In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 5 maart 2019 uitspraak gedaan over de intrekking van het Nederlanderschap van eiser, die oorspronkelijk in Egypte is geboren. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 6 april 2017 besloten het Nederlanderschap van eiser in te trekken, omdat hij valse verklaringen had afgelegd en relevante feiten had verzwegen tijdens de naturalisatieprocedure. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende rekening had gehouden met de omstandigheden van eiser en dat het algemeen belang van het correct verlenen van het Nederlanderschap zwaarder woog dan het belang van eiser bij het behoud van zijn nationaliteit.
Eiser had in 2006 een verzoek om naturalisatie ingediend, maar had niet gemeld dat hij op 8 november 2005 was gehuwd met [naam 2] en dat hij een zoon had verwekt met haar. De rechtbank concludeerde dat deze informatie relevant was voor de beoordeling van zijn aanvraag en dat het verzwijgen ervan de staatssecretaris in staat stelde om het Nederlanderschap in te trekken. Eiser voerde aan dat hij ten tijde van de naturalisatieprocedure niet zeker wist dat [naam zoon] zijn kind was en dat er geen rechtsgeldig huwelijk was gesloten op 8 november 2005. De rechtbank verwierp deze argumenten en stelde vast dat eiser op de hoogte had moeten zijn van de relevantie van deze feiten.
De rechtbank oordeelde verder dat de staatssecretaris niet in strijd had gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel en dat de intrekking van het Nederlanderschap niet onevenredig was, gezien de omstandigheden van de zaak. Eiser had geen recht op een verblijfsvergunning in het kader van voortgezet verblijf, en de gevolgen van de intrekking waren te wijten aan zijn eigen handelen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van de staatssecretaris.