ECLI:NL:RBNHO:2015:7833

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 september 2015
Publicatiedatum
16 september 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 1126
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering WWB-uitkering na belastingteruggave in schuldsanering

In deze zaak hebben eisers, die sinds 7 maart 2013 een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ontvangen, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Edam-Volendam. Dit besluit hield in dat een bedrag van € 1.083,29 aan uitbetaalde WWB-uitkering werd teruggevorderd, omdat er een belastingteruggave had plaatsgevonden die door de belastingdienst was verrekend met een openstaande vordering. De rechtbank heeft op 18 september 2015 geoordeeld dat de terugvordering onterecht was, omdat eisers de belastingteruggave niet feitelijk hebben kunnen aanwenden om in hun noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien. De rechtbank oordeelde dat eisers, door de verrekening door de belastingdienst, nooit de beschikking hebben gehad over de teruggave zoals bedoeld in artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de WWB. Hierdoor was de terugvordering niet gerechtvaardigd. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen, waarbij ook de proceskosten in bezwaar en beroep zijn vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 15/1126

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 september 2015 in de zaak tussen

[eiser] , eiser en [eiseres] , eiseres, te [woonplaats] ,

(gemachtigde: mr. J.P. Zeilstra),
en

het college van burgemeester en wethouders van Edam-Volendam, verweerder

(gemachtigde: mr. J.C. van Kwawegen).

