ECLI:NL:RBNHO:2015:1372

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 februari 2015
Publicatiedatum
23 februari 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 899
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstand op grond van schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 februari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, die bijstand ontvingen van het college van burgemeester en wethouders van Medemblik, en verweerder. De zaak betreft de terugvordering van te veel verstrekte bijstand over de periode van 10 februari 2007 tot en met 31 mei 2013, ten bedrage van € 126.103,64. Verweerder heeft deze terugvordering gebaseerd op de schending van de inlichtingenplicht door eisers, die onroerende zaken in Turkije bezaten zonder dit te melden.

Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 6 november 2014 zijn eisers en hun gemachtigde niet verschenen, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de feiten vastgesteld, waaronder dat eisers vanaf 20 juli 2001 bijstand ontvingen en dat een eerder besluit tot intrekking van hun bijstandsrecht per 10 februari 2007 in rechte vaststaat.

De rechtbank overweegt dat de terugvordering van bijstand gerechtvaardigd is, omdat eisers niet hebben aangetoond dat zij recht op (aanvullende) bijstand zouden hebben gehad indien zij tijdig aan hun inlichtingenverplichting hadden voldaan. De rechtbank wijst erop dat de interingsnorm niet van toepassing is in dit geval, omdat het gaat om verzwegen vermogen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: ALK 14/899

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 februari 2015 in de zaak tussen

[eiser] ,

en
[eiser] ,
te [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. M.T.A.M. Mes),
en

het college van burgemeester en wethouders van Medemblik, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 september 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de over de periode van 10 februari 2007 tot en met 31 mei 2013 te veel verstrekte uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) van eisers teruggevorderd, zijnde een bedrag van € 126.103,64.
Bij besluit van 28 februari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2014. Eisers en hun gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. A.D. Weber - Peeters.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eisers ontvingen vanaf 20 juli 2001 bijstand van verweerder. Bij besluit van 16 oktober 2013 is het bezwaar van eisers tegen het besluit tot intrekking van het recht op bijstand per 10 februari 2007 en beëindiging per 26 juli 2013 wegens schending van de inlichtingenplicht, als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, ongegrond verklaard. Uit onderzoek was gebleken dat eiseres onroerende zaken in Turkije bezat zonder dat daarvan melding was gemaakt. Tegen dit besluit is geen beroep ingesteld. Daarmee staat het besluit van 16 oktober 2013 in rechte vast, hetgeen betekent dat eisers vanaf 10 februari 2007 ten onrechte bijstand hebben ontvangen.
2. Het bestreden besluit gaat over de terugvordering van de te veel betaalde uitkering.
3.1
Eisers hebben aangevoerd dat de onroerende zaken zijn getaxeerd op € 80.000,-- en dat ten onrechte de volledige bijstand wordt teruggevorderd, zonder rekening te houden met intering op het vermogen.
3.2
Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat geen aanleiding bestaat voor matiging van de terugvordering. Het object is inmiddels verkocht zonder dat de verkoopsom bekend is gemaakt, zodat niet kan worden uitgegaan van de taxatiewaarde van € 80.000,--. Verder is de interingsnorm niet van toepassing in een geval als dit, waar het gaat om verzwegen vermogen. Verweerder verwijst daarbij naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 2 maart 2010 (
ECLI:NL:CRVB:2010:BL7266).
3.3
Artikel 58 van de Wwb bepaalt (vanaf 1 januari 2013) dat te veel betaalde bijstand wordt teruggevorderd als te veel is betaald doordat de inlichtingenplicht is geschonden. Alleen indien kan worden aangetoond dat recht op (aanvullende) bijstand zou hebben bestaan indien wel (tijdig) aan de inlichtingenverplichting zou zijn voldaan zou er reden kunnen zijn voor matiging van het bedrag dat wordt teruggevorderd. Eisers zijn hierin niet geslaagd. Voorts heeft verweerder terecht gewezen op de vaste jurisprudentie van de CRvB dat de interingsnorm niet aan de orde is wanneer achteraf wordt geconstateerd dat er geen recht op bijstand bestond (zie onder meer de uitspraak van 13 november 2012,
ECLI:NL:CRVB:2012:BY2969).
3.4
Het achtste lid van artikel 58 van de Wwb bepaalt dat van terugvordering kan worden afgezien als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Wellicht dat in zeer uitzonderlijke gevallen (zeer geringe overschrijding van de vermogensgrens, maar wel langdurig waardoor een hoog bedrag aan terugvordering is ontstaan) de terugvordering nog gematigd zou kunnen worden tot het bedrag waarmee het vermogen wordt overschreden. In dit geval is dat niet aan de orde. Ook nu kan nog niet worden vastgesteld wat de waarde was van het bezit, noch wat eisers ervoor hebben ontvangen. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, voorzitter, en mr. M. Kraefft en mr. M.J.C. Beerse, leden, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.