wethouders van Medemblik, en verweerder. De zaak betreft de terugvordering van te veel verstrekte bijstand over de periode van 10 februari 2007 tot en met 31 mei 2013, ten bedrage van € 126.103,64. Verweerder heeft deze terugvordering gebaseerd op de schending van de inlichtingenplicht door eisers, die onroerende zaken in Turkije bezaten zonder dit te melden.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 6 november 2014 zijn eisers en hun gemachtigde niet verschenen, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de feiten vastgesteld, waaronder dat eisers vanaf 20 juli 2001 bijstand ontvingen en dat een eerder besluit tot intrekking van hun bijstandsrecht per 10 februari 2007 in rechte vaststaat.
De rechtbank overweegt dat de terugvordering van bijstand gerechtvaardigd is, omdat eisers niet hebben aangetoond dat zij recht op (aanvullende) bijstand zouden hebben gehad indien zij tijdig aan hun inlichtingenverplichting hadden voldaan. De rechtbank wijst erop dat de interingsnorm niet van toepassing is in dit geval, omdat het gaat om verzwegen vermogen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.