ECLI:NL:RBNHO:2020:5354

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5691
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kinderbijslag op basis van ingezetenschap en duurzame band met Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de toekenning van kinderbijslag. De eiser, die op 15 januari 2012 Nederland verliet en op 10 juli 2019 terugkeerde, had kinderbijslag aangevraagd voor zijn twee kinderen. De SVB weigerde de aanvraag, stellende dat eiser geen ingezetene was volgens de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Eiser had weliswaar een zorgverzekering en een bankrekening in Nederland, maar de SVB oordeelde dat hij niet voldeed aan de voorwaarden voor ingezetenschap, omdat hij op de peildatum van 1 oktober 2019 nog niet over een duurzame woning beschikte en langer dan drie jaar buiten Nederland had verbleven.

Eiser voerde aan dat zijn persoonlijke band met Nederland al vóór zijn terugkeer aanwezig was en dat hij altijd de intentie had gehad om zich definitief in Nederland te vestigen. Hij betoogde dat zijn verblijf bij zijn ouders geen beperking van zijn verblijf betekende en dat de SVB onterecht zijn aanvraag had afgewezen. De rechtbank oordeelde echter dat, gezien de feiten en omstandigheden, er geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland was en dat de SVB terecht had geweigerd om kinderbijslag toe te kennen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/5691

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] ,

eiser
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten aan eiser geen kinderbijslag toe te kennen voor zijn twee kinderen vanaf het vierde kwartaal 2019 omdat hij geen ingezetene is zoals bepaald in artikel 2 van de Algemene Kinderbijslag Wet (AKW).
Bij besluit van 13 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 15 mei 2020 heeft de rechtbank aan partijen meegedeeld de zaak in verband met het coronavirus buiten zitting af te doen tenzij een van de partijen binnen twee weken aangeeft mondeling gehoord te willen worden. Eiser heeft dit in zijn reactie van 17 mei 2020 niet aangegeven. Verweerder heeft niet gereageerd. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, Algemene wet bestuursrecht op 4 juni 2020 gesloten en uitspraak gedaan op heden.

