In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een bijstandsuitkering ontving op grond van de Participatiewet, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad. Eiseres had haar bijstandsuitkering ingetrokken gekregen met ingang van 1 augustus 2018, omdat verweerder van mening was dat zij niet haar hoofdverblijf had op het door haar opgegeven adres. Dit besluit volgde op een melding dat eiseres nooit op haar eigen adres aanwezig zou zijn, wat leidde tot een dossieronderzoek en een gesprek met eiseres. Tijdens dit gesprek heeft eiseres tegenstrijdige verklaringen afgelegd over haar verblijf bij haar partner en haar hoofdverblijf.
Verweerder heeft het bezwaar van eiseres tegen de intrekking van de bijstandsuitkering ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat zij wel degelijk haar hoofdverblijf had op het opgegeven adres en dat haar lage waterverbruik niet als bewijs kon dienen voor het tegendeel. De rechtbank heeft overwogen dat het aan verweerder was om aannemelijk te maken dat eiseres niet op het uitkeringsadres woonde. De rechtbank concludeerde dat de verklaring van eiseres, in combinatie met het lage waterverbruik en de anonieme melding, voldoende was om aan te nemen dat eiseres haar hoofdverblijf niet had op het opgegeven adres. De rechtbank oordeelde dat eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden door dit niet te melden.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van de ten onrechte verstrekte bijstand bevestigd. De uitspraak is gedaan door mr. L. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.