ECLI:NL:RBNHO:2020:3551

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 mei 2020
Publicatiedatum
13 mei 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3089
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering en terugvordering op basis van niet gemeld hoofdverblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een bijstandsuitkering ontving op grond van de Participatiewet, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad. Eiseres had haar bijstandsuitkering ingetrokken gekregen met ingang van 1 augustus 2018, omdat verweerder van mening was dat zij niet haar hoofdverblijf had op het door haar opgegeven adres. Dit besluit volgde op een melding dat eiseres nooit op haar eigen adres aanwezig zou zijn, wat leidde tot een dossieronderzoek en een gesprek met eiseres. Tijdens dit gesprek heeft eiseres tegenstrijdige verklaringen afgelegd over haar verblijf bij haar partner en haar hoofdverblijf.

Verweerder heeft het bezwaar van eiseres tegen de intrekking van de bijstandsuitkering ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat zij wel degelijk haar hoofdverblijf had op het opgegeven adres en dat haar lage waterverbruik niet als bewijs kon dienen voor het tegendeel. De rechtbank heeft overwogen dat het aan verweerder was om aannemelijk te maken dat eiseres niet op het uitkeringsadres woonde. De rechtbank concludeerde dat de verklaring van eiseres, in combinatie met het lage waterverbruik en de anonieme melding, voldoende was om aan te nemen dat eiseres haar hoofdverblijf niet had op het opgegeven adres. De rechtbank oordeelde dat eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden door dit niet te melden.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van de ten onrechte verstrekte bijstand bevestigd. De uitspraak is gedaan door mr. L. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/3089

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 mei 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. O.H.G. Daane Bolier),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder

(gemachtigde: mr. M.G. Böhm en J. Ockers).