Overwegingen

1. Eiser is op 15 januari 2012 vertrokken uit Nederland en naar Amerika gegaan. Hij is op 10 juli 2019 naar Nederland teruggekomen met de intentie zich hier definitief te vestigen. Eiser heeft een zorgverzekering afgesloten en een abonnement op twee kranten genomen. Daarnaast is hij lid geworden van een politieke partij en heeft een bankrekening geopend. Hij heeft op 4 augustus 2019 kinderbijslag aangevraagd voor zijn zoon [zoon] , geboren op [geboortedatum 1] , en zijn dochter [dochter] , geboren op [geboortedatum 2] . Hij woont thans in bij zijn ouders in en heeft een koopwoning Ohio, Amerika. Zijn echtgenote verblijft nog in Amerika om voor het inkomen te zorgen totdat eiser werk heeft gevonden in Nederland.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen ingezetene is van Nederland zoals bepaald in artikel 2 AKW. Ingezetene is degene die hier woont. Daarvoor is het nodig dat tussen een betrokkene en Nederland een duurzame band van persoonlijke aard bestaat. Dit moet worden beoordeeld aan de hand van alle in aanmerking komende feiten en omstandigheden (zie ECLI:NL:HR:2011 en BP6285). Dat eiser een zorgverzekering heeft, een abonnement op twee kranten, lid is van een politieke partij en een bankrekening heeft in Nederland duidt erop dat hij de intentie heeft om langere tijd in Nederland te verblijven. De enkele intentie om zich in Nederland te vestigen is echter geen afdoende omstandigheid voor het aannemen van ingezetenschap (ECLI:NL:HR:1996:AA1836). Blijkens de jurisprudentie is van groot belang of een betrokkene kan beschikken over een duurzame woning. Duurzaam betekent in dit geval als de woning permanent ter beschikking staat van de belanghebbende en door hem te allen tijde kan worden betrokken. Gelet op de datum van aanvraag en beslissing kijkt verweerder naar het derde kwartaal van 2018 tot en met het vierde kwartaal van 2019. Als er drie jaar zijn verlopen na de datum van vertrek uit Nederland beschouwt verweerder het ingezetenschap zonder meer als geëindigd en wordt een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland niet langer aanwezig geacht. Eiser verbleef op de eerste dag van het derde kwartaal 2018 tot en met het derde kwartaal van 2019 langer dan drie jaar buiten Nederland en heeft daardoor geen recht op kinderbijslag. Gelet op de situatie van eiser was hij op 1 oktober 2019, de peildatum van het vierde kwartaal, nog niet zo lang in Nederland om een duurzame persoonlijke band aan te nemen. Op 1 oktober 2019 beschikte eiser niet over een duurzame woning omdat hij inwonend was bij zijn familie. Evenmin verrichte eiser op de peildatum werkzaamheden in loondienst of als zelfstandige.
3. Eiser voert in beroep aan dat zijn persoonlijke band met Nederland al aanwezig was voor zijn fysieke terugkeer en altijd aanwezig is geweest. Zijn abonnement op Nederlandse kranten stammen reeds uit 2016 en 2018 en zijn lidmaatschap van een politieke partij betond ook reeds voor zijn terugkeer in 2019. Zijn huidige persoonlijke band met Nederland is bovengemiddeld sterk. Dat eiser en de kinderen inwonen bij zijn ouders betekent geen beperking van zijn verblijf. Bovendien zal eiser op zoek gaan naar een woning in de buurt van werk dat hij thans zoekt. Dat verweerder eiser tegenwerpt in te wonen bij zijn ouders is een verboden inmenging in zijn gezinsleven en daarom in strijd met artikel 8, tweede lid, EVRM. Vanaf het moment dat hij terugkeerde op 10 juli 2019 voldeed hij dus aan de voorwaarden voor kinderbijslag. Mocht dit niet het geval zijn dan is de band in elk geval hersteld per peildatum van 1 oktober 2019. Voorts is eiser van mening dat de gehanteerde criteria tot rechtsongelijkheid leiden. Als iemand die in Nederland woont zijn baan verliest of bij zijn ouders gaat inwonen verliest hij zijn recht op kinderbijslag immers niet. Voorts acht eiser het onbegrijpelijk dat volgens beleidsregel SB1023 een persoon aan wie een vergunning tot verblijf wordt verleend met terugwerkende kracht ook verzekerd is met terugwerkende kracht terwijl eiser vanaf zijn terugkeer een geldige verblijfstitel heeft. Daarnaast stelt eiser dat zijn band met Amerika bestaat uit het feit dat zijn vrouw en schoonouders daar wonen en dat hij daar een koophuis heeft, maar zijn band met Nederland is sterker. De band met Amerika bestaat uit een gezinsband en niet uit een persoonlijke band.
4. In artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de AKW is bepaald dat verzekerd krachtens die wet degene is die ingezetene is. Ingevolge artikel 2 van de AKW is ingezetene degene die in Nederland woont. Waar iemand woont wordt op grond van artikel 3, eerste lid, van de AKW naar de omstandigheden beoordeeld.
4.1
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB is voor het aannemen van ingezetenschap onvoldoende dat de betrokkene de intentie had zich definitief in Nederland te vestigen. Bij de beoordeling van het bestaan van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland wordt met name van belang geacht of de betrokkene over duurzaam tot zijn beschikking staande woonruimte in Nederland beschikt. Ook de duur van het verblijf in Nederland is een omstandigheid die van belang is bij de beoordeling van de band met Nederland (uitspraak van 3 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:877).
4.2
In zijn arresten van 21 januari 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP1466) en 4 maart 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP6285) heeft de Hoge Raad in herinnering geroepen dat om te bepalen waar iemand woont, acht moet worden geslagen op alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval. Het komt erop aan of deze omstandigheden van dien aard zijn dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijk leven zich in Nederland bevindt (zie in die zin ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX5908).
4.3
Verweerder voert ten aanzien hiervan beleid (SB 1022). Hieruit volgt – samengevat en voor zover van belang – dat voor de vraag of sprake is van een band als hiervoor bedoeld objectieve en subjectieve factoren als woon- en werkomgeving, gezin, financiën en inschrijving in het bevolkingsregister tegen elkaar worden afgewogen om tot een eindoordeel te komen. De intentie van een betrokkene om in Nederland te wonen dient te worden beoordeeld aan de hand van het gedrag en dient te blijken uit de feiten en omstandigheden. Een factor waarop de SVB in het bijzonder acht slaat is de duurzaamheid van het verblijf in Nederland of elders.
5. Uit de tussen partijen niet in geschil zijnde feiten en omstandigheden blijkt dat eiser op de peildata van de in geding zijnde kwartaal pas enkele maanden in Nederland verbleef en inwoonde bij zijn ouders. Geoordeeld wordt dat, gelet op alle beschikbare feiten en omstandigheden, waaronder met name de relatief korte verblijfsduur in Nederland, het niet hebben van inkomsten uit arbeid en het niet beschikken over duurzaam tot eisers beschikking staande woonruimte, er geen aanleiding bestaat reeds op de peildata in geding aan te nemen dat sprake is van een duurzame band van persoonlijke aard tussen eiser en Nederland. Voorts vermag de rechtbank niet in te zien dat het bestreden besluit strijdig zou zijn met artikel 8 EVRM. Niet gebleken is dat eiser en zijn kinderen zijn belemmerd in het uitoefenen van hun gezinsleven. De weigering van de kinderbijslag heeft niet tot gevolg dat de normale ontwikkeling van het privé- en gezinsleven van eiser en zijn kinderen onmogelijk werd gemaakt. Er is geen sprake van een zodanige aantasting van de “very essence” van het EVRM dat op verweerder een positieve verplichting zou rusten om wel kinderbijslag te verlenen. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van rechtsongelijkheid met een persoon die in Nederland zijn baan verliest of met kinderen inwoont bij de ouders en wel kinderbijslag ontvangt. Het gaat er immers om de vraag of eiser kan worden aangemerkt als ingezetene, hetgeen niet het geval is.
6.
Vorenstaande brengt mee dat het bestreden besluit van verweerder stand kan houden. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
Deze uitspraak is gedaan op 2 juli 2020 door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Boland, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt, indien nodig, deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.