Procesverloop

Bij besluit van 16 september 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder € 1.083,29 aan uitbetaalde uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) van eisers teruggevorderd.
Bij besluit van 5 februari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2015. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eisers ontvangen vanaf 7 maart 2013 een WWB-uitkering. Bij vonnis van 17 juni 2014 heeft deze rechtbank ten aanzien van eisers de toepassing van de schuldsaneringsregeling (WSNP) uitgesproken. Op 4 juli 2014 heeft Administratiekantoor [naam] eiseres bericht dat zij over 2013 een belastingteruggave kan verwachten van € 1.318,-. Deze teruggave van de inkomstenbelasting is vervolgens door de belastingdienst verrekend met de nog openstaande vordering inkomstenbelasting 2009, 2010 en 2011. Verweerder heeft vervolgens een tussentijds heronderzoek verricht naar de rechtmatigheid van het recht op bijstand van eisers.
1.2.
Verweerder heeft - voor zover hier van belang - bij het primaire besluit op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de WWB € 1.083,29 van eisers teruggevorderd. Dit bedrag aan ontvangen heffingskorting dient volgens verweerder te worden aangemerkt als inkomsten in de zin van de WWB.
2. Verweerder heeft het bezwaar van eisers bij het bestreden besluit onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie ongegrond verklaard. De teruggave van de belastingdienst moet als inkomen worden toegerekend aan de periode waarop deze betrekking heeft, ook als die door een verrekening met schulden aan de belastingdienst niet of niet volledig wordt uitbetaald (ECLI:NL:CRVB:2012:BX0219). Door de verrekening van de heffingskorting met de openstaande schulden bij de belastingdienst zijn de gelden nimmer in de boedel gevallen. In het geval van eisers heeft de teruggave betrekking op het jaar 2013. Bij de vaststelling van het inkomen dient rekening gehouden te worden met het bedrag van de teruggave door het naar evenredigheid toe te rekenen aan het aantal maanden waarop deze betrekking heeft. Dat de belastingdienst het bedrag heeft verrekend met openstaande vorderingen maakt dit niet anders. Gelet op artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de WWB bestaat in beginsel geen aanspraak op bijstand in de aflossing van de schuldenlast. Het bedrag is derhalve terecht op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de WWB van eisers teruggevorderd. Van bijzondere omstandigheden om af te zien van terugvordering is niet gebleken. De terugvordering heeft immers geen gevolgen voor de hoogte van de totale schulden, nu het deel van de schuld aan de belastingdienst met een gelijk bedrag is verminderd.
3. Eisers hebben aangevoerd dat verweerder ten onrechte voorbij gegaan is aan de inhoud en de strekking van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de WWB. Eisers hebben over de teruggave niet de feitelijke beschikking gehad nu deze op basis van een wettelijke bevoegdheid van de belastingdienst (direct) met de bestaande belastingschulden is verrekend. Het bedrag is nimmer in de macht van eisers of de bewindvoerder terecht gekomen. Derhalve had verweerder niet tot terugvordering mogen overgaan. Er wordt een ongerechtvaardigd onderscheid gemaakt tussen enerzijds de situatie waarin de belastingteruggave direct in de WSNP-boedel zou zijn gevallen en anderzijds de onderhavige situatie waarin de belastingteruggave wegens verrekening niet in de WSNP-boedel is gevallen. In het eerste geval is verrekening en terugvordering door verweerder niet gerechtvaardigd. Eisers hebben in dit verband verwezen naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 9 juli 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:954). Eisers dienen naar hun mening gelijk behandeld te worden met de situatie als in deze uitspraak. Betrokkenen zijn beiden onderworpen aan de regels van de WSNP. Tot slot is volgens eisers sprake van een dringende reden op grond waarvan van terugvordering had dienen te worden afgezien. De schuld kan aangemerkt worden als een nieuwe schuld tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling hetgeen voortzetting van het traject in gevaar kan brengen.
4. De rechtbank ziet zich geplaatst voor de vraag of verweerder op goede gronden een bedrag van € 1.083,29 aan uitbetaalde WWB-uitkering over het jaar 2013 van eisers heeft teruggevorderd.
5. Artikel 19, tweede lid, van de WWB bepaalt dat de hoogte van de algemene bijstand het verschil is tussen het inkomen en de bijstandsnorm.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de WWB worden tot de middelen alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting.
Ingevolge artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de WWB wordt - voor zover van belang - onder inkomen verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voor zover deze betreffen een voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting en loonbelasting, voor zover deze betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan. Ingevolge de eerste volzin van het tweede lid van dit artikel worden middelen die het karakter hebben van uitgesteld inkomen in aanmerking genomen naar de periode waarin deze zijn verworven.
Ingevolge artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de WWB kan het college van de gemeente die bijstand heeft verleend kosten van bijstand terugvorderen in het geval dat de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 beschikt of kan beschikken.
6. Uit de uitspraak van de CRvB van 23 maart 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BM0512) volgt dat aan deze bepaling de gedachte ten grondslag ligt dat kosten van bijstand, die niet zou zijn verleend indien de betrokkene al op een eerder tijdstip over naderhand beschikbaar gekomen middelen had kunnen beschikken, kunnen worden teruggevorderd. Dat achteraf rekening wordt gehouden met die later ontvangen middelen en dat de eerder verleende bijstand kan worden teruggevorderd, hangt samen met het complementaire karakter van de bijstand. Artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de WWB biedt dan ook een terugvorderingsgrond, indien bepaalde middelen of aanspraken daarop aanwezig zijn, maar daarover feitelijk nog niet of niet volledig kan worden beschikt. Zodra over die middelen kan worden beschikt kan tot terugvordering worden overgegaan.
7. Hieruit maakt de rechtbank op dat er grond bestaat voor terugvordering op basis van voornoemd artikel zodra betrokkenen de naderhand beschikbaar gekomen middelen feitelijk hebben kunnen aanwenden om te voorzien in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. De rechtbank vindt daarbij (eveneens) steun in de uitspraak van de CRvB van 9 juli 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:954), waarin is overwogen dat omdat de teruggave van de belastingdienst - nu het in de boedel van de WSNP is gevallen - is onttrokken aan de beschikkingsbevoegdheid van betrokkenen niet voldaan is aan de vereisten om tot terugvordering van de WWB-uitkering over te gaan.
8. De rechtbank ziet zich, gelet op de gedachte achter artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de WWB, geplaatst voor de vraag of eisers in het onderhavige geval feitelijk hebben kunnen beschikken over deze teruggave. Zij beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
9. In het geval van eisers is bij vonnis van 17 juni 2014 van deze rechtbank toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. Nu de schuld van eisers aan de belastingdienst en de schuld van de belastingdienst aan eisers beide zijn ontstaan vóór de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling, was de belastingdienst bevoegd om op grond van artikel 307 van de Faillissementswet de schuld die hij aan eisers had (buiten het schuldsaneringstraject om) met zijn vordering ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt te verrekenen. Van deze bevoegdheid heeft de belastingdienst gebruik gemaakt. Eisers (en de bewindvoerder) hebben hierin geen keuze gehad en konden hiertegen geen actie ondernemen. Zij hebben deze middelen derhalve niet kunnen aanwenden om te voorzien in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Dit brengt met zich dat zij over de teruggave van de belastingdienst nimmer de feitelijke beschikking hebben gehad zoals bedoeld in artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de WWB. De door verweerder ter zitting gegeven ruimere uitleg van het begrip ‘beschikken’ in die zin dat, aangezien er sprake is geweest van een verrekening met een openstaande schuld bij de belastingdienst, eisers kennelijk in eerdere jaren een voordeel hebben gehad doordat zij over die jaren te weinig belasting zouden hebben betaald, volgt de rechtbank niet. Allereerst deden eisers in die jaren (nog) geen beroep op bijstand. Voorts strookt deze uitleg naar het oordeel van de rechtbank niet met de hiervoor genoemde gedachte die aan de terugvorderingsbepaling ten grondslag ligt, namelijk dat op het moment van de (verrekening van de) teruggave, deze kan worden aangewend om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. De overwegingen in de uitspraken van de CRvB waar verweerder naar heeft verwezen (ECLI:NL:CRVB:2012:BX0219 en ECLI:NL:CRVB:2011:BU1590) maken het voorgaande niet anders, reeds omdat in die zaken een andere terugvorderingsgrond aan de orde was (namelijk artikel 58, eerste lid, van de WWB), geen sprake was van een schuldsaneringstraject en betrokkenen, anders dan in het onderhavige geval, wel de beschikking hadden (kunnen) (hebben) over de belastingteruggave.
10. Voorgaande betekent dat verweerder niet bevoegd was om op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de WWB de aan eisers betaalde WWB-uitkering ter hoogte van € 1.083,29 van eisers terug te vorderen. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient, nu het berust op een onjuiste grondslag, te worden vernietigd. De rechtbank ziet hierin aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en herroept het primaire besluit.
11. Eisers hebben verzocht om vergoeding van de kosten die zij in verband met het bezwaar hebben moeten maken en het primaire besluit is herroepen wegens aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Hiermee is voldaan aan de voorwaarden van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank bepaalt dan ook dat verweerder de door eisers in bezwaar gemaakte proceskosten dient te vergoeden. De rechtbank stelt deze kosten in bezwaar ingevolge het Besluit Proceskosten Bestuursrecht (BPB) vast op € 980,- (waarbij geldt: 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 490,- en wegingsfactor 1)
12. Voorts ziet de rechtbank op grond van artikel 8:75 van de Awb aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder voor de door eiseres gemaakte kosten in beroep. Deze stelt de rechtbank ingevolge het BPB vast op € 980,- (waarbij geldt: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • draagt verweerder op het door eisers betaalde griffierecht van € 45,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. de Greef, voorzitter, en mr.drs. J.H.A.C. Everaerts en mr.dr. R. Stijnen, leden, in aanwezigheid van F. Voskamp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 september 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.