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres ingetrokken met ingang van 1 augustus 2018. Tevens is besloten om de ten onrechte aan eiseres verstrekte bijstand over de periode 1 augustus 2018 tot en met 31 december 2018 terug te vorderen.
Bij besluit van 25 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, onder aanpassing van de motivering van het primaire besluit.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2020. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres ontving een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) sinds 28 juli 2003 naar de norm voor een alleenstaande.
1.1
Op 4 september 2018 heeft verweerder een melding ontvangen dat eiseres nooit in haar eigen woning op het adres [locatie] aanwezig is. Een dossieronderzoek is hierna opgestart. In dat kader zijn stukken opgevraagd en heeft er op 10 januari 2019 een gesprek met eiseres plaatsgevonden. De onderzoeksresultaten hebben verweerder tot de conclusie geleid dat eiseres niet heeft gemeld dat zij met ingang van 1 augustus 2018 niet meer woonachtig is op het door haar opgegeven adres. Gelet hierop heeft verweerder het primaire besluit genomen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres niet haar hoofdverblijf voert op het uitkeringsadres en zij dit niet heeft gemeld, zodat zij haar inlichtingenverplichting heeft geschonden. Eiseres heeft tijdens het gesprek op 10 januari 2019 tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Zo verklaarde zij in eerste instantie dat zij van vrijdag tot en met zondag bij haar partner zou verblijven en heeft zij, nadat een aansluitend huisbezoek was aangekondigd, haar verklaring gewijzigd en tegenover twee toezichthouders verklaard dat zij eerder niet ‘helemaal’ de waarheid zou hebben gesproken en dat zij het laatste half jaar vooral bij haar partner zou verblijven. Daarnaast maakt zij het grootste deel van haar weekgeld over naar haar partner. Uit onderzoek is voorts gebleken dat eiseres vanaf 2009 een waterverbruik heeft van 5m3 per jaar. Volgens vaste rechtspraak kan bij een verbruik tot 7m3 geen sprake zijn van bewoning. Indien eiseres daadwerkelijk vooral in haar woning zou moeten verblijven (omdat zij aan huis is gekluisterd) is er veelal sprake van een relatief hoger waterverbruik. Bij verweerder is niet bekend dat eiseres dermate afhankelijk is van hulp dat zij niet meer kan douchen, haarzelf niet meer goed kan verplaatsen, haar insuline niet kan toedienen en ook geen boodschappen meer kan doen, noch dat de situatie in augustus 2018 dermate zou zijn verslechterd dat zij (tijdelijk) bij haar partner zou verblijven voor mantelzorg.
3. Eiseres heeft zich in beroep – samengevat – op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte tot het besluit is gekomen dat eiseres niet haar hoofdverblijf in [woonplaats] heeft gehad. Ten aanzien van het waterverbruik heeft eiseres erop gewezen dat de gegevens van PWN geen betrekking hebben op de periode die hier in geding is. Verder heeft eiseres aangevoerd dat zij lijdt aan de ziekte van Addison. Omstreeks augustus 2018 trad er een verslechtering op in haar medische situatie, waardoor zij vaker dan gebruikelijk aangewezen was op de hulp van haar dochter en haar partner. Zij is in die periode dan ook weleens bij haar partner blijven slapen die haar mantelzorg heeft verleend. Haar hoofdverblijf in de eigen woning heeft zij echter niet prijsgegeven. In dit kader heeft eiseres verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 19 januari 1880, W.4475. Het was vanaf het begin duidelijk dat de afwijkende hogere frequentie in bezoeken van eiseres aan haar partner slechts tijdelijk zou zijn. Zij had immers slechts vanwege de acuut verslechterde medische situatie wat meer hulp nodig. Zij heeft altijd de opzet gehad om nadat de medische situatie was gestabiliseerd volgens de gebruikelijke frequentie in haar eigen woning te verblijven.
3.1
Verweerder heeft in reactie hierop aangegeven dat het nieuwe PWN overzicht, gevoegd bij de stukken, zich tevens richt op de periode tot en met 14 mei 2019. Ook in de periode in geding is het waterverbruik zeer laag. Anders dan eiseres stelt blijkt uit de gegevens van PWN dat geen sprake is van tijdelijk verblijf bij haar partner, omdat eiseres al vanaf 2009 slechts 50m2 aan water verbruikt. Haar verklaring dat zij door haar medische beperkingen niet veel handelingen meer zelf kan uitvoeren is niet door middel van medische bewijsstukken onderbouwd. Verweerder heeft tot slot gewezen op de tegenstrijdige verklaringen van eiseres die zijn geconstateerd en houdt eiseres aan haar verklaring dat zij het laatste half jaar, vanaf augustus 2018 bij haar partner verbleef. Daarbij neemt verweerder ook in ogenschouw dat eiseres bij haar nieuwe aanvraag heeft verklaard dat zij weer op haar eigen adres woonachtig is nu zij hulp van de Thuiszorg krijgt. Hiermee onderstreept zij haar eerdere verklaring, de anonieme melding alsook het zeer lage waterverbruik op haar adres.
3.2
Eiseres heeft hierop aangegeven dat uit het nieuwe overzicht van PWN, dat betrekking heeft op de periode in geding, van 30 april 2018 tot 14 mei 2019 een verbruik van 17m3 blijkt. Er is op basis van deze gegevens geen sprake van een “extreem laag waterverbruik”, waardoor er ook geen sprake kan zijn van de vooronderstelling dat eiseres in de betreffende periode niet haar hoofdverblijf heeft gehad in haar eigen woning in [woonplaats] . Subsidiair stelt eiseres dat haar watermeter niet goed functioneert, hetgeen zij zal trachten te onderbouwen met een rapport. Omdat de relevante gegevens van PWN pas in de beroepsfase zijn overgelegd, is er sprake van een motiveringsgebrek. Ter onderbouwing van haar penibele medische situatie brengt eiseres een brief van haar internist van 22 mei 2019 in, een verklaring van haar oedeem fysiotherapeut van 29 januari 2020, een verklaring van de thuiszorgorganisatie over de huidige zorg van 18 februari 2019, een verklaring van haar dochter en een verklaring van haar casemanager van het wijkteam.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
In artikel 17, eerste lid, van de Pw is onder meer bepaald, dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 40, eerste lid, van de Pw bestaat het recht op bijstand jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
In artikel 54, derde lid, van de Pw is onder meer bepaald, dat het college een besluit tot toekenning van bijstand herziet dan wel intrekt indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw - voor zover van belang- vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw.
4.2
Het recht op bijstand bestaat jegens het college van een gemeente waar de bijstandsgerechtigde zijn woonplaats heeft. De woonsituatie van degene die een bijstandsuitkering ontvangt is dus een essentieel gegeven. Blijkens de wetgeschiedenis van artikel 11, eerste lid, van de Pw is voor het antwoord op de vraag waar iemand woont bepalend de plaats waar hij werkelijk woont en waar het centrum van zijn maatschappelijke leven zich bevindt. De vraag waar iemand zijn hoofdverblijf heeft, moet naar vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 20 september 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN9423) worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.
4.3
Het gaat hierbij om een belastend besluit, zodat het op de weg van verweerder ligt aannemelijk te maken dat eiseres gedurende de periode in geding niet haar hoofdverblijf had op het adres in [woonplaats] , en daaromtrent niet aan haar inlichtingenplicht heeft voldaan.
4.4
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat op grond van de bevindingen zoals neergelegd in het rapport van januari 2019 in onderlinge samenhang bezien, voldoende aannemelijk is dat eiseres tijdens de gehele periode in geding niet haar hoofdverblijf had in de woning aan het [locatie] te [woonplaats] .
4.5
De rechtbank wijst er ten eerste op dat eiseres op 10 januari 2019 zelf heeft verklaard dat zij het laatste half jaar heel veel bij haar partner is geweest. Blijkens het gespreksverslag heeft eiseres eerst verklaard dat zij van vrijdag tot en met zondag bij haar partner is, maar heeft zij naar aanleiding van het gesprek vervolgens verklaard dat zij daar eerlijk gezegd niet altijd alleen van vrijdag tot en met zondag is, dat zij ook weleens een periode daar is, een beetje verschillend hoelang, dat zij daar de laatste maand is geweest en dat zij, als zij echt heel eerlijk is, het laatste half jaar heel veel bij haar partner is geweest. Nadat verweerder eiseres heeft medegedeeld dat zij in de periode dat zij bij haar partner is geweest geen recht heeft op een uitkering van verweerder, heeft eiseres verklaard dat het wel de bedoeling was dat zij weer wat meer naar huis zou gaan. Op de vraag hoelang de situatie al zo is, antwoordt eiseres dat dat ongeveer het laatste half jaar is. Volgens vaste rechtspraak mag in het algemeen worden uitgegaan van de juistheid van de aanvankelijk tegenover een handhavingsmedewerker afgelegde en ondertekende verklaring, tenzij sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat op dit algemene uitgangspunt een uitzondering moet worden gemaakt. Dit geldt ook indien later van een afgelegde verklaring wordt teruggekomen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 22 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU5575). Van dergelijke bijzondere omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de juistheid van die verklaring. Eiseres heeft de door haar afgelegde verklaring gelezen en zij heeft die verklaring ondertekend. Eiseres moet zich ervan bewust zijn geweest dat zij door die ondertekening instemde met de vastgelegde tekst en aldus tekende voor de juistheid van die weergave van de verklaring. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de verklaring onder ontoelaatbare druk is afgelegd, onjuist is of om een andere reden buiten beschouwing moet blijven. Dat eiseres tijdens de gesprekken enige druk heeft gevoeld is aannemelijk, maar er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat een grotere druk is uitgeoefend dan tijdens een dergelijke gesprek als gebruikelijk en aanvaardbaar is te beschouwen. De stelling ter zitting dat eiseres vergeetachtig is, dat zij het op een gegeven moment zat is en maar wat roept, is daartoe onvoldoende. Gelet daarop heeft verweerder de verklaring van eiseres ten grondslag mogen leggen aan de besluitvorming. De verklaring van eiseres vindt steun in de anonieme melding en het lage waterverbruik in de woning van eiseres. In de periode van 30 april 2018 tot 14 mei 2019, is een waterverbruik van 17 m³ vastgesteld, het waterverbruik was zeer laag. Uit vaste rechtspraak (zie de uitspraak van 31 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1069) volgt dat een (zeer) laag waterverbruik op zichzelf weliswaar het vermoeden rechtvaardigt dat betrokkene niet op het uitkeringsadres woonachtig is, maar dat dit op zichzelf onvoldoende is om daar de intrekking van de bijstand op te baseren (zie de uitspraak van 5 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3514). Naar het oordeel van de rechtbank is dit gegeven echter in samenhang met de verklaring van eiseres en de anonieme melding, voldoende om aannemelijk maken dat eiseres in deze periode haar hoofdverblijf niet had op het uitkeringsadres.
4.6
De rechtbank stelt vast dat verweerder pas in de beroepsfase de gegevens van de PWN over de periode in geding heeft overgelegd, terwijl eiseres in haar bezwaarschrift al had aangegeven dat de aanwezige gegevens van PWN geen betrekking hadden op de periode in geding. In zoverre kleeft aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek.
In het bestreden besluit heeft verweerder echter al het standpunt ingenomen dat sprake is van een (zeer) laag waterverbruik. Niet gebleken is dat eiseres door het eerst in beroep overleggen van de PWN gegevens in haar belangen is geschaad. Eiseres heeft in beroep de mogelijkheid gehad om haar grieven naar voren te brengen en heeft dit ook heeft gedaan. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding het gebrek in het bestreden besluit te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. De beroepsgrond kan niet slagen.
4.7
De vraag waar eiseres haar hoofdverblijf heeft, is van belang voor het recht op bijstand. Als eiseres niet in [woonplaats] woont, dan heeft zij ook geen recht op een uitkering van verweerder. Als eiseres (tijdelijk) ergens anders verblijft, om wat voor reden dan ook, dan moet zij dit doorgeven aan verweerder. Eiseres heeft dit niet gemeld. Door het niet te melden, heeft eiseres haar inlichtingenplicht geschonden.
4.8
Verweerder heeft daarom de bijstandsuitkering terecht ingetrokken vanaf 1 augustus 2018 en heeft op goede gronden besloten de kosten van de aan eiseres verleende bijstand in de periode van 1 augustus 2018 tot en met 31 december 2018 terug te vorderen.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 4 mei 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.